Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHARL:2022:10096

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
22-11-2022
02-12-2022
21/00771
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2021:2677, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2025:152
Belastingrecht
Hoger beroep

OB. Verhuur onroerende zaken. Bergruimte (vrijgesteld) of parkeerruimte (belast)?

Rechtspraak.nl
V-N Vandaag 2022/2997
NLF 2022/2410
Belastingadvies 2023/3.4
V-N 2023/12.1.3
Viditax (FutD) 2022120212
FutD 2022-3258

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 21/00771

uitspraakdatum: 22 november 2022

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 1 juni 2021, nummer AWB 19/3169, ECLI:NL:RBGEL:2021:2677, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en beschikking belastingrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de Staat veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade, de Staat veroordeeld in de proceskosten en gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. H.J. Versteeg, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is ondernemer op grond van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) en verhuurt onroerende zaken aan derden (particulieren, ondernemers, verenigingen en stichtingen, hierna: de onroerende zaken). De onroerende zaken zijn stenen gebouwen met een plat dak en een kanteldeur, die ruimte bieden voor het stallen van één auto. In de onroerende zaken zijn geen voorzieningen aangebracht. Deze onroerende zaken worden niet verhuurd in combinatie met woningen of andere onroerende zaken. In de volksmond worden dergelijke onroerende zaken aangeduid als garageboxen. Het dossier bevat de volgende foto’s van de onroerende zaken, waarbij de niet op de foto’s staande onroerende zaken er vergelijkbaar uitzien:

[woonplaats] - [adres1]

[plaats1] - [adres2]

[plaats2] - [adres3]

[plaats3] - [adres4]

[plaats4] - [adres5]

[plaats4] - [adres6]

[woonplaats] - [adres7]

[plaats5] – [adres8]

[plaats6] – [adres9]

[plaats7] – [adres10]

2.2.

In de huurovereenkomsten die zien op het onderhavige tijdvak staat – voor zover hier van belang – het volgende vermeld ten aanzien van de verhuur van de onroerende zaken:

"HUURCONTRACT BERGRUIMTE

(…)

Hierna genoemd "huurder", die verklaart te hebben gehuurd:

De bergruimte staande en gelegen aan (...) te (...) nr (...) aan partijen, zonder nadere omschrijving, volledig bekend:

(…)

c. onder de navolgende bepalingen en bedingen:

1. De huurprijs moet worden voldaan aan de verhuurder zonder enige korting of schuldvergelijking, door automatische overschrijving op de bankrekening van de verhuurder (...) onder vermelding garage nummer straat en plaats.

2. (...)

3. De huurder is verplicht de bergruimte als een goed huisvader te gebruiken voor opslag van goederen en huisraad. In het bijzonder is hij verplicht telkens na het verlaten van de bergruimte de deur te sluiten en is het hem verboden in de bergruimte hoeveelheden brandbare stoffen voorhanden te hebben, in de bergruimte te roken, op het dak van de bergruimte te lopen of voorwerpen daarop te plaatsen en voor de bergruimte auto’s te repareren of te doen repareren. Hij mag de bergruimte geheel noch gedeeltelijk onderverhuren, noch in gebruik afstaan, noch de huur aan derden afstaan of overdragen zonder schriftelijke toestemming van de verhuurder, die aan deze toestemming voorwaarden kan verbinden, mag de huurder geen veranderingen aan of in de bergruimte aanbrengen, noch reclame daaraan aanbrengen of toelaten. Bij overtreding van deze bepaling heeft de verhuurder het recht deze overeenkomst tegen de eerste van de maand na het constateren van de overtreding te doen beëindigen."

2.3.

In het dossier zitten twee marktplaatsadvertenties van belanghebbende van 8 juli 2018 en 27 juli 2018. Deze advertenties vermelden ten aanzien van twee van de onroerende zaken het volgende:

“te huur gar. [woonplaats] [adres1] prijs € 75.pmnd

Te huur garage in [woonplaats] [adres1] huurptijs 75 euro per maand huurperiode 1 jaar opzegtermijn 3 maanden”

“te huur garage te [plaats4] gelegen aan de [adres11] / [adres5]

Te huur garage te [plaats4] gelegen aan de [adres6] en ook aan de [adres5] huurprijs € 75,-- Per maand huurperiode minimaal 1 jaar daarna opzegtermijn van 3 maanden (…)”

2.4.

Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld naar de juistheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2017, voor zover het betreft de juistheid van de verschuldigde belasting ter zake van geleverde goederen en verleende diensten, de juistheid van het toegepaste tarief en de juistheid van de in aftrek gebrachte belasting ter zake van geleverde goederen en verleende diensten. Voor de omzetbelasting is het boekenonderzoek uitgebreid met de juistheid van de verschuldigde belasting ter zake van geleverde goederen en diensten over het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 voor zover het de verhuur van garageboxen betreft. Voor de jaren 2014 tot en met 2018 is een fiscaal compromis gesloten met betrekking tot de hoogte van de voorbelasting inzake de verhuur van garageboxen.

2.5.

Vanwege de dreigende verjaring is lopende het boekenonderzoek aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2013 opgelegd. Daarbij is uitgegaan van de gegevens zoals die door belanghebbende zijn verstrekt. Tegen die naheffingsaanslag is belanghebbende in bezwaar en beroep gekomen.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of het verhuren van de onroerende zaken is vrijgesteld van omzetbelasting. Hierbij is specifiek in geschil of de verhuur van de onroerende zaken kwalificeert als de verhuur van parkeerruimte voor voertuigen als bedoeld in artikel 11, lid 1, letter b en onder 3o, van de Wet OB.

3.2.

Belanghebbende stelt dat sprake is van de vrijgestelde huur van bergruimten. Voor de verhuur van parkeerruimte is aanvullend dienstbetoon nodig, waarvan in het onderhavige geval geen sprake is. Ook is naar aard en inrichting geen sprake van een onroerende zaak die specifiek geschikt is voor het parkeren van een voertuig. Daarbij komt dat het gebruik als parkeerruimte contractueel is uitgesloten. Dat in de overeenkomsten op een enkele plaats nog het woord ‘garage’ is blijven staan in plaats van vervanging daarvan door ‘bergruimte’ is een vergissing. Uit onderzoek blijkt voorts dat de afstand tussen de bergruimte en de woning van de huurder in een zeer groot aantal van de gevallen zodanig groot is dat van het stallen van een voertuig geen sprake zal zijn.

3.3.

De Inspecteur stelt dat sprake is van een belaste prestatie nu het gebruik als stallingsplaats voor voertuigen niet uitdrukkelijk is uitgesloten. De aanwezigheid van zogenoemd aanvullend dienstbetoon is voor de belastbaarheid van de prestatie geen voorwaarde.

4 Beoordeling van het geschil

4.1.

Ingevolge artikel 11, lid 1, letter b en onder 3o, van de Wet OB, gebaseerd op artikel 135, lid 2, aanhef en letter b, van de Btw-richtlijn, is van de vrijstelling voor verhuur van onroerende zaken uitgezonderd de verhuur van parkeerruimte voor voertuigen. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat uitzonderingen op de (strikt uit te leggen) vrijstelling voor de verhuur van onroerende zaken niet restrictief mogen worden uitgelegd aangezien met deze uitzonderingen de handelingen worden geplaatst onder het algemene stelsel van Btw-heffing, dat alle belastbare handelingen aan omzetbelasting onderwerpt. Belasting is dus verschuldigd over alle belastbare handelingen, tenzij uitdrukkelijk in een vrijstelling is voorzien 1. De uitzondering betreffende de verhuur van parkeerruimte voor voertuigen kan dus niet restrictief worden uitgelegd in die zin, dat zij enkel van toepassing zou zijn op open parkeervakken, met uitsluiting van gesloten garages.2

4.2.

Het Hof is van oordeel dat, gelet op de omschrijving van de onroerende zaken en de foto’s daarvan, de onroerende zaken naar hun aard en inrichting zijn bestemd te worden gebruikt als parkeerruimte voor een voertuig. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat ruimten als de onderhavige in het spraakgebruik worden aangeduid als garagebox en niet als bergruimte – zoals ook blijkt uit de marktplaatsadvertenties van belanghebbende (zie 2.3) – en dat de ruimten bij hun bouw zijn bestemd als stallingsplaatsen voor voertuigen die bereikbaar zijn via de openbare weg en niet als (multifunctionele) bergruimten voor de aangrenzende woningen. De onderhavige garageboxen beschikken geen van allen over voorzieningen of een inrichting die deze in het bijzonder geschikt maken voor andere doeleinden dan het parkeren van een voertuig. De enkele omstandigheid dat aan een garagebox een andere aanwending mag worden gegeven of wordt gegeven, maakt die garagebox niet tot een multifunctionele ruimte.3

4.3.

Anders dan belanghebbende bepleit, wordt in de huurcontracten (2.2) het parkeren van voertuigen niet uitgesloten. Dit is naar het oordeel van het Hof niet af te leiden uit de zin dat ‘de huurder verplicht is de bergruimte als een goed huisvader te gebruiken voor opslag van goederen en huisraad’. Daarvoor is redengevend dat ook voertuigen goederen zijn. Bovendien blijkt uit de daaropvolgende zinnen dat de hier geciteerde zin ziet op de zorgplicht die de huurder heeft ten aanzien van het gehuurde en niet op hetgeen er mag worden opgeslagen.

4.4.

Het Hof is van oordeel dat de verhuur van de onderhavige onroerende zaken, die wat betreft hun aard en inrichting bestemd zijn voor het parkeren van voertuigen en waarvan contractueel niet is uitgesloten dat zij als parkeerruimte voor voertuigen worden gebruikt, moet worden aangemerkt als de verhuur van parkeerruimte voor voertuigen in de zin van artikel 135, lid 2, aanhef en letter b, van Btwrichtlijn 2006, en daarmee als verhuur in de zin van artikel 11, lid 1, letter b, aanhef en onder 3o, van de Wet OB.4 De verhuur van parkeerruimte voor voertuigen betreft immers iedere verhuur van oppervlakken voor het parkeren van voertuigen daaronder begrepen gesloten garages. Daarbij is het niet een voorwaarde, anders dan belanghebbende stelt, dat sprake moet zijn van aanvullend dienstbetoon zoals het trekken van (al dan niet onderbroken) lijnen, het creëren van vakken en het plaatsen van verkeersborden (rijrichting e.d.), slagbomen, bewakingscamera's, betaalautomaten, lantaarnpalen/verlichting, liften, borden met parkeerinstructies/openingstijden/tarieven, groenstroken/plantenbakken, bomen, hekwerk. Ten slotte merkt het Hof nog op dat voor de beoordeling of de verhuur van een onroerende zaak kwalificeert als de verhuur van parkeerruimte voor voertuigen in de zin van artikel 135, lid 2, aanhef en letter b, van de Btw-richtlijn en artikel 11, lid 1, letter b, aanhef en onder 3o, van de Wet OB het werkelijk gebruik van de onroerende zaak niet van belang is.

Belastingrente

4.5.

Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.

Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5 Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6 Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. J.P.M. Kooijmans, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2022.

De griffier, De voorzitter,

(S. Darwinkel) (A.E. Keulemans)

Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 23 november 2022.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

1 vgl. onder meer HvJ 13 juli 1989, Morten Henriksen, nr. 173/88, ECLI:EU:C:1989:329, punt 12, HvJ 12 februari 1998, Blasi, C-346/95, ECLI:EU:C:1998:51, punt 19, en HvJ 3 maart 2005, Fonden Marselisborg Lystbådehavn, C-428/02, ECLI:EU:C:2005:126, punt 43.

2 HvJ 13 juli 1989, Morten Henriksen, nr. 173/88, ECLI:EU:C:1989:329, punt 12.

3 HR 10 februari 2017, nr. 15/04877, ECLI:NL:HR:2017:185, punt 2.4.1.

4 HR 10 februari 2017, nr. 15/04877, ECLI:NL:HR:2017:185.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.