4.1
In de bestreden beschikking is, voor zover in deze procedure van belang, bepaald onder 6.2:
De rechtbank (…)
stelt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] aldus vast dat zij:
a. a) van maandagochtend 07.00 uur tot woensdag 12.30 uur bij de man zijn;
b) van woensdag 12.30 uur tot vrijdagmiddag 18.00 uur bij de vrouw zijn;
c) alsmede in het weekend van vrijdagmiddag 18.00 uur tot maandagochtend 07.00 uur wekelijks afwisselend bij de man of de vrouw verblijven;
dat zij de
vakanties
als volgt doorbrengen:
- Herfstvakantie: in de even jaren bij moeder; in de oneven jaren bij vader;
- Kerstvakantie: in de even jaren in de eerste week bij moeder en in de tweede week bij vader; in de oneven jaren in de eerste week bij vader en in de tweede week bij
moeder;
- Voorjaarsvakantie: in de even jaren bij vader, in de oneven jaren bij moeder;
- Goede vrijdag en Pasen: in de even jaren bij de vrouw; in de oneven jaren bij de man;
- Meivakantie: in de even jaren in de eerste week bij vader en in de tweede week bij moeder; in de oneven jaren in de eerste week bij moeder en in de tweede week bij
vader;
- Pinksteren: in de even jaren bij moeder; in de oneven jaren bij vader;
- Zomervakantie: in de even jaren in de eerste drie weken bij vader en in de laatste drie weken bij moeder; in de oneven jaren in de eerste drie weken bij moeder en in de laatste drie weken bij vader; met het wisselmoment na ommekomst van drie weken op de eerstvolgende maandagochtend om 07.00 uur;
dat zij de
feestdagen
als volgt doorbrengen:
- Verjaardag ouder: bij de ouder die jarig is, na school t/m de volgende dag naar school;
- Vaderdag: bij vader, vanaf zaterdagavond voor vaderdag 19.00 uur tot maandag 07.00 uur;
- Moederdag: bij moeder, vanaf zaterdagavond voor moederdag 19.00 uur tot maandag 07.00 uur;
en onder 6.3:
bepaalt dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met ingang van 1 juni 2020 een bedrag van € 322,- (zegge:driehonderdtweeëntwintig euro) per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling, aan de vrouw dient te voldoen;
4.2
De man is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven hebben betrekking op onderdelen van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (verder ook: kinderalimentatie).
De man verzoekt het hof in het principaal hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt uitsluitend ten aanzien van de onderwerpen waartegen de man grieven heeft ingesteld) en na wijziging in zijn verweerschrift in het incidenteel beroep (waarbij hij onderdeel V. van zijn verzoek heeft ingetrokken)
I. de zorg- en contactregeling te wijzigen in die zin dat het wisselmoment op woensdag wordt gewijzigd van 12.30 uur naar 07.00 uur;
II. de verdeling van de feestdagen Goede Vrijdag, Pinsteren, Pasen en Hemelvaartsdag onder de reguliere zorgregeling te laten vallen, dan wel Hemelvaartsdag mee te nemen in de regeling even en oneven jaren;
III. ten aanzien van de zomervakantie te beslissen dat in de even jaren de vrouw de wijze waarop de zomervakantie wordt verdeeld, mag bepalen en de man in de oneven jaren, waarbij de verdeling steeds bij helfte zal zijn, zodat één van partijen de eerste of de tweede helft van de zomervakantie met de kinderen doorbrengt;
IV. de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 juni 2020 vast te stellen op € 169,- per kind per maand.
4.3
De vrouw voert verweer in het principaal hoger beroep en is op haar beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De grief heeft betrekking op de afwijzende beslissing van de rechtbank op haar verzoek over de kinderbijslag.
De vrouw verzoekt het hof in het principaal hoger beroep de grieven van de man te verwerpen en in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen waar het betreft de beslissing op het verzoek van de vrouw over de kinderbijslag en opnieuw beschikkende:
primair
te bepalen dat aan de vrouw toekomt het recht om vanaf 1 juni 2020 de volledige kinderbijslag te innen en de man te veroordelen om binnen veertien dagen na afgifte van deze beschikking alles te doen wat noodzakelijk is voor een rechtstreekse betaling van de volledige kinderbijslag door de SVB aan de vrouw, waaronder het instrueren van de SVB en alle daartoe benodigde informatie te verschaffen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat de man hieraan niet voldoet en de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van de door hem vanaf 1 juni 2020 ontvangen kinderbijslag tot aan de dag waarop de vrouw de kinderbijslag volledig en rechtstreeks van de SVB ontvangt;
subsidiair
de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 juni 2020 te wijzigen en vast te stellen op een bedrag van € 322,- per kind per maand, te vermeerderen met de door de man van de SVB ontvangen kinderbijslag, zijnde met het oog op de leeftijd van de kinderen op dit moment een bedrag van (€ 271,24 / 3) € 90,41 per kind per maand, en derhalve in totaal (€ 322,- + € 90.41) € 412,41 per kind per maand;
kosten rechtens.