Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHARL:2021:7406

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
03-08-2021
05-08-2021
200.278.373
Civiel recht
Hoger beroep

Verplichting zekerheid te stellen in verblijvensbeding. Uitleg. Is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat zekerheid moet worden gesteld? Artikel 3:12 BW.

Rechtspraak.nl
JERF Actueel 2021/350

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.278.373

(zaaknummer rechtbank Gelderland NL 18.16833 )

arrest van 3 augustus 2021

in de zaak van

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats1] ,

hierna: [verzoeker] ,

advocaat: mr. B.J. Stuiver,

tegen:

1 [verweerster1] ,

wonende te [woonplaats2] ,

  1. voor zichzelf;

  2. als bewindvoerder van [naam1] , wonende te [woonplaats1] ,

2. [verweerster2] ,

wonende te [woonplaats3] ,

hierna samen: de kinderen,

advocaat: mr. D. van der Wal.

1 Samenvatting

Het hof oordeelt dat uitleg van het verblijvingsbeding dat [naam2] en [verzoeker] hebben gemaakt behelst dat [verzoeker] ook als hij zonder voorwaarden een geregistreerd partnerschap aangaat zakelijke zekerheid moet geven voor de vordering wegens overbedeling van de kinderen op hem. Dat is niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank.

2 De zaak

2.1

[verzoeker] is de vader van [verweerster1] , [naam1] en [verweerster2] . Hij was in gemeenschap van goederen gehuwd met [naam2] (hierna: [naam2] ), moeder van de kinderen. Het huwelijk van [verzoeker] en [naam2] is door echtscheiding geëindigd op 4 juli 1995 . Zij hebben de ontbonden huwelijksgemeenschap gedeeltelijk verdeeld en de bedrijfspanden met bovenwoningen en een winkelpand in [woonplaats1] (hierna: de panden) onverdeeld gelaten.

2.2

Op 1 januari 1996 zijn [verzoeker] en [naam2] samen begonnen met de exploitatie van een cateringbedrijf, gevestigd in een van de panden die zij onverdeeld hebben gelaten. In een notariële akte van 5 december 1996 hebben zij afspraken gemaakt over de exploitatie en het beheer van de panden. Zij hebben ook afgesproken dat de ‘bij deze akte in het leven geroepen rechtsverhouding’ eindigt bij overlijden van een deelgenoot. Zij hebben ook afgesproken dat het aandeel van de overleden deelgenoot zal verblijven aan de andere deelgenoot tegen vergoeding van de overwaarde aan de erfgenamen van de overleden deelgenoot. Om dit verblijvingsbeding te effectueren hebben zij elkaar een onherroepelijke volmacht gegeven. Over de vergoeding hebben zij afgesproken:

“7. Ingeval van de bovenbedoelde verblijving zal de voortzettende deelgenoot verschuldigd zijn aan de uitgetreden deelgenoot casu quo diens erfgenamen of rechtverkrijgenden een vergoeding wegens overbedeling te berekenen op basis van de getaxeerde waarde van de verblijvende goederen, welke uitkering met de daarover

verschuldigde rente als hierna vermeld eerst opeisbaar zal zijn bij overlijden van de voortzettende deelgenoot. Over de vordering wegens overbedeling als voormeld is

de voortzettende deelgenoot een enkelvoudige rente verschuldigd. Deze rente zal door partijen in onderling overleg naar redelijkheid dienen te worden bepaald en bij gebreke van overeenstemming gelijk zijn aan de wettelijke rente. Desgevorderd zal voldoende zakelijke zekerheid moeten worden gesteld ingeval van hertrouwen in algehele gemeenschap van goederen van de voortzettende deelgenoot.

8. Voormeld verblijvingsbeding en het sub 7. bepaalde zijn een essentieel onderdeel van deze overeenkomst, en wordt door partijen, die een ongeveer gelijke leeftijd hebben, beschouwd als een kanscontract ten aanzien van de onderhavige onverdeeldheid, zulks mede ter voldoening aan een door hen als dringend ervaren verplichting van moraal en fatsoen om naar de mate van het mogelijke voor elkaar te zorgen bij gebreke van een adequate pensioenvoorziening.”

2.3

[naam2] en [verzoeker] hebben op 5 december 1996 ook testamenten gemaakt en daarin ieder de kinderen als enige erfgenamen benoemd. De notaris heeft in een brief van 29 november 1996 aan [verzoeker] geschreven:

“Geachte heer [verzoeker] ,

Hierbij zend ik u ter beoordeling de conceptakte waarin opgenomen een exploitatieovereenkomst en verblijvingsbeding, alsmede een concept voor een nieuw testament.

In verband met uw toch wel speciale omstandigheden heb ik enige tijd nodig gehad om een en ander goed te doordenken.

De nu gekozen constructie benadert die van een langstlevende testament van gehuwden. Als één van de ouders overlijdt krijgen de kinderen géén eigendomsrechten, maar wel een

rentedragende vordering op de langstlevende.”

2.4

[naam2] is [in] 2016 overleden met achterlating van de kinderen als haar enige erfgenamen. [verzoeker] heeft in een notariële akte van 23 februari 2017 het verblijvingsbeding uitgevoerd en het bedrag vastgesteld dat hij nog verschuldigd is aan de kinderen als erfgenamen van [naam2] . Dat is een vergoeding van de overwaarde van € 737.893 , waarvan na aftrek van een vordering van [verzoeker] op [naam2] resteert € 118.928 , die opeisbaar is bij overlijden van [verzoeker] .

2.5

[verzoeker] is een geregistreerd partnerschap aangegaan met mevrouw [naam3] . Zij hebben geen partnerschapsvoorwaarden gemaakt. Tussen hen bestaat de wettelijke gemeenschap van goederen.

2.6

De kinderen vinden dat [verzoeker] hun een bedrag van € 453.410,50 of € 428.410,50 moet betalen en hun zakelijke zekerheid moet geven voor de betaling daarvan. Zij willen ook dat [verzoeker] hun een kopie van de administratie van de panden geeft over de laatste zeven respectievelijk vijf jaar voor het overlijden van [naam2] . Zij hebben de rechtbank gevraagd [verzoeker] daartoe te veroordelen. [verzoeker] heeft dat bestreden en op zijn beurt tegenvorderingen ingesteld jegens de kinderen.

2.7

De rechtbank heeft de vordering van de kinderen op [verzoeker] vastgesteld op € 419.297,50 en hem veroordeeld zakelijke zekerheid te geven voor die vordering op straffe van een dwangsom. De rechtbank heeft de andere vorderingen van de kinderen en de tegenvorderingen van [verzoeker] afgewezen (vonnis rechtbank Gelderland van 26 november 2019 ).

2.8

[verzoeker] heeft zakelijke zekerheid gesteld voor de betaling van het door de rechtbank vastgestelde bedrag van € 419.297,50. Hij heeft ten behoeve van de kinderen een recht van hypotheek en een pandrecht verleend op aan hem toebehorende (register)goederen (notariële akte van 11 maart 2020).

3 De rechtszaak bij het hof

3.1

[verzoeker] is het niet eens met de beslissing van de rechtbank over de zekerheidstelling en de dwangsom. Hij komt daarvan in hoger beroep. Hij wil dat het hof die beslissing van de rechtbank ongedaan maakt. Hij heeft drie bezwaren (grieven) tegen de beslissing van de rechtbank.

3.2

In het dossier van het hof zitten de volgende stukken:

- de stukken van de rechtszaak bij de rechtbank;

- de dagvaardingen in hoger beroep;

- de memorie van grieven houdende incidentele vordering;

- de conclusie van antwoord in incident;

- het arrest in het incident van 8 september 2020;

- de memorie van grieven met bijlagen A-F;

- de memorie van antwoord met een bijlage.

4 Het oordeel van het hof

grief 1: uitleg van de afspraken van [naam2] en [verzoeker] over zekerheidstelling

4.1

[verzoeker] en [naam2] hebben in de notariële akte van 5 december 1996 uitdrukkelijk bepaald dat de langstlevende van hen aan de erfgenamen van de ander in geval van hertrouwen in algehele gemeenschap van goederen zakelijke zekerheid moet geven voor de betaling van de vordering wegens overbedeling (rov. 2.2).

4.2

De kinderen vinden dat deze bepaling zo moeten worden uitgelegd dat daarmee ook is bedoeld het geval van het aangaan van een geregistreerd partnerschap; [verzoeker] bestrijdt dat. De kinderen moeten bewijzen dat deze bepaling zo moet worden uitgelegd dat [verzoeker] ook in het geval van het aangaan van een geregistreerd partnerschap zakelijke zekerheid moet stellen.

4.3

Uitleg geschiedt in dit geval aan de hand van de Haviltexmaatstaf. In dit verband zijn allereerst vooral van belang de bewoordingen van de bepaling, de omstandigheden waaronder deze is gemaakt en de wederzijds kenbare bedoelingen van partijen. Ook speelt een rol wat de notaris in het kader van zijn voorlichting aan partijen heeft medegedeeld over de inhoud en strekking van deze bepaling en de betekenis die veel voorkomende bepalingen wegens notarieel gebruik normaal gesproken hebben.

4.4

De letterlijke bewoordingen van de bepaling ondersteunen de uitleg van de kinderen niet. Daarin is slechts sprake van hertrouwen in algehele gemeenschap van goederen. Het aangaan van een geregistreerd partnerschap is niet genoemd. De reden daarvan ligt voor de hand. Op 5 december 1996 was het nog niet mogelijk een geregistreerd partnerschap aan te gaan. Die mogelijkheid is pas later, op 1 januari 1998 ingevoerd.

4.5

De bedoeling van de overeenkomst van 5 december 1996 was kennelijk dat [verzoeker] en [naam2] tijdens leven samen eigenaar zouden blijven van de registergoederen en deze samen zouden exploiteren en beheren. Pas bij overlijden van een van hen zou daaraan een einde komen. Dan zouden de registergoederen verblijven aan de langstlevende die dan aan de erfgenamen van de ander een vordering wegens overbedeling zou moeten betalen. Zo zou de langstlevende de mogelijkheid behouden de registergoederen te blijven exploiteren en daarvan de vruchten te genieten. Om de langstlevende te beschermen is die vordering tijdens diens leven nog niet opeisbaar. [naam2] en [verzoeker] hebben uitdrukkelijk afgesproken dat zij dit alles zo regelen vanwege een dringende morele verplichting voor elkaar te zorgen, omdat zij geen goede pensioenvoorziening hebben. Zij hebben kennelijk ook oog voor de belangen van de kinderen gehad. Zij hebben immers ook afgesproken dat de langstlevende als hij hertrouwt in algehele gemeenschap van goederen zekerheid moet stellen voor de betaling van de vordering wegens overbedeling. De bedoeling daarvan is kennelijk de kinderen als schuldeisers te beschermen tegen mogelijk nadelige gevolgen van het ontstaan van een gemeenschap van goederen. Als de langstlevende hertrouwt met een partner die ook of alleen maar schulden heeft zou dat kunnen leiden tot een beperking van de verhaalsmogelijkheden van de kinderen. [naam2] en [verzoeker] hebben dat risico kennelijk willen uitsluiten door voor dat geval af te spreken dat de langstlevende dan zakelijke zekerheid moet geven. De notaris heeft beoogd met de overeenkomst en de testamenten een constructie in het leven te roepen die lijkt op die van langstlevende testamenten: de langstlevende krijgt de eigendom van alle goederen en neemt de schulden over, de kinderen krijgen een tijdens diens leven nog niet opeisbare vordering op de langstlevende. Ook in zo’n geval was het in 1996 in de notariële praktijk niet ongebruikelijk in het langstlevende testament op te nemen dat de vordering wel opeisbaar is als de langstlevende hertrouwt zonder het maken van huwelijkse voorwaarden. Sinds de wet de mogelijkheid van het aangaan van een geregistreerd partnerschap kent is als opeisbaarheidsgrond ook het aangaan van een geregistreerd partnerschap zonder het maken van partnerschapsvoorwaarden in de notariële praktijk niet ongebruikelijk. De reden daarvan is – net als bij hertrouwen – de kinderen te beschermen tegen de genoemde risico’s voor hen als schuldeiser van de langstlevende.

4.6

Of [naam2] en [verzoeker] met elkaar en met de notaris nog nader hebben gesproken over de zekerheidstelling staat niet vast, laat staan dat vaststaat wat zij dan nog zouden hebben besproken en wat zij daaruit mochten begrijpen. Of de notaris op dit punt aan partijen nog enige bijzondere voorlichting heeft gegeven is ook niet gebleken. Het hof kan zijn oordeel over de uitleg van de bepaling dan ook niet mede baseren op verklaringen van partijen jegens elkaar of op hetgeen de notaris aan partijen over de inhoud en strekking van deze bepaling heeft meegedeeld.

4.7

Al met al oordeelt het hof dat de bedoeling van de bepaling is geweest de kinderen als schuldeisers te beschermen tegen het ontstaan van een gemeenschap van goederen bij de langstlevende ouder. Dat daarvoor alleen de situatie van hertrouwen is genoemd is begrijpelijk, omdat de mogelijkheid van een geregistreerd partnerschap in 1996 nog niet bestond. Een redelijk uitleg brengt in de gegeven omstandigheden toch mee dat daaronder ook de situatie van een gemeenschap van goederen valt die ontstaat door het aangaan van een geregistreerd partnerschap, ook al is dat niet met zoveel woorden genoemd en hebben partijen daarover kennelijk ook niet gesproken. Dit betekent dat grief 1 van [verzoeker] faalt.

grief 2 en 3: is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [verzoeker] zekerheid moet stellen?

4.8

[verzoeker] stelt dat het in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de kinderen van hem zekerheidstelling voor zijn schuld aan hen verlangen. Hij noemt de volgende omstandigheden die daarvoor volgens hem relevant zijn:

  • -

    zijn gehele vermogen valt nu onder de zekerheid;

  • -

    hij kan daarover niet meer kan beschikken en daaruit geen vruchten (huurinkomsten) meer genieten;

  • -

    hij kan vanwege zijn leeftijd (hij is bijna 80), zijn tanende gezondheid en zijn gebrek aan verdiencapaciteit en aan psychische weerbaarheid niet meer zorgen voor een alternatief voor de zekerheidsstelling of het gemis aan inkomen;

  • -

    [verzoeker] en [naam2] hebben elkaar juist tot de dood hebben willen verzorgen.

4.9

De kinderen wijzen erop dat [adres] 15 en 17 bij verkoop voor [verzoeker] € 496.190,40 hebben opgeleverd en dat [verzoeker] nog steeds huur ontvangt van de panden [adres] 17a en 17b. Zij voeren ook aan dat het onwaarschijnlijk is dat [verzoeker] door de zekerheidstelling op zijn vermogen moet interen.

4.10

Bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eisen moet rekening worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechtsovertuigingen, en de maatschappelijke en persoonlijke belangen die bij dit geval zijn betrokken (artikel 3:12 BW). In het debat van partijen is niet naar voren gebracht welke algemeen erkende rechtsbeginselen of in Nederland levende rechtsovertuigingen in dit geval een rol kunnen spelen. Ook is geen aandacht besteed aan maatschappelijk belangen die bij dit geval zijn betrokken. Het is voor het hof wel duidelijk wat de persoonlijke belangen van partijen zijn. Het belang van de kinderen is dat de gemaakte afspraken nagekomen worden en dat [verzoeker] aan hen zekerheid verleent. Het belang van [verzoeker] is dat hij geen zekerheid hoeft te stellen.

4.11

Het hof is van oordeel dat de omstandigheden die [verzoeker] stelt voor een groot deel niet zijn komen vast te staan. De kinderen betwisten zijn stellingen. Het had op de weg van [verzoeker] gelegen zijn stellingen beter toe te lichten door inzage te geven in zijn vermogenspositie, in de actuele stand van zaken rond de verhuur van de panden en in zijn gezondheidstoestand. Omdat hij zijn stellingen niet voldoende heeft toegelicht zal het hof hem ook niet de gelegenheid geven daarvan bewijs te leveren. Hij heeft anders gezegd niet voldaan aan zijn stelplicht. Wat wel vaststaat is dat [verzoeker] en [naam2] de afspraken in de notariële akte van 5 december 1996 over het verblijvingsbeding en de zekerheidstelling mede hebben gemaakt “ter voldoening aan een door hen als dringend ervaren verplichting van moraal en fatsoen om naar de mate van het mogelijke voor elkaar te zorgen bij gebreke van een adequate pensioenvoorziening.”

4.12

Al met al is het hof van oordeel dat het in dit geval niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [verzoeker] zekerheid moet stellen. Niet is gebleken dat door het verlenen van zekerheid afbreuk wordt gedaan aan de zorg die [verzoeker] en [naam2] destijds voor ogen stond en dat [verzoeker] daardoor moet interen op zijn vermogen en niet meer beschikt over voldoende inkomsten om in zijn levensonderhoud te voorzien. De grieven 2 en 3 falen.

slotsom

4.13

Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en de proceskosten compenseren, omdat partijen vader en kinderen zijn en het geschil de uitleg van een afspraak tussen de vader en de moeder betreft.

5 De beslissing

Het hof, recht doende:

bekrachtigt het vonnis dat rechtbank Gelderland op 26 november 2019 tussen partijen heeft gewezen;

compenseert de proceskosten, zodat ieder de eigen proceskosten draagt.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, M.H.H.A. Moes en J.U.M. van der Werff en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2021.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.