GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
|
: Wahv 200.284.184/01
|
CJIB-nummer
|
: 224977630
|
Uitspraak d.d.
|
: 17 maart 2022
|
Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 8 september 2020, betreffende
[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),
wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. B. de Jong, kantoorhoudende te Gouda.
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaarden het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen.
De beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 95,- voor: “als bromfietser bij ontbreken fiets/bromfietspad niet de rijbaan gebruiken”. Deze gedraging zou zijn verricht op 17 april 2019 om 18:29 uur op de Burgemeester De Vlugtlaan in Amsterdam met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde voert onder meer aan dat de sanctie ten onrechte aan de betrokkene als kentekenhouder is opgelegd. Onvoldoende is komen vast te staan dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. De enkele vermelding dat de ambtenaar verder moest in verband met een dringende melding is hiervoor onvoldoende.
3. Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd, de ambtenaar de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat hem een sanctie kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, mag de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd.
4. In het zaakoverzicht staat - voor zover relevant - dat er geen staandehouding is verricht omdat de ambtenaar verder moest in verband met een dringende melding.
5. De omstandigheid dat de ambtenaar verder moest in verband met een dringende melding houdt naar het oordeel van het hof niet noodzakelijkerwijs in dat er geen staandehouding kon worden verricht. Er kunnen meldingen zijn die zo spoedeisend zijn dat van een ambtenaar niet kan worden gevergd dat hij onderweg naar die melding stopt om een staandehouding te verrichten voor een gedraging als de onderhavige. Er kunnen echter ook meldingen zijn waarvoor dat niet geldt. Van de ambtenaar mag daarom worden verwacht dat hij de aard van de melding in zijn toelichting noemt. Dat heeft de ambtenaar in dit geval niet gedaan. Uit diens verklaring blijkt niet waarom die andere melding zo dringend was dat hij niet kon stoppen om een staandehouding te verrichten.
6. Nu op grond van de stukken niet blijkt dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan, moet het ervoor worden gehouden dat de ambtenaar ten onrechte toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 5 van de Wahv door de sanctie aan de betrokkene als kentekenhouder op te leggen. De inleidende beschikking kan dan ook niet in stand blijven. Dit brengt mee dat de overige bezwaren van de gemachtigde geen bespreking meer behoeven. Het hof zal beslissen zoals hierna te melden.
7. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het administratief beroepschrift, het beroepschrift bij de kantonrechter en het hoger beroepschrift dienen in totaal drie procespunten te worden toegekend. Het hof zal, met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het telefonisch horen in administratief beroep een half punt toekennen. De waarde per punt bedraagt voor het administratief beroep € 541,- en voor het (hoger) beroep € 759,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 1.164,75 ((1,5 x € 541,- x 0,5) + (2 x € 759,- x 0,5)).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de beschikking waarbij onder voormeld CJIB-nummer de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.164,75.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.