2.3
Kaderbesluit 2008/909/JBZ
Considerans
(9)
De tenuitvoerlegging van de sanctie in de tenuitvoerleggingsstaat dient de reclassering van
de gevonniste persoon te bevorderen. Wanneer de bevoegde autoriteit van de
beslissingsstaat zich ervan vergewist of de tenuitvoerlegging van de sanctie door de
tenuitvoerleggingsstaat zal bijdragen aan de reclassering van de betrokkene, dient zij
rekening te houden met factoren als zijn verbondenheid met de tenuitvoerleggingsstaat,
meer bepaald met de overweging of het voor hem de plaats is waarmee hij familiale,
taalkundige, culturele, sociale, economische banden heeft.
(10)
De in artikel 6, lid 3, bedoelde mening van de gevonniste persoon kan vooral bij de
toepassing van artikel 4, lid 4, nuttig zijn. Met de woorden ,,met name” worden alle gevallen
bedoeld waarin die mening informatie bevat welke nuttig zou kunnen zijn met betrekking
tot de gronden tot weigering van de erkenning en tenuitvoerlegging. Het bepaalde in de
artikelen 4, lid 4, en 6, lid 3, vormt geen weigeringsgrond in verband met reclassering.
(13)
Dit kaderbesluit eerbiedigt de grondrechten en voldoet aan de beginselen die worden erkend
in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en zijn weergegeven in het
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name in hoofdstuk VI. Niets in
dit kaderbesluit staat eraan in de weg dat de tenuitvoerlegging van een vonnis kan worden
geweigerd, indien er objectieve redenen bestaan om aan te nemen dat de sanctie aan de
betrokkene is opgelegd op grond van zijn geslacht, ras, godsdienst, etnische afstamming,
nationaliteit, taal, politieke overtuiging of seksuele geaardheid, of dat de positie van die
persoon op een van deze gronden kan worden aangetast.
Artikel 6
Mening van en kennisgeving aan de gevonniste persoon
-
Onverminderd lid 2, kan een vonnis, samen met een certificaat, ter fine van erkenning van het vonnis en tenuitvoerlegging van de sanctie, alleen aan de tenuitvoerleggingsstaat worden toegezonden, voor zover de gevonniste persoon daarmee overeenkomstig het recht van de beslissingsstaat heeft ingestemd.
-
De instemming van de gevonniste persoon is niet vereist indien het vonnis, samen met het certificaat, wordt toegezonden aan:
a) de lidstaat waarvan de gevonniste persoon onderdaan is en waar hij tevens woont;
b) de lidstaat waarnaar de gevonniste persoon, nadat hij in vrijheid is gesteld, zal worden uitgewezen als gevolg van een bevel tot uitzetting of verwijdering dat deel uitmaakt van het vonnis, of van een gerechtelijke of bestuursrechtelijke beschikking of een andere ingevolge het vonnis getroffen maatregel
c) de lidstaat waarnaar de gevonniste persoon is gevlucht of anderszins is teruggekeerd naar aanleiding van de tegen hem in de beslissingsstaat ingestelde strafvervolging of uitgesproken veroordeling.
3. Indien de gevonniste persoon zich nog in de beslissingsstaat bevindt, wordt hij in de gelegenheid gesteld om zijn mening mondeling of schriftelijk kenbaar te maken. Zijn wettelijke vertegenwoordiger zal daartoe in de gelegenheid worden gesteld, indien de beslissingsstaat dat in verband met de leeftijd of de lichamelijke of geestelijke toestand van de gevonniste persoon nodig acht. Wanneer over de toezending van het vonnis en het certificaat wordt besloten, zal rekening worden gehouden met de mening van de gevonniste persoon. Indien hij gebruikmaakt van de in dit lid geboden mogelijkheid, wordt, met name met het oog op artikel 4, lid 4, zijn mening aan de tenuitvoerleggingsstaat meegedeeld. Indien de gevonniste persoon zijn mening mondeling heeft gegeven, draagt de beslissingsstaat er zorg voor dat deze in schriftelijke vorm voor de tenuitvoerleggingsstaat beschikbaar is.
4. De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat stelt de gevonniste persoon, door middel van het standaardformulier van de kennisgeving zoals opgenomen in bijlage II, in een taal die de gevonniste persoon kent ervan in kennis dat zij heeft besloten om het vonnis, vergezeld van het certificaat, toe te zenden aan de tenuitvoerleggingsstaat. Indien de gevonniste persoon zich op het tijdstip van dat besluit in de tenuitvoerleggingsstaat bevindt, wordt het standaardformulier toegezonden aan de tenuitvoerleggingsstaat, die de betrokkene van het formulier in kennis stelt.
Artikel 8
Erkenning van het vonnis en tenuitvoerlegging van de sanctie
-
De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat erkent een overeenkomstig artikel 4 en volgens de procedure van artikel 5 toegezonden vonnis en neemt onverwijld de maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de sanctie, tenzij zij zich beroept op een van de in artikel 9 genoemde gronden tot weigering van de erkenning en de tenuitvoerlegging.
-
Indien de duur van de sanctie onverenigbaar is met het recht van de tenuitvoerleggingsstaat, kan de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat alleen besluiten de sanctie aan te passen voor zover deze zwaarder is dan de maximumsanctie welke naar het recht van die staat op vergelijkbare strafbare feiten is gesteld. De aangepaste sanctie mag niet lager zijn dan de maximumsanctie die krachtens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat voor vergelijkbare strafbare feiten geldt.
-
Indien de aard van de sanctie onverenigbaar is met het recht van de tenuitvoerleggingsstaat, kan de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat de sanctie aanpassen aan de sanctie of maatregel die door het nationale recht voor vergelijkbare strafbare feiten is voorgeschreven. Deze sanctie of maatregel stemt zoveel mogelijk overeen met de in de beslissingsstaat opgelegde sanctie en derhalve wordt de sanctie niet gewijzigd in een geldboete.
-
De aangepaste sanctie houdt, naar aard of duur, geen verzwaring van de in de beslissingsstaat opgelegde sanctie in.
Artikel 9
Gronden tot weigering van de erkenning en tenuitvoerlegging
1. De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat kan de erkenning van het vonnis en de tenuitvoerlegging van de sanctie weigeren in de volgende gevallen: (…)
k) de opgelegde sanctie omvat een maatregel in de sfeer van de psychiatrie of de gezondheidszorg die tot vrijheidsbeneming strekt en die, ondanks artikel 8, lid 3, niet ten uitvoer kan worden gelegd binnen het rechts- of gezondheidszorgsysteem van de tenuitvoerleggingsstaat.
Artikel 12
Besluit over de tenuitvoerlegging van de sanctie en termijnen
1. De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat besluit zo spoedig mogelijk of zij het vonnis erkent en de sanctie ten uitvoer legt, en stelt de beslissingsstaat in kennis van haar besluit, en in voorkomend geval van het besluit om de sanctie overeenkomstig artikel 8, leden 2 en 3, aan te passen.
2.4
De Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties
1
Artikel 2:2. (bevoegde autoriteit)
-
Onze Minister is bevoegd tot erkenning van een van de uitvaardigende lidstaat ontvangen rechterlijke uitspraak, met het oog op tenuitvoerlegging in Nederland.
-
Onze Minister is bevoegd tot toezending van een Nederlandse rechterlijke uitspraak aan de uitvoerende lidstaat, met het oog op de erkenning en tenuitvoerlegging aldaar.
Artikel 2:9. (kennisgeving aan veroordeelde)
Indien de veroordeelde zich in Nederland bevindt, stelt Onze Minister hem door middel van
het door de uitvaardigende lidstaat toegezonden formulier, dat is opgesteld overeenkomstig
het bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde model, in kennis van de toezending van
het certificaat en de rechterlijke uitspraak.
Artikel 2:11. (betrokkenheid rechter; aanpassing sanctie)
-
Tenzij Onze Minister reeds aanstonds van oordeel is dat er gronden zijn om de erkenning van de rechterlijke uitspraak te weigeren, doet hij de rechterlijke uitspraak en het certificaat toekomen aan de advocaat-generaal bij het ressortsparket.
-
De advocaat-generaal legt de rechterlijke uitspraak en het certificaat onverwijld voor aan de bijzondere kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De advocaat-generaal dient eventuele opmerkingen bij voornoemde stukken binnen een termijn van veertien dagen nadat hij de stukken heeft voorgelegd, in bij de bijzondere kamer van het gerechtshof.
-
De bijzondere kamer van het gerechtshof beoordeelt:
a. of er gronden zijn om de erkenning van de rechterlijke uitspraak met toepassing van artikel 2:13, eerste lid, te weigeren;
b. of de ten uitvoer te leggen vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd voor een feit dat ook naar Nederlands recht strafbaar is en zo ja, welk strafbaar feit dit oplevert;
c. tot welke aanpassing van de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie het vierde of vijfde lid aanleiding geeft.
4. Indien de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie een langere duur heeft dan het voor het desbetreffende feit naar Nederlands recht toepasselijke strafmaximum, wordt de duur van de vrijheidsbenemende sanctie tot dat strafmaximum verlaagd.
5. Indien de aard van de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie onverenigbaar is met het Nederlandse recht, wordt de vrijheidsbenemende sanctie gewijzigd in een straf of maatregel waarin het Nederlandse recht voorziet en die zoveel mogelijk overeenstemt met de in de uitvaardigende lidstaat opgelegde vrijheidsbenemende sanctie.
6. De aanpassing op grond van het vierde of vijfde lid houdt in geen geval een verzwaring van de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie in.
7. De bijzondere kamer van het gerechtshof doet zijn oordeel op grond van het derde lid, schriftelijk en met redenen omkleed aan Onze Minister toekomen, binnen een termijn van zes weken nadat de rechterlijke uitspraak en het certificaat zijn ontvangen.
Artikel 2:12. (beslissing Onze Minister)
1. Onze Minister beslist over de erkenning van de rechterlijke uitspraak met inachtneming van het oordeel van de bijzondere kamer van het gerechtshof.
(..)
Artikel 2:13. (verplichte weigeringsgronden)
1. De erkenning van de rechterlijke uitspraak wordt geweigerd indien:
a. het certificaat niet is overgelegd, onvolledig is of kennelijk niet in overeenstemming is met de rechterlijke uitspraak en niet binnen redelijke termijn aan het verzoek, bedoeld in artikel 2:8, vierde lid, is voldaan;
b. niet is voldaan aan de voorwaarden voor erkenning, bedoeld in artikel 2:3;
c. de veroordeelde ten tijde van het begaan van het feit de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt;
d. de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak onverenigbaar is met een naar Nederlands recht geldende immuniteit;
e. de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak onverenigbaar is met het aan artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 255, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering ten grondslag liggende beginsel;
f. het feit waarvoor de vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd, indien het in Nederland was begaan, naar Nederlands recht niet strafbaar zou zijn;
g. over het feit waarvoor de vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend en het recht tot uitvoering van de vrijheidsbenemende sanctie naar Nederlands recht zou zijn verjaard;
h . uit het certificaat blijkt dat:
1°. de veroordeelde niet in overeenstemming met het recht van de uitvaardigende lidstaat in persoon of via een naar het nationale recht bevoegde vertegenwoordiger in kennis is gesteld van zijn recht om de zaak te betwisten, alsmede van de termijnen waarbinnen dat rechtsmiddel moet worden aangewend; of
2°.de veroordeelde niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot de rechterlijke uitspraak heeft geleid, tenzij in het certificaat is vermeld dat de veroordeelde, overeenkomstig de procedurevoorschriften van de uitvaardigende lidstaat:
- tijdig en in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en de plaats van de behandeling ter terechtzitting die tot de rechterlijke uitspraak heeft geleid of anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van de behandeling ter terechtzitting, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting en ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet ter terechtzitting verschijnt; of
- op de hoogte was van de voorgenomen behandeling ter terechtzitting en een door hem gekozen of een hem van overheidswege toegewezen advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging te voeren en dat die advocaat ter terechtzitting zijn verdediging heeft gevoerd; of
- nadat de rechterlijke uitspraak aan hem was betekend en hij uitdrukkelijk was geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke uitspraak, uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij de uitspraak niet betwist of niet binnen de voorgeschreven termijn verzet of hoger beroep heeft aangetekend; of
3°. de veroordeelde niet in persoon is verschenen, tenzij in het certificaat is
vermeld dat de veroordeelde, na uitdrukkelijk te zijn geïnformeerd over de
behandeling ter terechtzitting en over de mogelijkheid om in persoon ter
terechtzitting aanwezig te zijn, uitdrukkelijk heeft verklaard afstand te doen
van zijn recht op een mondelinge behandeling en uitdrukkelijk te kennen
heeft gegeven dat hij de zaak niet betwist.
i. de opgelegde sanctie een vrijheidsbenemende maatregel in de sfeer van de gezondheidszorg betreft die niet ten uitvoer kan worden gelegd overeenkomstig het Nederlandse recht of binnen de kaders van het Nederlandse stelsel van gezondheidszorg.
2. De erkenning van de rechterlijke uitspraak wordt niet op grond van het eerste lid, onderdelen a, b, e en i, geweigerd dan nadat de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid is gesteld hieromtrent inlichtingen te verschaffen.
Artikel 2:14. (facultatieve weigeringsgronden)
1. De erkenning van de rechterlijke uitspraak kan worden geweigerd indien:
a. het feit waarvoor de vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd:
1°. geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied of buiten
Nederland aan boord van een Nederlands vaartuig of luchtvaartuig te zijn
gepleegd; of
2°. buiten het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat is gepleegd, terwijl naar Nederlands recht geen vervolging zou kunnen worden ingesteld indien het feit buiten Nederland zou zijn gepleegd;
b. op het moment van ontvangst van de rechterlijke uitspraak, minder dan zes maanden van de daarbij opgelegde vrijheidsbenemende sanctie nog ten uitvoer moeten worden gelegd.
2. De erkenning van de rechterlijke uitspraak wordt niet op grond van het eerste lid, onderdeel a, geweigerd dan nadat de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid is gesteld hieromtrent inlichtingen te verschaffen.
2.7
EVALUATION REPORT ON THE NINTH ROUND OF MUTUAL
EVALUATIONS, 11 October 2022
9th round of mutual evaluations on mutual recognition legal instruments in the field of
deprivation or restriction of liberty
REPORT ON THE NETHERLANDS
Framework Decision 2008/909/JHA
“As introduced in domestic law, the procedure seems to involve a combination of judicial
and administrative components. In addition to the courts and the prosecution service, the
Ministry of Justice is involved in both issuing and executing the certificate. With regard to
judicial authority, the Arnhem-Leeuwarden Court of Appeal is the territorially specialized
body for acting in this area.
The court provides the Minister with a reasoned opinion on certain fundamental aspects of
the case (grounds for refusal, double criminality and the qualification of the act under
Dutch law and necessary adaptations to the imposed sentence). Afterwards, according to
Article 2:12 of the WETS, the Minister (the IRC on behalf of the Minister) must decide on
recognizing of the judgment in line with the court opinion.
Where the Netherlands acts as an executing authority, the procedure is almost fully
administrative. Even the court jurisdiction is strictly confined, so its activity in this field is
not considered judicial. As a result, the Arnhem-Leeuwarden Court of Appeal has no
competence to lodge the preliminary requests to the European Court of Justice. However,
the Dutch authorities states, that the judgment/decision rendered by the Arnhem-
Leeuwarden Court shall be taken into account by the Minister, while making the decision. In
other words, the Arnhem-Leeuwarden Court’s decision is actually (even if not technically)
binding for the Minister. If so, the Arnhem-Leeuwarden Court should have full opportunity
to turn to the CJEU with the preliminary request. According to Article 267 TFEU where a
question concerning the validity and interpretation of acts of the EU law is raised before
any court or tribunal of a Member State, that court or tribunal may, if it considers that a
decision on the question is necessary to enable it to give judgment, request the Court to give
a ruling thereon. The Arnhem-Leeuwarden Court, which is important stakeholder of the
procedure under FD 2008/909, is deprived of this opportunity.
According to the Dutch authorities, in case the person concerned considers that the
recognition of the judgment and enforcement in the Netherlands is unlawful, he is entitled to
start proceedings before the civil court in the Hague, whether or not in summary
proceedings. The power of this civil court to recognize the disputes against the government,
if other legal protection is inadequate, has already been acknowledged by the Dutch
Supreme Court. During this summary proceedings the civil court may lodge the preliminary
request. However, it does not change the situation, that the Arnhem-Leeuwarden Court still
has not this opportunity. If it is the court, and if its decision is binding for the Minister, this
solution is clearly non-compliant with Article 267 TFUE. It must be deemed the weakness of
the system.”(p. 9/10)
Een en ander komt terug in enkele Aanbevelingen in het rapport (p. 93):
Recommendation 2
: (909) Transfer of sentenced persons is one of the key elements of
judicial cooperation within the EU. Therefore, the availability of the CJEU judicial review
of the interpretation of the FD 2008/909 in the light of domestic regulations is of the utmost
importance. However, no request for a preliminary ruling concerning FD 2008/909 when
the Netherlands acts as the executing State can be lodged. Thus, it is recommended that the
Netherlands authorities amend the present procedure or practice of the Arnhem court to let
this body ask for a preliminary ruling..
Recommendation 3
: (FD 2008/909/JHA) Concerning the adaptation of the sentence, the
final decision is taken by the IOS on behalf of the Minister based on the reasoned opinion of
the Arnhem-Leeuwarden Court of Appeal. According to 2:8 WETS the Minister takes the
court ruling and the certificate into consideration. However, the final decision on the
adaptation should be made by judicial authorities and not by the IOS. The evaluation team
encourage the Netherlands to reconsider the national legislation (4.4., paragraph 2 of the
report and Article 2:12 of the new law).