GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
|
: Wahv 200.268.850/01
|
CJIB-nummer
|
: 212595863
|
Uitspraak d.d.
|
: 24 november 2020
|
Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 22 maart 2019, betreffende
[betrokkene] (hierna: de betrokkene),
wonende te [A] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. R. de Nekker, kantoorhoudende te Heerenveen.
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen door de kantonrechter.
De beoordeling
1. De bezwaren in hoger beroep zijn onder meer gericht tegen de inleidende beschikking, waarbij aan de betrokkene als kentekenhouder een is sanctie opgelegd van € 230,- voor: “als bestuurder tijdens het rijden een mobiele telefoon vast houden”. Deze gedraging zou zijn verricht op 25 november 2017 om 17:04 uur op de Rijksweg A16 in Rotterdam met het voertuig met het kenteken [YY-000-Y] .
2. De gemachtigde voert aan dat de betrokkene geen telefoon heeft vastgehouden. De verbalisant werd door hem aan de rechterzijde ingehaald en kan dus nooit hebben gezien dat de betrokkene een telefoon in zijn rechterhand had. Merk en type zijn niet genoteerd en er is geen ambtsedige verklaring in het dossier. Bovendien heeft er, in weerwil van de vermelding in het zaakoverzicht, geen staandehouding plaatsgevonden en is ten onrechte op kenteken bekeurd.
3. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Het zaakoverzicht bevat, naast de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld, onder meer de volgende gegevens: "Gedragingsgegevens: ik zag dat de bestuurder tijdens het rijden een op een telefoon gelijkend voorwerp met zijn rechterhand vasthield."
4. Voorts heeft de advocaat-generaal een proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 maart 2020 overgelegd, met als aanvullende verklaring van de ambtenaar: "Ik heb de (…) gedraging rijdend en naar rechts kijkend waargenomen. Ik zag tijdens het naar rechts kijken dat de betrokkene in het genoemde voertuig een op een telefoon gelijkend voorwerp in zijn rechter hand vasthield. Ik zag dat betrokkene dit niet bij zijn oor hield maar recht voor zich. Ik zag dat de betrokkene daar kort naar keek. (…). Ik heb niet gezien welk merk het is geweest. Ik heb kunnen waarnemen dat het om een voorwerp gelijkend op een mobiele telefoon ging. Dit zag ik door het oplichten van het voorwerp.
5. Op basis van voormelde verklaringen van de ambtenaar kan weliswaar worden vastgesteld dat de betrokkene tijdens het rijden een op een telefoon gelijkend voorwerp in zijn hand hield, maar niet dat dit voorwerp daadwerkelijk een mobiele telefoon betrof. De verklaring van de ambtenaar dat hij zag dat het voorwerp oplichtte, geeft daaromtrent onvoldoende uitsluitsel, nu een mobiele telefoon niet het enige op een mobiele telefoon gelijkend voorwerp is dat kan oplichten. Daarbij komt dat, zoals uit het vervolg van het zaakoverzicht en het proces-verbaal van bevindingen blijkt, de betrokkene niet is staande gehouden, zodat de ambtenaar zijn vermoeden dat het voorwerp dat hij had gezien een mobiele telefoon betrof niet heeft kunnen verifiëren. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat de gedraging is verricht.
6. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen, namelijk het beroep gegrond verklaren en de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking vernietigen. Het tot zekerheid gestelde bedrag moet worden gerestitueerd. De overige bezwaren behoeven derhalve geen bespreking meer.
7. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het administratief beroepschrift, het beroepschrift bij de kantonrechter en het hoger beroepschrift dienen in totaal 3 procespunten te worden toegekend. Ook aan het telefonisch horen dient één punt te worden toegekend. Gelet op de door de gemachtigde geleverde inspanning zal het hof met gebruikmaking van de matigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, het voor het horen door de officier van justitie toegekende punt halveren. De waarde per punt bedraagt € 525,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 918,75 (3,5 x € 525,- x 0,5).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de beschikking waarbij onder voormeld CJIB-nummer de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 918,75.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.