Het hof zal dus nog een oordeel moeten geven over de grieven XIII en XIV in het incidenteel hoger beroep en grief VIII in het principaal hoger beroep. Het gaat dan om de vraag wie van partijen in de proceskosten, zowel in eerste aanleg (waarbij de proceskosten zijn gecompenseerd) als in het principaal en in het incidenteel hoger beroep moet worden veroordeeld.
In eerste aanleg is de Gemeente veroordeeld tot betaling aan [appellant] van een (totaal) bedrag van in hoofdsom € 73.348,74 (€ 55.115,49 op grond van onrechtmatige daad in de voorbereidingsfase + € 7.111,50 op grond van onrechtmatige daad gelegen in de beslissing op bezwaar + € 9.333,75 op grond van onrechtmatige daad gelegen in het nemen van het besluit) + € 1.788 overige schade). In hoger beroep zal de Gemeente worden veroordeeld tot betaling aan [appellant] van een (totaal)bedrag van in hoofdsom
€ 85.615,76 (€ 71.750 op grond van onrechtmatige daad vanwege het nemen van naderhand vernietigde besluiten + € 2.270,38 voor notariskosten + € 9.807,38 voor advocaatkosten + € 1.788 vergoeding overige schade/buitengerechtelijke kosten).
De belangrijkste vraag die partijen verdeeld houdt, is of de Gemeente jegens [appellant] aansprakelijk is op grond van onrechtmatig handelen vanwege (kort gezegd) het nemen van naderhand vernietigde besluiten ten aanzien van de bouwkavel van [appellant] . Die vraag is zowel door de rechtbank als het hof bevestigend beantwoord (reden waarom het betreden vonnis in hoofdlijnen zal worden bekrachtigd). Vervolgens is de schade, aan de hand van twee deskundigenberichten, begroot.
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij een hoger bedrag aan schadevergoeding wenste. De Gemeente is in hoger beroep gekomen omdat zij van mening is dat zij niet onrechtmatig heeft gehandeld.
[appellant] is tot twee keer toe in het gelijk gesteld wat betreft de kernvraag naar het onrechtmatig handelen van de Gemeente. Dat [appellant] een hoger bedrag wenste, doet in wezen niet af aan het feit dat [appellant] als de overwegend in het gelijk gestelde partij moet worden beschouwd. Bovendien heeft hij in zijn petitum (onder B) eveneens ‘een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag’ gevorderd. Het hof zal daarom de Gemeente in de kosten van zowel het principaal als het incidenteel hoger beroep veroordelen, zoals hierna vermeld. Het hof ziet om voornoemde reden tevens aanleiding om de Gemeente in de kosten van de eerste aanleg te veroordelen.
Dit betekent dat grief VIII in het principaal hoger beroep slaagt en dat de grieven XIII en XIV in het incidenteel hoger beroep falen. De kosten van de deskundigenberichten zullen eveneens voor rekening van de Gemeente komen.