1. primair
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 14 mei 2012, in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en/of een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte en/of verdachte's mededader(s) (telkens) (een) voorwerp(en), te weten (ongeveer) (in totaal) 1.210.250 Euro, althans 1.176.000 Euro, in ieder geval (telkens) een hoeveelheid geld, (telkens) de werkelijke aard en/of herkomst vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende(n) van het geld is en/of verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten (ongeveer) (in totaal) 1.201.250 Euro, althans 1.176.000 Euro, in ieder geval (telkens) een hoeveelheid geld, gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) (telkens) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
1. subsidiair
[bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6] en/of [bedrijf 7] in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 14 mei 2012, in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte en/of verdachte's mededader(s) (telkens) (een) voorwerp(en), te weten (ongeveer) (in totaal) 1.210.250 Euro, althans 1.176.000 Euro, in ieder geval (telkens) een hoeveelheid geld, (telkens) de werkelijke aard en/of herkomst vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende(n) van het geld is en/of verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten (ongeveer) (in totaal) 1.201.250 Euro, althans 1.176.000 Euro, in ieder geval (telkens) een hoeveelheid geld, gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) (telkens) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf; tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
1. meer subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 14 mei 2012, in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en/of een ander of anderen, althans alleen, (telkens) (een) voorwerp(en), te weten (in totaal) (ongeveer) 1.210.250 Euro, althans 1.176.000 Euro, in ieder geval (telkens) een hoeveelheid geld, (telkens) de werkelijke aard en/of herkomst vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende(n) van het geld is en/of verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten (in totaal) (ongeveer) 1.210.250 Euro, althans 1.176.000 Euro, althans (telkens) een hoeveelheid geld, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) (telkens) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
1. meest subsidiair
(telkens) de werkelijke aard en/of herkomst vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende(n) van het geld en/of heeft [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 7] en/of [bedrijf 6] en/of [bedrijf 7] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 14 mei 2012, in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een ander of anderen, althans alleen, (telkens) (een) voorwerp(en), te weten (in totaal) (ongeveer) 1.210.250 Euro, althans 1.176.000 Euro, in ieder geval (telkens) een hoeveelheid geld, (telkens) de werkelijke aard en/of herkomst vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende(n) van het geld is en/of verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten (in totaal) (ongeveer) 1.210.250 Euro, althans 1.176.000 Euro, althans (telkens) een hoeveelheid geld, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) (telkens) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf; tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
2.
hij in of omstreeks de periode van 27 november 2010 tot en met 17 juni 2012, te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] en/of in de gemeente [gemeente 2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een vaststellingsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte] en/of een of meer vaststellingsovereenkomst(en) tussen [bedrijf 5] en [medeverdachte] , - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) valselijk -zakelijk weergegeven- in die overeenkomst(en) vermeld dat [medeverdachte] als gevolg van diverse ontstane oorzaken en/of door malaise in het onroerend goed, niet meer in staat is de lening terug te betalen en/of dat de geldgever er onherroepelijk mee instemt om zijn vordering op [medeverdachte] (tijdelijk) buiten invordering te stellen teneinde geldnemer in de gelegenheid te stellen een optimale opbrengst voor geldnemer te realiseren tot dat het onroerend goed door geldnemer is verkocht en/of die overeenkomst te ondertekenen en daarbij als datum te vermelden [datum] en/of [datum] , zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Overwegingen over geldleningen tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte]
Hieronder zal het hof bespreken welke leningen zijn afgesloten, wat de betrokkenheid van verdachte daarbij is en op welke geldlening is afgelost.
Verklaring medeverdachte [medeverdachte]
Het hof stelt vast dat medeverdachte [medeverdachte] gedurende de strafprocedure inhoudelijk verschillende verklaringen heeft afgelegd, in het bijzonder ten aanzien van de (aflossing van de) leningen. Voordat het hof ingaat op de bespreking van de feiten en de gevoerde verweren zal het hof daarom eerst beoordelen welke verklaring van [medeverdachte] als uitgangspunt zou moeten worden genomen.
In dit verband stelt het hof vast dat [medeverdachte] bij de politie telkens grotendeels een beroep heeft gedaan op zijn zwijgrecht. Op de zitting in eerste aanleg heeft [medeverdachte] verklaard dat hij na vijfenhalfjaar wel een verklaring wil afleggen en dat hij er anders in staat.2 Het hof stelt vast dat hij op die zitting per lening is ondervraagd en dat hij per lening gedetailleerd en concreet antwoord op de gestelde vragen heeft gegeven. Op de zitting in hoger beroep is [medeverdachte] op die verklaring teruggekomen. Over zijn verklaring bij de rechtbank heeft [medeverdachte] verklaard dat hij verward was door de vraagstelling van de rechtbank en heeft bedoeld te zeggen dat alleen lening 1 volledig was afgelost.
Het hof acht die uitleg in hoger beroep van [medeverdachte] over de door hem bij de rechtbank afgelegde verklaring niet geloofwaardig. Het hof neemt daarbij allereerst in aanmerking dat [medeverdachte] ter terechtzitting in eerste aanleg heeft aangegeven dat hij na ruim vijfenhalf jaar, anders dan bij de politie, wel een verklaring wilde afleggen. Deze verklaring ter terechtzitting is bovendien afgelegd in het bijzijn van zijn raadsman. [medeverdachte] is ter zitting specifiek per lening bevraagd en hij heeft specifiek en concreet over elke lening afzonderlijk verklaard. Uit de inhoud van het proces-verbaal blijkt op geen enkele wijze dat hij bij de rechtbank op enig moment in verwarring is gebracht of geraakt of dat hij niet begreep op welke lening de vraag betrekking had, waardoor aan de betrouwbaarheid van die verklaring zou moeten worden getwijfeld. [medeverdachte] zijn verklaring komt er - kort gezegd - op neer dat hij van iedere lening afzonderlijk wist hoeveel hij daarvan had afgelost en dat er in totaal ongeveer 2 ton niet was afbetaald. Deze verklaring vindt ook verankering in het dossier, zoals verderop in dit arrest zal blijken. Het is het hof bovendien opgevallen dat [medeverdachte] in hoger beroep - onder verwijzing naar hetgeen hij als getuige verklaarde in de zaak van verdachte en anders dan bij de rechtbank – heeft verklaard dat hij de zogenoemde vaststellingsovereenkomst met betrekking tot de eerste lening zelf heeft opgemaakt. Verdachte heeft echter verklaard dat niet [medeverdachte] , maar dat hij de bedoelde vaststellingsovereenkomst heeft opgesteld. [medeverdachte] is niet consistent op dit onderdeel terwijl zijn verklaring in hoger beroep niet in overeenstemming is met hetgeen verdachte heeft verklaard. Ook dit komt de betrouwbaarheid van zijn verklaring in hoger beroep niet ten goede.
Het hof zal daarom bij de beoordeling van hetgeen verdachte wordt verweten de door [medeverdachte] bij de rechtbank afgelegde verklaring tot uitgangspunt nemen. Die verklaring maakt ook onderdeel uit van het dossier van verdachte.
De geldleningen die tot stand zijn gekomen
De overwegingen van het hof in de strafzaak van medeverdachte [medeverdachte] op de vraag welke geldleningen tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] tot stand zijn gekomen gaan ook op in de zaak van verdachte. Het hof zal daarom deze overwegingen voor zover in deze zaak relevant overnemen. Onderdeel van de onderstaande overwegingen zijn de rechtbankoverwegingen in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] . Die staan cursief vermeld. Waar het hof dit nodig acht zullen de overwegingen worden gewijzigd en aangevuld.
“ [medeverdachte] is in de ten laste gelegde periode tien geldleningen aangegaan. Aan elke lening ligt een schriftelijke overeenkomst van geldlening ten grondslag, waarin telkens is opgenomen wat de hoogte van de lening is en wat de hoogte is van de door de geldverstrekker te ontvangen afsluitprovisie en behandelkosten fee. Hieronder wordt schematisch weergegeven in naam van welke (rechts)persoon de lening is verstrekt, wat de hoogte van de totale geldlening was (inclusief afsluitprovisie en behandelkosten fee) en op welke datum de betaling aan [medeverdachte] heeft plaatsgevonden. De leningen zijn telkens giraal aan [medeverdachte] verstrekt, onder inhouding van de overeengekomen afsluitprovisie en behandelkosten fee.
Verstrekt in naam van:
|
Bedrag in overeenkomst:
|
Girale overboeking op:
|
1. [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]
|
€ 170.000,--
3
|
8 december 2010
4
|
2. [bedrijf 5]
(hierna: [bedrijf 5] )
|
€ 170.000,--
5
|
5 januari 2011
6
|
3. [bedrijf 5]
|
€ 357.000,--
7
|
12 mei 2011
8
|
4. [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] )
|
€ 52.000,--
9
|
12 mei 2011
10
|
5. [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] )
|
€ 49.000,--
11
|
18 november 2011
12
|
6. [bedrijf 7]
(hierna: [bedrijf 7] )
|
€ 48.000,--
13
|
18 november 2011
14
|
7. [bedrijf 5]
|
€ 160.000,--
15
|
18 november 2011
16
|
8. [bedrijf 6] (hierna [bedrijf 6] )
|
€ 81.250,--
17
|
14 mei 2012 en 15 mei 2012
18
|
9. [bedrijf 2]
|
€ 61.500,--
19
|
14 mei 2012
20
|
10. [bedrijf 1]
|
€ 61.500,--
21
|
14 mei 2012
22
|
Totaal overeenkomsten:
|
€ 1.210.250,--
|
|
Verdachte is bestuurder van [bedrijf 1] en, via [bedrijf 1] , van [bedrijf 2] , dat eerder [bedrijf 3] heette.23[medeverdachte] heeft verklaard dat hij in zijn beleving steeds geld leende van verdachte. [medeverdachte] zag in overeenkomsten wel andere namen staan, maar daar had verdachte altijd een verhaal bij. Verdachte was voor hem het aanspreekpunt. Hij heeft uitvoerig uitleg gegeven over de belangen en zekerheden en heeft een langere uitleg gegeven over [medeverdachte 2] .24
Alle overeenkomsten zijn voorzien van een logo van een advocatenkantoor, te weten:
‘ [logo] ’. Getuige [getuige] is werkzaam als [functie] bij het kantoor en heeft verklaard dat het logo van [naam] sinds 1 januari 2005 niet meer gebruikt wordt. Sinds die tijd heet het kantoor [naam] .
25Verdachte heeft verklaard dat hij het logo ooit digitaal heeft gekregen als Word-document en dat hij niet weet hoe hij dit logo moet verwijderen.26
De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande vanuit dat verdachte de tien overeenkomsten van geldlening heeft opgemaakt.”
Financiële betrokkenheid van verdachte bij de verstrekte leningen
Het hof stelt vast dat verdachte ook financieel betrokken is bij alle verstrekte leningen. De rechtbank heeft in het vonnis van [medeverdachte] het volgende overwogen, welke overwegingen het hof ook in de zaak van verdachte zal overnemen en cursief weergeven:
“Dat verdachte betrokken is bij alle geldleningen, en dus ook bij de leningen die niet in
naam van één van zijn bedrijven zijn verstrekt (leningen 2, 3 en 7 van [bedrijf 5] , lening 6 van
[bedrijf 7] en lening 8 van [bedrijf 6] ), vindt steun in het volgende.
Leningen 2, 3 en 7
[medeverdachte 2] is [functie] van [bedrijf 5] .
27
Het dossier bevat diverse e-mailwisselingen tussen verdachte en [medeverdachte 2] , die betrekking hebben op de geldleningen aan [medeverdachte] . Zo zond [medeverdachte 2] op 27 december 2010 een e-mail aan verdachte, met als onderwerp 'ovk geldlening'. Bij de e-mail is een bijlage gevoegd. Het document komt in grote mate overeen met de overeenkomst van geldlening van € 170.000,- (lening 2) tussen
[bedrijf 5] en
[medeverdachte] .28 Daarnaast stuurde verdachte op 29 december 2010 een e-mail
met het onderwerp ' [medeverdachte] ' aan [medeverdachte 2] . De tekst van de e-mail was als volgt:
'Kun je deze nog tekenen en naar mij mailen? Groet [verdachte] '. Diezelfde datum antwoordde
[medeverdachte 2] : 'Moet jij die originelen per post hebben? Zo ja, dan kijk ik even wie er
binnenkort naar NL vliegt om ze mee te nemen en daar te posten. Ik ben al een aantal keren
post kwijtgeraakt als ik het hier vandaan verstuur'. Verdachte antwoordde daarop: 'Als het kan graag, anders bewaar maar’.29 Op 5 januari 2011 mailde [medeverdachte 2] twee
bankafschriften van zijn privébankrekening met nummer [rekeningnummer] aan verdachte.
Op de bankafschriften is onder meer te zien dat in totaal € 161.000,-- is gestort op de
rekening van [medeverdachte 2] en dat enkele dagen daarna een gelijk bedrag van de rekening
van [medeverdachte 2] is overgemaakt op de rekening van verdachte.
30
Op 16 april 2012 heeft
[medeverdachte 2] verdachte nog een e-mail gestuurd. Als bijlage was een in naam van
[medeverdachte 2] geparafeerde en ondertekende overeenkomst van geldlening gevoegd.
31
De
rechtbank constateert dat de inhoud van die overeenkomst gelijk is aan de overeenkomst van geldlening van € 357.000,-- tussen [bedrijf 5] en verdachte (lening 3). Ook ten aanzien van de lening van € 160.000,-- (met aftrek van afsluitprovisie en behandelkostenfee:
€ 154.000,--
32
) hadden verdachte en [medeverdachte 2] contact (lening 7). Op 16 november 2011 mailde verdachte aan [medeverdachte 2] : 'Er is I55k geleend aan [bedrijf 5] vanuit de [bank] , als jij morgen na overleg zal rond 15.30 uur Ned tijd zijn, 154k doorboekt is dat klaar'. [medeverdachte 2] antwoordt daarop: 'Akkoord. € 1000,- voor mij?', waarop verdachte mailt: 'Daarom 155k en straks na fiat 154 doorboeken'.33 Uit bankafschriften van de rekening van [medeverdachte 2] en van het bedrijf [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4] ) volgt dat op 17
november 2011 van rekeningnummer [rekeningnummer 2] door [bedrijf 4] een geldbedrag van
€ 155.000,-- is overgemaakt aan [medeverdachte 2] .
34
Eén dag later, op 18 november 2011, is
door [medeverdachte 2] een bedrag van € 154.000,-- overgemaakt naar de rekening van
[medeverdachte] .35Verdachte heeft verklaard dat hij gemachtigd is voor de rekening van [bedrijf 4] .36
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat verdachte de feitelijke
geldverstrekker was voor leningen 2, 3 en 7. Dit wordt bevestigd door een proces-verbaal
bevindingen van een verbalisant die telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 2] vroeg in dat gesprek waarom de politie hem zocht, maar gaf daarna aan dat
hij het zelf wel wist. Hij zei dat het te maken had met [medeverdachte] uit [gemeente 2] .
[medeverdachte 2] zei daarop dat het niet goed gegaan was en dat hij alleen maar een
tussenstation was geweest. Als het goed is kon de politie zien dat hij het geld van een ander
gestort had gekregen.”
37
In hoger beroep is ook niet meer betwist dat verdachte bij lening 3 en 7 financieel betrokken is.38
“Lening 6
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij van oktober 2010 tot en met augustus 2011 een relatie heeft gehad met verdachte. Verdachte vertelde haar dat hij een probleem had met bankrekeningen. Hij vroeg aan haar of zij een bankrekening wilde openen. Verdachte wilde de rekening gebruiken voor betalingen. [getuige 2] heeft bij de [bank 2] een
privérekening geopend op haar naam. Zij heeft toen twee pasjes en een identifyer gekregen.
Deze privérekening met pasjes heeft zij beschikbaar gesteld aan verdachte. [getuige 2] heeft met deze pasjes geen transacties verricht. Na het afsluiten van de privérekening heeft ze alles aan verdachte gegeven. Ze heeft zelf nooit over het password van de rekening beschikt. Verdachte deed alle transacties vanaf de rekening.39 [getuige 2] weet niet wat het geldbedrag van € 48.000,-- van 18 november 2011 is. Ze heeft die € 48.000,-- nooit in bezit gehad en ook niet uitgeleend aan anderen.40
Onderzocht is met welk IP-adres de transactie € 48.000,-- in naam van [getuige 2] is
verricht. Het IP-adres waarmee de transactie is verricht is [IP] . Dit IP-adres straat geregistreerd bij [verdachte] (is verdachte), [adres] in [plaats 1] .41
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat verdachte de geldverstrekker van lening 6 was.”
Ook ten aanzien van lening 6 die door [getuige 2] is verstrekt is verdachte financieel betrokken. Verdachte heeft [getuige 2] gevraagd of zij een bankrekening wilde openen. Hij wilde die rekening gebruiken voor betalingen. Na het afsluiten heeft zij alles aan verdachte gegeven. Verdachte deed alle transacties vanaf de rekening.42 Deze gang van zaken is in hoger beroep niet betwist.43
Met betrekking tot lening 8 overweegt het hof dat deze lening is verstrekt door [bedrijf 8] waarvan verdachte 50% van de aandelen had en [medeverdachte 3] de andere 50%.44
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij
[medeverdachte]
in april 2012 via verdachte heeft leren kennen. [medeverdachte 3] runt het bedrijf [bedrijf 6] samen met verdachte. Verdachte heeft hem gevraagd of hij voor een relatie, [medeverdachte] , een lening wilde verstrekken. [medeverdachte 3] wilde wel zekerheid krijgen dat hij het geld terug zou krijgen. Volgens verdachte was dat geen enkel probleem. [medeverdachte 3] is de overeenkomst aangegaan zoals in de overeenkomst van
geldlening staat. [medeverdachte 3] heeft het geld via bancaire transactie overgemaakt naar de
bankrekening van
[medeverdachte] . Hij kreeg er provisie en rente voor. Verdachte heeft [medeverdachte 3] het bankrekeningnummer gegeven en het bedrag vermeld dat hij moest overmaken.45 Hieruit volgt dat verdachte ook betrokkenheid had bij de geldlening tussen [bedrijf 6] en [medeverdachte] .
Met betrekking tot de afbetaling van de leningen en de wijze waarop de leningen zijn afbetaald gaat het hof grotendeels uit van de verklaring van [medeverdachte] zoals hij die ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd. [medeverdachte] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij lening 1 van [bedrijf 1] volledig contant heeft afbetaald, lening 2 heeft afbetaald en lening 3 cash is betaald. Met betrekking tot lening 4, 5 en 6 heeft [medeverdachte] verklaard dat een deel van de lening is betaald met de opbrengt van de verkoop van goud en sieraden en dat hij denkt dat het in meerdere keren is afbetaald. In dit verband merkt het hof op dat [medeverdachte] heeft verklaard dat hij sieraden heeft verkocht aan [bedrijf 9] . Met betrekking tot lening 7, 8, 9 en 10 heeft [medeverdachte] verklaard dat deze leningen deels zijn afbetaald. Van alle leningen is € 200.000,-- niet afbetaald.46 Verdachte heeft verklaard dat lening 1 en 4 contant zijn afbetaald.47
Het hof zal hieronder per lening bespreken of, hoeveel en op welke wijze is afbetaald.
Lening 1 en 4
Door [medeverdachte] en verdachte is verklaard en uit de stukken uit het dossier blijkt dat [medeverdachte] ten aanzien van lening 1 € 178.300,-- contant heeft afbetaald48 en dat [medeverdachte] ook lening 4 ten bedrage van € 52.000,- contant heeft afgelost.49
Lening 2 en 3
Met betrekking tot lening 2 en lening 3 overweegt het hof dat [medeverdachte] heeft verklaard dat hij deze leningen contant heeft afbetaald.50
Lening 5
Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte] deze lening volledig heeft afbetaald. € 23.811,84 is betaald via de [bedrijf 9] (hierna: [bedrijf 9] ) en een deel, te weten € 25.188.16 is contant betaald. Uit “een grootboekkaart en een bankafschrift van [bedrijf 2] volgt dat aflossingsgelden van lening 5 contant door [medeverdachte] zijn betaald. Zo is een bedrag contant gestort op de rekening van [bedrijf 2] en is dat bedrag vervolgens als aflossing in de administratie opgenomen. Andere omschrijvingen op het bankafschrift luiden: 'doorstorting cash ontvangst [medeverdachte] ' en 'doorstorting contante ontvangst van de heer [medeverdachte] .51”
Lening 6
Uit het dossier blijkt dat op deze lening € 14.250,-- is afgelost. Daarvan is € 8.250,-- contant gestort en is € 6.000,-- overgeboekt van de rekening van verdachte. Ook is hier een aflossing door [bedrijf 9] , te weten € 34.387,85.52 In hoger beroep is niet betwist dat op deze lening
€ 48.537,85 is afbetaald.53
Lening 7, 8, 9 en 10
Met betrekking tot lening 7, 8, 9, en 10 heeft [medeverdachte] verklaard dat deze leningen deels zijn betaald. Van alle leningen is € 200.000,-- niet afbetaald. Uit het dossier blijkt echter dat [medeverdachte] op lening 10 niets heeft afbetaald en op lening 8 en 9 respectievelijk € 16.000,-- en € 15.900,-- heeft afbetaald. Ten aanzien van lening 8 heeft [medeverdachte 3] verklaard dat er in mei en juni in totaal € 16.000,-- contant is betaald.54 Van deze betaling is een kwitantie opgemaakt.55
Het dossier bevat ten aanzien van lening 9 een kwitantie van een contante
betaling van € 7.500,-- en daarnaast is onder vermelding van 'storting' een bedrag van
€ 8.400,-- als aflossing in de boekhouding van [bedrijf 2] opgenomen.56
Bovenstaande in aanmerking genomen moet voor de leningen 8, 9 en 10 in totaal nog een bedrag van € 172.350,-- worden afbetaald. Uitgaande van de verklaring van [medeverdachte] dat in totaal € 200.000,-- niet is afbetaald gaat het hof er vanuit dat [medeverdachte] op lening 7
(€ 160.000,-- - € 27.650,--) € 132.350,-- heeft afbetaald.
Ten aanzien van lening 2, 3 en 7 overweegt het hof voorts nog dat de verklaring van [medeverdachte] dat hij deze leningen (deels) contant heeft afbetaald allereerst steun vindt in de verklaring van [medeverdachte] dat hij alle leningen contant heeft afgelost57 en voorts in het volgende.
“Het dossier bevat ten aanzien van lening 7 een vaststellingsovereenkomst tussen
[medeverdachte] en [bedrijf 5] . Daarin is - kort gezegd - opgenomen dat [medeverdachte] zakelijke tegenslagen heeft gehad en daarom geen cashflow heeft om de rente te betalen en de lening in te lossen en dat [bedrijf 5] er daarom onherroepelijk mee instemt om haar vordering op [medeverdachte] tijdelijk buiten invordering te stellen.58Verdachte heeft echter verklaard dat deze vaststellingsovereenkomst tussen [medeverdachte] en [bedrijf 5] 'geleuter' is.59” Gelet op het voorgaande en in het licht van de verklaring van [medeverdachte] , stelt het hof vast dat geldlening 7 deels is afbetaald door [medeverdachte] . Bovenstaande in aanmerking genomen stelt het hof ook vast dat de eerder namens [bedrijf 5] verstrekte lening 2 is afbetaald, zeker nu [medeverdachte] expliciet heeft verklaard dat hij de daarop volgende lening van [bedrijf 5] , lening 3, volledig contant heeft afgelost. Tot slot overweegt het hof dat bij het onderzoek aan bankrekeningen van [medeverdachte] en de aan hem verbonden rechtspersonen geen transacties zijn aangetroffen die wijzen op aflossingen en/of rentebetalingen die horen bij de hiervoor vermelde tien geldleningen. Met de rechtbank is het hof gelet op het voorgaande van oordeel dat kan worden bewezen dat alle aflossingen contant zijn gedaan.
Schematisch leidt dit tot het volgende overzicht.
Afgelost per lening
|
|
Lening 1
|
€ 178.300,-- contant afgelost
|
Lening 2
|
€ 170.000,-- contant afgelost
|
Lening 3
|
€ 357.000,-- contant afgelost
|
Lening 4
|
€ 52.000,-- contant afgelost
|
Lening 5
|
€ 49.000,-- afgelost, € 23.811,84 via [bedrijf 9] en
€ 25.188,16 contant
|
Lening 6
|
€ 48.637,80 is afgelost daarvan is € 8.250,-- contant gestort en € 6.000,-- overgeboekt van [verdachte] . € 34.387,85 is afgelost via [bedrijf 9] .
|
Lening 7
|
€ 132.350,-- contant afgelost.
|
Lening 8
|
€ 16.000,-- contant afgelost
|
Lening 9
|
€ 15.900,--contant afgelost
|
Lening 10
|
Geen aflossing plaatsgevonden.
|
Totaal afgelost:
|
€ 1.019.187,80 waarvan € 954.988,16 contant.
|
Overwegingen over herkomst van het geld
Onderdeel van de onderstaande overwegingen zijn de rechtbankoverwegingen in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] . Die staan cursief vermeld en waar ‘rechtbank’ staat moet ‘hof’ worden gelezen. Waar het hof dit nodig acht zullen de overwegingen worden gewijzigd en aangevuld.
“Per 29 maart 1999 is [bedrijf 10] enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 11]
60
Uit de geconsolideerde balans van [bedrijf 10] (inclusief [bedrijf 11] ) over de jaren 2006 tot en met 2010 volgt dat de
brutowinstmarge is gestegen van 15,3 procent in 2006, naar 20,1 procent in 2007, naar 20,9 procent in 2008, naar 23,8 procent in 2009 en naar 31,5 procent in 2010.
61
Dit is een stijging van meer dan 100 procent over de jaren 2006 tot en met 2010. De kostprijs van de inkopen bedroeg € 4.149.960,-- in 2006, € 3.641.491,-- in 2007, € 3.853.887,-- in 2008,
€ 3.741.137,-- in 2009 en € 3.759.406,-- in 2010.
62
Van grote verschillen in de inkoop was
dus geen sprake. Deze kosten zijn over de periode 2006 tot en met 2010 bezien zelfs licht
afgenomen.
De rechtbank constateert dat de brutowinstmarge over de hiervoor vermelde periode fors is
gestegen, terwijl de inkoop min of meer gelijk is gebleven. Zoals ook door
[medeverdachte] betoogd kan deze stijging niet verklaard worden uit de contante markthandel.
Uit het dossier volgt allereerst dat de afzet aan markthandelaren al voor 2007 steeds meer
terugliep. Zo heeft
[medeverdachte] verklaard dat [bedrijf 11] zich steeds meer ging richten op supermarkten en dat de markthandel minder en minder werd.63 Ook getuige [getuige 3] heeft verklaard dat de markthandel minder werd en dat [medeverdachte] daarom op zoek is gegaan naar nieuwe bronnen. Volgens haar is toen in september of oktober 2007 [bedrijf 12] binnen
gekomen.
64
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat het aantal markthandelaren dat aan de zaak
kwam sterk is afgenomen. Voorheen waren het dertig handelaren en nu nog maar ongeveer
tien.
65
Uit het dossier volgt daarnaast dat de winstmarges in de markthandel niet hoog waren. Zo verklaarde getuige [getuige 4] dat markthandelaren 'niet gevers' zijn, die voor een dubbeltje op de eerste rij willen zitten.
66
Nu de inkoop min of meer gelijk bleef maar de markthandel afnam, terwijl de marges in de
markthandel niet hoog waren en evenmin uit het dossier volgt dat die marges in de ten laste
gelegde periode dusdanig toenamen dat de stijging van de brutowinstmarge over de jaren
2006 tot en met 2010 daarmee kan worden verklaard, constateert de rechtbank dat er een
andere oorzaak moet zijn geweest voor die stijging.
[medeverdachte]
heeft verklaard dat hij constateerde dat betere marges behaald konden worden,
toen [bedrijf 11] begon met het leveren aan supermarkten. Er kon een marge worden
behaald die tussen de 10 en 15 punten hoger ligt.
67
[bedrijf 11] heeft het bedrijf
[bedrijf 12] eind 2007 overgenomen en heeft vervolgens, eind 2010, het bedrijf [bedrijf 13]
overgenomen.
68
Toen [bedrijf 13] onder
[bedrijf 11] viel, is de naam veranderd in [bedrijf 14] .
69
[bedrijf 12] en [bedrijf 14] zijn beide
leveranciers aan supermarkten, de retail.
70
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat de stijging
van de brutowinstmarge kan worden verklaard door de overname van de bedrijven [bedrijf 12]
en [bedrijf 14] . De marges op de [bedrijf 14] -klanten en de supermarkten waren heel hoog. Op
die klanten werden heel grote winsten behaald, meer dan op markthandelaren.
71
Naar het oordeel van de rechtbank kan de stijging van de brutowinstmarge deels worden
verklaard door de hiervoor vermelde bedrijfsovernames, zij het slechts in beperkte mate aangezien uit de jaarrekening van 2009 en 2010 blijkt dat de winst uit de supermarkthandel niet veel invloed heeft gehad op de totale winst.72
Het voorgaande levert echter geen verklaring op voor de contanten die
[medeverdachte] in de ten
laste gelegde periode - kort gezegd - tot zijn beschikking had. Dat volgt uit het volgende.
In de jaren 2007 tot en met 2012 zijn op de zakelijke bankrekeningen van [bedrijf 11] ,
de volgende geldbedragen contant gestort.
Bankrekening van de [bank 3] met rekeningnummer [rekeningnummer 3]
2007: € 1.467.349,--;
73
2008: € 1.508.665,--;
74
2009: € 632.810,--.
75
Bankrekening van de [bank 2] met rekeningnummer [rekeningnummer 4] .
2009: € 637.820,--;
76
Opmerking rechtbank: samen met de storing op de [bank 3] rekening in 2009 in totaal
€ 1.270.630,--.
2010: € 1.581.875,--;
77
2011: € 1.602.080,--;
78
2012: € 182.865,--.
79
Opmerking rechtbank: het bedrag van € 182.865,- ziet op contante stortingen in de
maanden januari en februari 2012.
Totaal: € 7.613.464,--. Bij dit bedrag zijn inbegrepen de hierna te bespreken 'facturen'.
Deze contante stortingen kunnen niet worden verklaard door de afzet aan supermarkten.
[medeverdachte] heeft immers verklaard dat alle supermarkten per incasso of bank betaalden.80
Daarnaast heeft getuige [getuige 3] verklaard dat binnen het concern [bedrijf 10]
de groothandel in groente en fruit plaatsvond binnen [bedrijf 11] , dat ook
het kasverkeer in hoofdzaak plaatsvond binnen [bedrijf 11] en dat met name door
markthandelaren contant werd betaald.
81
Deze contanten werden bij de bank afgestort.
82
[medeverdachte] heeft verklaard dat de markthandel een handel is waar veel contant wordt betaald. Tachtig procent van de markthandelaren betaalt nog steeds contant.83
De contante stortingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank echter bij lange na niet
worden verklaard uit de handel met markthandelaren. Zoals hiervoor is overwogen, nam de
markthandel af. Dit zou - gelet op het feit dat overwegend door markthandelaren contant
werd betaald - moeten leiden tot een afname van de contante stortingen, zeker nu het een feit van algemene bekendheid is dat het betalen per pintransactie op de markt, ook in de ten laste gelegde periode, gangbaarder werd. Uit het overzicht van contante storting en in de periode 2007 tot en met 2012 volgt echter dat de contante stortingen relatief gelijk bleven en in 2010 en 2011 zelfs stegen.
De rechtbank is aldus van oordeel dat een deel van de in het bedrijf gevloeide contante
gelden niet te verklaren is uit de legale fruithandel van [bedrijf 11] (…)
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat door of namens
[medeverdachte]
geen aannemelijke verklaring voor de herkomst van de contante gelden is gegeven. Gelet op
het voorgaande, alles in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders
kan zijn dan dat de contante gelden middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig
zijn.”
En voorts:
[medeverdachte]
had een belang bij het contant afbetalen van de giraal verstrekte geldleningen. Door de geldleningen op deze wijze af te lossen, heeft
[medeverdachte]
de criminele gelden immers in het normale financiële verkeer gebracht. Hij heeft zijn contante criminele geld vervangen door giraal geld uit een andere bron. Anders gezegd heeft hij ander geld verkregen dan het contante geld dat hij uit enig misdrijf voorhanden had.
[medeverdachte]
heeft de gelden hierdoor omgezet. De rechtbank is gelet op wat hiervoor is overwogen van oordeel dat de gedragingen van
[medeverdachte]
(kennelijk) waren gericht op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de contante gelden. Door aflossingen te doen aan de geldverstrekker(s), heeft
[medeverdachte]
de contante gelden ook overgedragen. Hij heeft de gelden daarmee witgewassen.
Feit 2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle in de tenlastelegging opgenomen vaststellingsovereenkomsten. Kort gezegd is aangevoerd dat verdachte bij alle vaststellingsovereenkomsten betrokken is. De vaststellingsovereenkomsten zijn door verdachte opgesteld, en de eerste is ook door hem ondertekend.
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte slechts wetenschap had van één vaststellingsovereenkomst, namelijk die met de datum [datum] . Deze vaststellingsovereenkomst is door verdachte ondertekend in januari 2011. De verdediging heeft aangevoerd dat ten aanzien van deze vaststellingsovereenkomst niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. De vaststellingsovereenkomst had geen bewijsbestemming omdat deze op vermelde datum van ondertekening nog niet bruikbaar was en op moment dat de datum van de ondertekening door verdachte was verstreken had de vaststellingsovereenkomst zijn bewijsbestemming al verloren omdat de leningen op dat moment al bijna twee jaar volledig was afgelost.
Verdachte dient ook van de overige drie vaststellingsovereenkomsten te worden vrijgesproken omdat het bewijs ontbreekt dat hij bij het opstellen of ondertekenen ervan betrokken is geweest.
Oordeel van het hof
De overwegingen van het hof in de strafzaak van medeverdachte [medeverdachte] zijn ook relevant in de zaak van verdachte. Het hof zal daarom deze overwegingen voor zover in deze zaak relevant overnemen.
Onderdeel van de onderstaande overwegingen zijn de rechtbankoverwegingen in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] . Die staan hieronder cursief vermeld. Waar het hof dit nodig acht zullen de overwegingen worden gewijzigd en aangevuld.
“Met betrekking tot de onder feit 1 genoemde geldleningen 1, 2, 3 en 7 bevat het dossier
vaststellingsovereenkomsten. Deze overeenkomsten zijn op 17 juni 2012 bij de doorzoeking van het bedrijf van
[medeverdachte] , [bedrijf 11] in [gemeente 2] , aangetroffen.87
Ten aanzien van lening 1 bevat het dossier een vaststellingsovereenkomst tussen [bedrijf 1] (als
geldgever), vertegenwoordigd door [bedrijf 4] , en
[medeverdachte] . De overeenkomst is gedateerd [datum]
en is in naam van [bedrijf 1] en
[medeverdachte]
ondertekend.
In de overeenkomst is opgenomen dat:
- -
de geldgever in december 2010 een geldbedrag van € 170.000,- heeft uitgeleend aan
[medeverdachte] ;
- -
dat de vordering heden ten dage door achterstallige rente en boete is opgelopen tot minimaal €220.000,-;
- -
dat juridische incasso geen nut heeft, omdat [medeverdachte] per heden geen (on)roerende zaken op zijn naam heeft welke een substantiële overwaarde vertonen;
- -
dat
[medeverdachte] , als gevolg van diverse ontstane oorzaken, vandaag de dag (geestelijk) niet meer in staat is de aanwezige verdiencapaciteit uit te nutten, waardoor er per heden geen vooruitzicht op gehele dan wel gedeeltelijke terugbetaling van de door geldgever aan [medeverdachte] verstrekte middelen is;
- -
dat partijen met elkaar in nader overleg zijn getreden en zich bewust zijn van de precaire financiële en geestelijke/labiele situatie waarin
[medeverdachte]
zich bevindt, alsmede van de gevolgen daarvan voor de geldgever.
Onder meer is beschreven dat het volgende is overeen gekomen:
- -
De geldgever stemt er onherroepelijk mee in om haar vordering op
[medeverdachte]
buiten vordering te stellen, teneinde
[medeverdachte]
in de gelegenheid te stellen een optimale opbrengst voor geldgever te realiseren;
- -
[medeverdachte]
verplicht zich zodra hij er geestelijk toe in staat is, en indien en zodra de op te zetten handel en of import en export van roerende goederen weer rendabel is, € 500,- per maand aan geldgever te betalen. Gezien de geestelijke en huidige labiele toestand van
[medeverdachte]
stelt geldgever reeds nu voor alsdan haar restant vordering buiten invordering.
88
Ten aanzien van lening 2 bevat het dossier een vaststellingsovereenkomst tussen [bedrijf 5] (als geldgever), vertegenwoordigd door [medeverdachte 2] , en
[medeverdachte] . De overeenkomst is
gedateerd [datum] en is in naam van [bedrijf 5] en
[medeverdachte] ondertekend.
In de overeenkomst is opgenomen dat:
- -
geldgever een bedrag van € 170.000,-- aan
[medeverdachte] heeft geleend, te vermeerderen met de reeds verschenen rentetermijnen;
- -
deze geldlening is vastgelegd in een overeenkomst van geldlening van 27 december 2010;
- -
[medeverdachte]
te maken heeft gekregen met zakelijke tegenslagen, waardoor deze geen cashflow heeft om de rente te betalen en de lening in te lossen;
- -
[medeverdachte]
eigenaar is van onroerend goed, hetwelk hypothecair dusdanig belast is dat daar heden ten dagen geen overwaarde op zit en dat daarom beslaglegging of anderszins te maken executoriale maatregelen geen zin hebben. De te maken kosten overstijgen de te realiseren baten;
- -
geldgever zich bewust is van het feit dat heden ten dage de OG markt in Nederland ernstig onder druk staat en dat daarom gewacht zal dienen te worden op betere tijden;
- -
[medeverdachte] verder geen bezittingen heeft welke door geldgever te gelde kunnen worden gemaakt;
- -
partijen met elkaar in nader overleg zijn getreden en dat zij zich bewust zijn van de precaire financiële situatie waarin
[medeverdachte]
zich bevindt, alsmede de gevolgen daarvan voor
[medeverdachte] ;
- -
[medeverdachte]
bereid is zich maximaal in te spannen teneinde voor geldgever een maximale haalbare opbrengst te genereren, echter onder de voorwaarde dat [medeverdachte] een periode van minimaal 10 jaren wordt gegund om de betere toekomstige tijden op de onroerend goed markt af te wachten.
Onder meer is beschreven dat het volgende is overeengekomen:
- -
Geldgever stemt er onherroepelijk mee in om haar vordering op [medeverdachte] buiten invordering te stellen, teneinde [medeverdachte] in de gelegenheid te stellen een optimale opbrengst te realiseren, tot dat het on roerend goed door [medeverdachte] is verkocht.
- -
[medeverdachte]
verplicht zich indien en zodra de onroerend goed markt weer is aangetrokken naar het prijsniveau van eind 2007 om al het onroerend goed waarvan zij de economische en juridische eigendom bezit, te verkopen en de netto opbrengst na betaling van de huidige hypotheekhouders aan geldgever te doen uitbetalen. Indien onverhoopt mocht blijken dat alsdan de netto opbrengst te laag is, stelt geldnemer (opmerking rechtbank: bedoeld zal zijn 'geldgever') reeds nu voor alsdan haar restant vordering buiten invordering.
- -
Indien de huidige hypotheeknemer(s) mocht(en) besluiten over te gaan tot een openbare verkoop van de aan haar/hun hypothecair verbonden onroerende goeder(en) van
[medeverdachte] , dan zal geldgever reeds nu voor alsdan haar vordering op [medeverdachte] buiten invordering stellen, omdat haar vordering dan praktisch gezien oninbaar is geworden. Het vorenstaande geldt ook indien de huidige hypotheekhouder niet bereid is de door haar verstrekte lening(en) te verlengen en een derde partij niet bereid is deze lening(en) over te sluiten en [medeverdachte] zodoende gedwongen wordt zijn onroerend goed in de huidige slechte OG markt te verkopen.89
Ten aanzien van lening 3 bevat het dossier een vaststellingsovereenkomst tussen [bedrijf 5]
(geldgever) (de rechtbank begrijpt: [bedrijf 5] ), vertegenwoordigd door [medeverdachte 2] , en
[medeverdachte] . De overeenkomst is gedateerd [datum] en is in naam van [bedrijf 5] en
[medeverdachte]
ondertekend.
In de overeenkomst is opgenomen dat:
- -
geldgever een bedrag van € 357.000,-- heeft geleend, te vermeerderen met de reeds verschenen rente termijn(en);
- -
de geldlening is vastgelegd in een overeenkomst van geldlening van 7 mei 2011.
90
De rechtbank constateert dat de inhoud van de vaststellingsovereenkomst voor het overige
overeenkomt met de vaststellingsovereenkomst die in het kader van lening 2 is opgemaakt.
Ten aanzien van lening 7 bevat het dossier een vaststellingsovereenkomst tussen [bedrijf 5]
(geldgever) (de rechtbank begrijpt: [bedrijf 5] ), vertegenwoordigd door [medeverdachte 2] , en
[medeverdachte] . De overeenkomst is gedateerd [datum] en is in naam van [bedrijf 5] en
[medeverdachte]
ondertekend.
In de overeenkomst is opgenomen dat:
- geldgever een bedrag van € 154.000,- (opmerking rechtbank: dit is het geleende geldbedrag exclusief afsluitprovisie en behandelkosten fee91) heeft geleend, te vermeerderen met de reeds verschenen rente termijn(en);
- de geldlening is vastgelegd in een overeenkomst van geldlening van 8 november 2011.92
De rechtbank constateert dat de inhoud van de vaststellingsovereenkomst voor het overige
overeenkomt met de vaststellingsovereenkomst die in het kader van lening 2 is opgemaakt.”
Zoals het hof onder feit 1 ten aanzien van 'geldleningen' heeft overwogen, acht het hof
mede gelet op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] bewezen dat de geldleningen 1, 2, 3 en 7 (deels) contant door verdachte zijn afgelost. Het hof overweegt verder met de rechtbank:
“De inhoud van bovenvermelde vaststellingsovereenkomsten - die kortgezegd telkens, gaan over betalingsonmacht aan de zijde van
[medeverdachte]
en het om die reden buiten invordering stellen van (het restant van) de geldlening door de geldgever - is daarmee vals. Dat de vaststellingsovereenkomsten vals zijn, wordt ondersteund door de verklaring van verdachte, die heeft verklaard dat de vaststellingsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte] een 'flauwekul document' is en dat de vaststellingsovereenkomst ten aanzien van lening 7 'geleuter' is.93 Bovendien is de in de vaststellingsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte] vermelde datum van opmaak gelegen na het moment waarop de overeenkomsten bij de doorzoeking op 17 juni 2012 in het bedrijf van [medeverdachte] zijn aangetroffen.
(…)
[medeverdachte] heeft ter terechtzitting (…) verklaard dat de vaststellingsovereenkomst met [bedrijf 1] op zijn verzoek is opgemaakt, om thuis de gemoederen rustig te houden.94 De andere vaststellingsovereenkomsten (opmerking rechtbank: de overeenkomsten met [bedrijf 5] ) zijn volgens [medeverdachte] wel echt.95
Daarbij zien de vaststellingsovereenkomsten op geldleningen die
[medeverdachte] zelf is aangegaan en had hij, zoals hierna aan de orde zal komen, een groot belang bij het opstellen van de overeenkomsten doordat hiermee werd geprobeerd een witwasconstructie te verhullen. Het voorgaande maakt dat kan worden bewezen dat [medeverdachte] de vaststellingsovereenkomsten heeft ondertekend, terwijl hij wist dat de inhoud daarvan vals was.
Met betrekking tot de vaststellingsovereenkomst van lening 1 heeft verdachte,
overeenkomstig de daarover door
[medeverdachte]
afgelegde verklaring, verklaard dat hij de
vaststellingsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en
[medeverdachte] op verzoek van [medeverdachte] heeft
opgemaakt.
96
Daarnaast bevat het dossier met betrekking tot de vaststellingsovereenkomst
ten aanzien van lening 2 een e-mailwisseling tussen verdachte en [medeverdachte 2] ,
waaruit kan worden afgeleid dat verdachte betrokken was bij de totstandkoming van de
vaststellingsovereenkomst. Op 27 december 2010 stuurde [medeverdachte 2] verdachte een
e-mail. De tekst van de e-mail luidde: 'Leesbaar?'. Bij de e-mail is een bijlage gevoegd,
inhoudende een geparafeerd document.
97
De rechtbank constateert dat het document overeenkomt met de eerste pagina van de hiervoor vermelde vaststellingsovereenkomst met
betrekking tot lening 2. Op de vraag van [medeverdachte 2] : 'Leesbaar?', antwoordde verdachte: 'Uitstekend'. [medeverdachte 2] yerstuurde daarop de tekst: 'Ok, dan ga ik de rest tekenen en scannen. Dit is helaas een hele klus, omdat elke pagina met de hand gescand en daarna verkleind moet worden. Over enkele uren heb je de zaak compleet', waarop verdachte antwoordde: 'Ok'.98
Onder feit 1 is ten aanzien van 'geldleningen' al overwogen dat de rechtbank van oordeel is
dat verdachte, naast dat hij de geldverstrekker van lening 1 was, ook de geldverstrekker
van leningen 2, 3 en 7 was. Daarnaast is onder feit 1 aan de orde gekomen dat verdachte ten aanzien van alle geldleningen de overeenkomsten van geldlening met [medeverdachte] heeft opgemaakt. In dit licht kan naar het oordeel van de rechtbank, op grond van het voorgaande, ook worden bewezen dat de vaststellingsovereenkomsten tussen [bedrijf 5] en [medeverdachte] door verdachte zijn opgesteld.
(…)
De rechtbank is van oordeel dat een vaststellingsovereenkomst naar haar aard een
bewijsbestemming heeft, namelijk het (aan derden) kunnen tonen van wat tussen de partijen
bij de overeenkomst is vastgesteld. Daarmee kan een vaststellingsovereenkomst worden
aangemerkt als een geschrift waaraan in het maatschappelijk verkeer een zodanige betekenis pleegt te worden toegekend dat sprake is van een geschrift dat bestemd is tot bewijs van enig feit te dienen als bedoeld in artikel 225 Sr. De rechtbank is van oordeel dat de vaststellingsovereenkomsten zijn opgemaakt om te verhullen dat medeverdachte [medeverdachte] de giraal aan hem verstrekte geldleningen met contant geld heeft afgelost. Daarmee is (geprobeerd) te verhullen dat [medeverdachte] zijn contante geld heeft witgewassen. Dat de vaststellingsovereenkomst met betrekking tot geldlening 1 ook met een ander doel is opgesteld, namelijk het temperen van de gemoederen thuis, kan zo zijn, maar doet niet af aan het voorgaande. Evenmin staat, anders dan de raadsman stelt, aan een bewezenverklaring in de weg dat (nog) geen gebruik is gemaakt van de documenten.
Verdachte heeft de vaststellingsovereenkomsten opgemaakt en [medeverdachte] en (in het geval van [bedrijf 5] ) [medeverdachte 2] hebben ze ondertekend. (…) Alles in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat met betrekking tot het opmaken van de vaststellingsovereenkomsten een nauwe en bewuste samenwerking bestond tussen [medeverdachte] en verdachte. Het kan niet anders dan dat verdachte (…) wist(..) dat de vaststellingsovereenkomsten met dit doel, het verhullen van witwashandelingen, valselijk werden opgesteld.
De overeenkomst van geldlening met betrekking tot lening 1 is gedateerd 8 december
2010.
99
Zoals hierboven vermeld, zijn de vaststellingsovereenkomsten op 27 juni 2012
onder verdachte aangetroffen. De rechtbank acht daarmee bewezen dat de
vaststellingsovereenkomsten in de ten laste gelegde periode zijn opgemaakt.”
Voorts stelt het hof vast dat medeverdachte [medeverdachte] ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij meerdere overeenkomsten heeft getekend na een pittig gesprek met verdachte. De drie overeenkomsten horen bij dat gesprek. De andere overeenkomst, die hij voor zijn vrouw heeft laten opstellen, hoort bij een andere dag.100 Ter zitting in hoger beroep heeft medeverdachte [medeverdachte] (als getuige) verklaard dat de vaststellingsovereenkomst van [datum] is opgemaakt op 27 december 2010. De vaststellingsovereenkomst is gelijktijdig met geldleenovereenkomst voor lening 2 ondertekend.101 Op grond van voorgaande verklaringen van [medeverdachte] kan reeds worden vastgesteld dat de inhoud van vaststellingsovereenkomsten bij lening 2, lening 3 en lening 7 in strijd is met de waarheid. De vaststellingsovereenkomst bij lening 2 is immers gelijktijdig met de leenovereenkomst getekend en op moment dat de vaststellingsovereenkomsten bij lening 3 en 7 zijn getekend waren deze leningen nog niet verstrekt.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 14 mei 2012, in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en/of een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte en/of verdachte's mededader(s) (telkens) (een) voorwerp(en), te weten (ongeveer) (in totaal) 1.210.250 Euro, althans 1.176.000 Euro, in ieder geval (telkens) een hoeveelheid geld, (telkens) de werkelijke aard en/of herkomst vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende(n) van het geld is en/of verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten (ongeveer) (in totaal) 1.201.250 Euro, althans 1.176.000 Euro, in ieder geval (telkens) een hoeveelheid geld, gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) (telkens) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
hij in of omstreeks de periode van 27 november 2010 tot en met 17 juni 2012, te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] en/of in de gemeente [gemeente 2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een vaststellingsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte] en/of een of meer vaststellingsovereenkomst(en) tussen [bedrijf 5] en [medeverdachte] , - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) valselijk -zakelijk weergegeven- in die overeenkomst(en) vermeld dat [medeverdachte] als gevolg van diverse ontstane oorzaken en/of door malaise in het onroerend goed, niet meer in staat is de lening terug te betalen en/of dat de geldgever er onherroepelijk mee instemt om zijn vordering op [medeverdachte] (tijdelijk) buiten invordering te stellen teneinde geldnemer in de gelegenheid te stellen een optimale opbrengst voor geldnemer te realiseren tot dat het onroerend goed door geldnemer is verkocht en/of die overeenkomst te ondertekenen en daarbij als datum te vermelden [datum] en/of op [datum] , zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op geraffineerde wijze schuldig gemaakt aan witwassen van ruim negenhonderdduizend euro. Hij heeft met allerlei schijnconstructies geldleningen verstrekt waarop het voor de medeverdachte mogelijk werd contant forse bedragen om te zetten in giraal geld. Daarbij heeft verdachte ook valsheid in geschrifte gepleegd.
Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Opbrengsten van misdrijven worden hierdoor bovendien aan het zicht van justitie onttrokken, waardoor witwassen ook het plegen van misdrijven aantrekkelijk kan maken. Het handelen van verdachte is daarom ondermijnend voor de maatschappij. Verdachte heeft bij zijn handelen geen oog gehad voor de schadelijke gevolgen van zijn handelen voor de samenleving. Verder heeft verdachte valse vaststellingsovereenkomsten opgemaakt. Daarmee heeft verdachte het vertrouwen geschaad dat in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van geschriften moet kunnen worden gesteld.
Uit het uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 3 maart 2023 blijkt dat de verdachte tijdens het bewezen verklaarde al eerder onherroepelijk was veroordeeld voor onder andere faillissementsfraude.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals door verdachte terechtzitting in hoger beroep naar voor heeft gebracht. Bij de bespreking van de persoonlijke omstandigheden zijn geen bijzondere feiten of omstandigheden naar voren gekomen die in positieve dan wel negatieve zin van
invloed zijn op de op te leggen straf.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd. Het hof acht in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden. Het hof zal deze straf als uitgangspunt nemen.
Met de advocaat-generaal en de raadsman stelt het hof vast dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. De zaak is aangevangen met de inverzekeringstelling van verdachte op 1 oktober 2012. In eerste aanleg is op 15 december 2020 vonnis gewezen. Met een tijdsverloop van acht jaar en twee maanden is de redelijk termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in eerste aanleg ruim overschreden. Het Openbaar Ministerie heeft op 28 december 2020 hoger beroep ingesteld. Uiteindelijk wijst het hof op 9 juni 2023 arrest. Ook in hoger beroep is er derhalve een overschrijding van de redelijk termijn. Gelet daarop zal het hof - conform de eis van de advocaat-generaal - een strafkorting toepassen van 30%. Het hof zal derhalve aan verdachte opleggen een onvoorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.