3 Het oordeel van het hof
[appellante] krijgt in hoger beroep geen gelijk
3.1.
[appellante] krijgt geen gelijk in hoger beroep. Het hof zal beslissen dat er voldoende bewijs is waaruit blijkt dat [appellante] de mails heeft gezonden en dat [appellante] daardoor onrechtmatig heeft gehandeld. Hierna zal het hof uitleggen hoe het tot deze beslissing is gekomen. Eerst zal worden ingegaan op een processueel punt over de omvang van het hoger beroep en daarna zal de inhoudelijke kant van de zaak worden besproken.
Het hoger beroep kan alleen maar gaan over de toegewezen vorderingen van Arhanta c.s.
3.2.
Het hoger beroep kan alleen maar gaan over de toegewezen vorderingen van Arhanta c.s. Naast bezwaren tegen de toegewezen vorderingen, heeft [appellante] het hof verzocht om Arhanta c.s. ook veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding. Volgens [appellante] is dit geen reconventionele vordering en volgt uit de aard van het hoger beroep en de daaraan verbonden herkansingsfunctie dat het hof over deze schade kan oordelen. Het hof ziet dat anders. Aangezien [appellante] wil dat het hof Arhanta c.s. veroordeelt tot het betalen van een schadebedrag, betreft dit een tegenvordering en dus een vordering in reconventie, ook al noemt ze het zelf anders. Bij de rechtbank heeft [appellante] geen tegenvordering ingesteld. Volgens de procesregels van het hoger beroep kan [appellante] dit niet voor het eerst in hoger beroep alsnog doen. Dat volgt uit artikel 353 lid 1 Rv.2 Het hof kan daarom de gevorderde schadevergoeding niet beoordelen en zal [appellante] in deze vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Er is voldoende bewijs dat [appellante] de mailberichten heeft gezonden
3.3.
Arhanta c.s. hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat [appellante] onrechtmatige mails heeft gestuurd aan klanten van Arhanta en aan [geïntimeerde3] . De stelplicht en bewijslast dat [appellante] deze mails heeft gezonden rusten op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op Arhanta c.s. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben Arhanta c.s. onder meer gewezen op de bevindingen van de door haar ingeschakelde deskundige PSG Recherche (hierna: PSG) en op de bevindingen van de door de rechtbank benoemde deskundige Riscon Arnhem B.V. (hierna: Riscon).
3.4.
[appellante] betwist dat zij de e-mails heeft gezonden. Volgens [appellante] is het onlogisch dat zij deze berichten zou hebben gestuurd, zijn er aanwijzingen dat er met de berichten is geknoeid en zijn er aanwijzingen dat de berichten van Arhanta c.s. zelf afkomstig zijn. Hiervoor voert zij samengevat onder meer de volgende argumenten aan:
- -
Het is onlogisch dat [appellante] een anonieme mail zou hebben gestuurd vanaf een mailadres met haar eigen naam.
- -
[appellante] gebruikt het mailadres [mailadres4] al jaren niet meer.
- -
Het taalgebruik komt niet overeen met dat van [appellante] .
- -
Zij liet haar communicatie met Arhanta c.s. via haar advocaat verlopen dus zij kan het bericht aan [geïntimeerde3] niet hebben verstuurd.
- -
De berichten zijn doorgestuurd waardoor de inhoud aangepast kon worden.
- -
Er staat soms “van” of “od”, terwijl de rest van het bericht (zoals “date”, “subject” en “to”) in het Engels is geschreven. Soms wordt een zelfde “from” en “to”-mailadres weergegeven.
- -
Er wordt melding gemaakt van een bijlage, maar die zit er niet bij.
- -
Er wordt een schrijfwijze van bedragen genoemd die in Zwitserland gebruikelijk is terwijl de echtgenote van [geïntimeerde3] Zwitsers is en er wordt een koosnaam gebruikt voor de broer van [geïntimeerde3] die [appellante] niet meer gebruikt, maar de familie van [geïntimeerde3] juist wel.
- -
De door Arhanta c.s. als productie 17 overgelegde lijst met mailadressen waar het bericht naar toe zou zijn gezonden, is gefabriceerd.
3.5.
Volgens [appellante] leveren de deskundigenrapporten geen bewijs op en is het deskundigenonderzoek van Riscon bovendien onbetrouwbaar. [appellante] voert hiervoor onder meer aan dat daarin ten onrechte waarde is gehecht aan de DKIM-controlesleutel terwijl dat geen bewijs oplevert dat het mailbericht van een specifiek mailadres binnen het domein afkomstig is, dat er geen meervoudige checks hebben plaatsgevonden en dat de headers van de mailberichten niet zijn opgenomen in de bijlagen van het deskundigenrapport. Ook maakt het deskundigenrapport van Riscon geen melding van de ontbrekende bijlagen waardoor volgens [appellante] niet kan worden aangenomen dat een “EML-bestanden check” onderdeel uitmaakte van het onderzoek.
3.6.
De argumenten van [appellante] vergen eerst een nadere blik op wat er in de verschillende rapporten staat.
3.7.
In het eerste rapport van PSG staat dat de drie door PSG onderzochte mailberichten – waaronder die van 26 november 2020 (ro. 2.2.7), één van de aan de oud-cursisten verzonden mails met als afzender ‘ [mailadres4] ’ (ro. 2.2.6) en nog een privé mail uit 2017 vanaf dat mailaccount aan Arhanta Yoga – met hoge mate van waarschijnlijkheid vanuit het mailaccount [mailadres4] zijn verstuurd en dat uit onderzoek blijkt dat de berichten onderweg niet zijn aangepast of afgevangen. Verder heeft PSG in een aanvullend rapport geconcludeerd dat het in hoge mate waarschijnlijk is dat de mailadressen [mailadres4] , [mailadres5] en [mailadres6] door één gebruiker worden gebruikt. PSG heeft namelijk als test eind maart 2021 berichten gestuurd naar deze drie adressen en alle drie berichten zijn met één minuut tijdsverschil vanaf één bepaald ip-adres en vanaf hetzelfde type apparaat geopend. Bovendien is het bericht aan [mailadres6] door [appellante] beantwoord. Het hof volgt PSG in de conclusie dat dit betekent dat [appellante] in ieder geval (ook) nog mails ontvangt op het hotmailadres. Aan haar verweer dat zij dit mailadres al jaren niet meer gebruikt gaat het hof voorbij, aangezien dit in elk geval niet klopte ten tijde van de testmails van PSG (die dateren van ná de mails aan de oud-cursisten en [geïntimeerde3] ). Haar uitleg tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep dat haar hotmailaccount op enig moment is gekoppeld aan haar outlookaccount, waardoor alle uitgaande mails het outlookmailadres meekrijgen, passeert het hof ook. [appellante] heeft (het moment van) de gestelde koppeling in het geheel niet onderbouwd. Op de vraag van het hof of die koppeling teruggedraaid kan worden, kwam aanvankelijk geen eenduidig antwoord. Waar haar advocaat zijn latere, meer stellige verklaring dat dat niet meer wordt ondersteund3 op heeft gebaseerd, is ook niet concreet toegelicht.
3.8.
De conclusies van PSG over de verzending en het ongewijzigd zijn van de onderzochte berichten komen overeen met die van de door de rechtbank benoemde deskundige Riscon. Riscon heeft zeven e-mailberichten onderzocht (dezelfde als PSG, aangevuld met nog drie mailberichten verzonden vanaf [mailadres4] en één vanaf [mailadres3] aan oud-cursisten). Riscon heeft geconcludeerd dat aan de hand van de header-informatie kan worden vastgesteld dat de mailberichten met als afzender [mailadres4] zeer waarschijnlijk vanaf dat adres zijn verstuurd. Volgens de deskundige toont de header-informatie aan dat deze berichten vrijwel niet verstuurd kunnen zijn zonder toegang tot de inloggegevens van de mailbox van [mailadres4] . Riscon heeft in geen enkele van de onderzochte mails zaken aangetroffen die wijzen op het door derden versturen van deze berichten. De mailadressen [mailadres4] of [mailadres3] staan volgens Riscon op grond van een aantal geraadpleegde databases niet bekend als verzenders van spam of gehackte accounts waarvan de wachtwoorden openbaar zijn gemaakt. De deskundige heeft op de vragen van de rechtbank geantwoord dat de (zes) e-mails zijn verstuurd via een mailadres dat door [appellante] (ook voor privé-communicatie) is gebruikt: [mailadres4] . Hij wijst er verder op dat het vanaf [mailadres3] verstuurde bericht qua inhoud (zelfs de taalfouten) gelijk is aan de vanaf [mailadres4] aan oud-cursisten verzonden berichten. Omdat de mogelijkheid bestaat dat de gebruikersnaam en het wachtwoord van het hotmailaccount door [appellante] aan een derde zijn overgedragen of dat [appellante] gelegenheid heeft verschaft tot het gebruik van het e-mailadres door een derde, is het onmogelijk om vast te stellen of [appellante] de e-mails zelf vanaf haar hotmailaccount heeft verstuurd. De deskundige heeft opgemerkt dat in geval van een kwaadwillende inbreuk op een Microsoftdienst zoals Hotmail, Microsoft de gebruiker hierover met pushberichten zal informeren. De omstandigheid dat in sommige berichten in de adressering verschillende talen worden gebruikt houdt verband met de door de betrokken mailverwerkende diensten gebruikte taalinstellingen en is volgens de deskundige te verklaren. Uit het rapport van Riscon kan verder worden afgeleid dat indien hetzelfde “to” en “from”-adres wordt gebruikt, zoals kennelijk het geval was bij de onderzochte mail van [mailadres3] aan [mailadres7] , de e-mail primair aan het eigen (verzend)adres is gericht zodat via BCC het e-mailadres van de verdere ontvanger kon worden ingegeven.
3.9.
Op aanvullende vragen van de rechtbank heeft Riscon onder meer uitgelegd waarom de deskundige heeft gewerkt met e-mailberichten die hij van Arhanta c.s. heeft ontvangen en dat dit inhoudelijk niet uitmaakt. Omdat de berichten als EML-bestanden zijn aangeleverd, heeft de deskundige aan de hand van een DKIM-controlesom namelijk vastgesteld dat de berichten authentiek zijn. Elke bewerking zal leiden tot een foutieve controlesom. Het is daarom uitgesloten dat er door Arhanta c.s. met de ontvangen EML-bestanden is geknoeid. Ten slotte is nog opgemerkt dat is aangeboden een downloadlink te versturen zodat [appellante] de door Riscon onderzochte mails kon downloaden maar dat daarvan geen gebruik is gemaakt. Verder merkt Riscon op dat de loggegevens die [appellante] – afhankelijk van haar abonnement bij Microsoft – (nog) zou kunnen verkrijgen, kunnen aantonen vanaf welke locatie (waaronder IP-adres) er ingelogd was op het genoemde mailadres op de tijden waarop de onderzochte mails zijn verzonden en dat deze informatie ontlastend voor [appellante] zou kunnen zijn. De deskundige legt daarbij uit dat [appellante] tot 20 maart 2023 dergelijke loggegevens niet heeft aangeleverd.
3.10.
Het hof is allereerst van oordeel dat met deze rapporten is komen vast te staan dat de mailberichten afkomstig zijn van een door [appellante] gebruikt mailadres en dat de berichten niet zijn aangepast. Uit het deskundigenonderzoek volgt immers dat de headerinformatie van de mailberichten aantoont dat de berichten vrijwel niet verstuurd kunnen zijn zonder daadwerkelijk toegang te hebben tot de inloggegevens van het mailaccount [mailadres4] . De omstandigheid dat in het deskundigenbericht niet een uitdraai van de header is opgenomen betekent niet dat de deskundige de headerinformatie niet heeft gecontroleerd. In het deskundigenrapport is immers vermeld dat dit wel is gebeurd. [appellante] betoogt onder overlegging van een beknopt mailbericht van NFO dat er meervoudige checks hadden moeten plaatsvinden, te weten DMARC en SPF controles, maar Arhanta c.s. wijzen erop dat DMARC en SPF onderdeel uitmaken van de e-mailheader en dat de deskundige alle e-mailheaders afdoende heeft gecontroleerd. In het licht hiervan had van [appellante] een nadere onderbouwing verwacht mogen worden waaruit daadwerkelijk blijkt dat in dit concrete geval een ontoereikende controle heeft plaatsgevonden. De verdere verwijzing naar de door haar ook nog overgelegde algemene informatiepagina van Microsoft volstaat hiervoor niet. Het hof sluit zich verder aan bij wat de rechtbank in ro. 2.6 van het eindvonnis heeft overwogen.
3.11.
Daarnaast heeft de deskundige toegelicht dat is gekeken naar de EML-bestanden. Hij heeft hiervan vastgesteld dat hierin geen wijzigingen kunnen hebben plaatsgevonden omdat het aanpassen van de berichten zichtbaar zou zijn geweest in de DKIM-sleutel. Ook dit draagt bij tot het bewijs dat de mailberichten afkomstig zijn van het mailadres van [appellante] en dat de berichten niet zijn aangepast. De omstandigheid dat de deskundige volgens [appellante] ten onrechte geen melding heeft gemaakt van ontbrekende bijlagen betekent niet dat geen waarde kan worden gehecht aan zijn oordeel. Arhanta c.s. hebben hierover toegelicht dat zij in deze procedure de via de oud-cursisten ontvangen/bij hen opgevraagde mails als productie hebben overgelegd zonder bijlagen, maar dat zij de EML-bestanden van die mailberichten aan de deskundige hebben verstrekt en dat als bij het bericht een bijlage aanwezig was, die is meegestuurd. Zoals de rechtbank in ro. 2.10 van het eindvonnis heeft overwogen, heeft [appellante] voldoende de gelegenheid gehad om de mailberichten die onderdeel waren van het onderzoek te downloaden om ze te kunnen controleren, maar zij heeft daarvan toen geen gebruik gemaakt. Dat zij dit heeft nagelaten omdat zij de (link van de) deskundige wantrouwde en zij daardoor de betwisting van de geldigheid van het deskundigenbericht van Riscon niet concreet kan onderbouwen, komt voor haar rekening.
3.12.
[appellante] komt verder met dezelfde kritiekpunten die zij ook in de procedure bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft naar aanleiding daarvan de deskundige nadere vragen gesteld, waarna de deskundige op deze punten gemotiveerd is ingegaan. Dat de antwoorden van de deskundigen niet steeds een exact antwoord op de nadere gestelde vragen bevatte, doet er niet aan af dat met die antwoorden wel in voldoende mate aan de achter de vragen schuilende verzoeken om nadere informatie is voldaan. Het hof sluit zich aan bij wat de rechtbank daarover heeft overwogen in ro. 2.3 tot en met 2.7, 2.11 en 2.12 van het eindvonnis. Bij die stand van zaken kon [appellante] niet volstaan met het opnieuw naar voren brengen van haar kritiekpunten en het kaal betwisten van de juistheid van (de wijze van totstandkoming van) het deskundigenonderzoek, maar had zij deze punten nader moeten onderbouwen, bijvoorbeeld met een door haar zelf ingeschakelde deskundige. Dat heeft ze echter nagelaten.
3.13.
Het hof is verder van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat de berichten niet van [appellante] maar van een ander afkomstig zijn. Dat [appellante] haar inloggegevens van haar hotmailaccount (en van haar outlook- en [mailadres6] -account) ooit heeft gedeeld met een derde die daardoor in staat is geweest vanaf dat account berichten te zenden, zoals zowel PSG als Riscon nog als mogelijkheid heeft genoemd, heeft [appellante] niet gesteld en is ook niet gebleken. [appellante] heeft alleen naar voren gebracht dat zij kan zijn gehackt en dat haar gegevens kunnen zijn gescrapet of dat er een spoofing mail is gezonden.
3.14.
[appellante] wijst hiervoor allereerst op een website (haveibeenpwned.com) die ze heeft geraadpleegd. Daarin wordt melding gemaakt van twee incidenten van scraping waarbij haar hotmailadres betrokken is geweest bij een datalek: het scrapen van data van het bedrijf Gravatar, nadat een onderzoeker hierover in oktober 2020 een techniek had gepubliceerd en het scrapen van data na een ransomware-aanval in april 2021 op het bedrijf Phone House España. Het tweede voorbeeld dateert in elk geval van na de mailberichten aan de oud-cursisten en [geïntimeerde3] in 2020 en is daarom niet relevant. Uit de overgelegde internetpagina blijkt niet wanneer de scraping bij Gravatar heeft plaatsgevonden. Voor zover al aannemelijk is dat de scraping van data bij Gravatar kort ná publicatie van de methode waarmee kon worden gescrapet en vóór het verzenden van de mails in kwestie heeft plaatsgevonden, blijkt uit de overgelegde internetpagina niet dat behalve e-mailadressen en gebruikersnamen ook wachtwoorden zijn buitgemaakt (zoals ook Riscon al opmerkte; zie ro 3.8). De door [appellante] aangevoerde mogelijkheid van scraping waardoor een ander vanaf haar mailaccount mails heeft verzonden, is daarom een onwaarschijnlijk scenario, waarvoor geen concrete aanknopingspunten te vinden zijn en waar het hof aan voorbij gaat.
3.15.
Daar komt bij dat de mailberichten, gelet op de inhoud ervan, alleen kunnen zijn verzonden door iemand met kennis over Arhanta c.s. en de auteursrechtenkwestie met Sivananda Yoga. Volgens [appellante] zou het zo kunnen zijn dat iemand binnen Arhanta kennis heeft gekregen van de discussie met Sivananda Yoga en vanwege de giftige werksfeer bij Arhanta het bericht aan oud-cursisten heeft verspreid. [appellante] verklaart echter niet waarom diegene daarvoor dan een mailadres van [appellante] zou hebben gebruikt en ook niet hoe die persoon dan aan het wachtwoord van [appellante] zou zijn gekomen. Bij de door [appellante] ingeroepen scraping zijn immers geen wachtwoorden buitgemaakt. Opvallend is verder dat het bericht aan de oud-cursisten verwijst naar de auteursrechtinbreuk ten opzichte van Sivananda Yoga en daarbij de advocaat van Sivananda Yoga noemt, terwijl vast staat dat juist [appellante] Sivananda niet lang voordat deze mails zijn verzonden over dit onderwerp heeft gecontacteerd.
3.16.
Volgens [appellante] zijn er sterke aanwijzingen dat de belastende e-mails door Arhanta c.s. zelf zijn opgesteld. Op de mondelinge behandeling heeft zij nader toegelicht dat [geïntimeerde3] de afpersingsmail zelf heeft verzonden. Het door [appellante] genoemde taal-, naam- dan wel cijfergebruik in die mail en de omstandigheid dat [appellante] eerder heeft laten weten alleen via haar advocaat met Arhanta c.s. te communiceren bieden voor deze theorie van [appellante] ontoereikende steun. Bovendien is daarbij ook dan weer onduidelijk hoe [geïntimeerde3] aan het wachtwoord van [appellante] zou zijn gekomen, aangezien de scraping-theorie niet opgaat.
3.17.
[appellante] heeft ook nog de mogelijkheid naar voren gebracht dat [geïntimeerde3] een spoofing mail heeft gezonden, waardoor het lijkt alsof er een e-mailbericht vanaf (onder meer) het adres [mailadres4] is verzonden, terwijl dat in werkelijkheid niet zo is. Ook daarvoor zijn echter geen concrete aanknopingspunten. Riscon heeft vastgesteld dat kan worden vastgesteld dat de onderzochte e-mails zeer waarschijnlijk vanaf de genoemde mailadressen zijn verstuurd. De enige uitzondering hierop zou kunnen zijn als er gebruik zou zijn gemaakt van een “zero-day exploit” die bij Microsoft nog onbekend is (dus een onbekend beveiligingslek bij Microsoft waarmee het hotmail.com domein gespooft zou kunnen worden), maar de deskundige legt uit dat de kans daarop verwaarloosbaar klein is. De suggestie van [appellante] dat op andere wijze gebruik kan zijn gemaakt van spoofing, heeft zij in het licht van de bevindingen van de beide deskundigen onvoldoende onderbouwd. Daarbij is van belang dat [appellante] , anders dan zij het zelf heeft ervaren, in het kader van de inwinning van de gerechtelijke deskundigenberichten meermalen de gelegenheid heeft gehad om tijdig haar loggegevens over bepaalde data en tijdstippen te (laten) verzamelen, teneinde te (doen) controleren of de desbetreffende e-mails al dan niet zijn verzonden op die momenten vanaf een wel of niet bij haar omgeving passend IP-adres, maar zij daaraan toen niet (tijdig) heeft willen meewerken. Haar wantrouwen tegen en onvrede met (de gang van zaken door) de gerechtelijk deskundige, zoals ook in hoger beroep nog toegelicht, vormt daarvoor geen rechtvaardiging. Ook in hoger beroep heeft [appellante] niet de relevante loggegevens (met toelichting) overgelegd van haar hotmailaccount inzake precies de periode en de tijdstippen waarop de mails in kwestie zijn verzonden. In het licht van alles wat Arhanta c.s. hebben aangevoerd, onderbouwd met partij- en gerechtelijke deskundigenberichten, verwerpt het hof ook de spoofing-theorie van [appellante] , als onvoldoende onderbouwd.
3.18.
Op grond van al het voorgaande is het hof van oordeel dat op grond van de inhoud van het gerechtelijk deskundigenonderzoek, dat wordt ondersteund en aangevuld door het PSG-onderzoek en bij gebreke van voldoende ontlastende bewijsmiddelen die daarover twijfel zaaien, met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat [appellante] de mailberichten aan de oud-cursisten en [geïntimeerde3] heeft verzonden. Het hof ziet bij deze stand van zaken geen aanleiding voor een nieuw deskundigenonderzoek, zoals door [appellante] is bepleit, omdat het hof zich voldoende voorgelicht acht. Ook de wijze van totstandkoming van het gerechtelijk deskundigenonderzoek geeft, anders dan [appellante] meent, geen aanleiding voor het inwinnen van een nieuw deskundigenbericht. Het hof sluit zich aan bij wat de rechtbank daarover heeft overwogen in ro. 2.6, 2.7 en ro. 2.15 tot en met 2.17 van het tussenvonnis van 22 februari 2023 en in ro. 2.3 en 2.9 tot en met 2.13. De door en namens [appellante] geschetste beleving van het verloop van het deskundigenonderzoek doen daaraan niet af.
3.19.
Op grond van de voorgaande overwegingen slagen de grieven van [appellante] over de hiervoor besproken onderwerpen niet.
Het verzenden van de berichten door [appellante] is onrechtmatig
- het bericht aan de oud-cursisten
3.20.
Het (door de rechtbank gehanteerde en niet bestreden) toetsingskader komt er kort gezegd op neer dat de vraag of [appellante] met haar uitlatingen onrechtmatig heeft gehandeld moet beantwoord worden aan de hand van een afweging tussen enerzijds het recht op bescherming van de eer en goede naam (artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM) en anderzijds het recht op vrijheid van meningsuiting (artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM). Tussen die twee fundamentele rechten bestaat geen rangorde, zodat per geval aan de hand van de specifieke omstandigheden moet worden bepaald welk recht in deze situatie zwaarder moet wegen. Relevante omstandigheden bij die toetsing zijn onder meer de aard en context van de uitlatingen, de mate waarin de uitlatingen steun vinden in de feiten en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die uitlatingen betrekking hebben.
3.21.
Het gaat hier niet om uitlatingen in de media maar om uitlatingen die aan een bepaalde groep zijn gedaan, namelijk aan oud-cursisten van Arhanta c.s. Het bericht is gericht aan Arhanta Yoga Graduates. Uitgaande van de overgelegde lijst in productie 17 van Arhanta c.s. is het bericht in ieder geval naar ongeveer 50 mailadressen gestuurd. Volgens [appellante] is deze lijst gefabriceerd. Ze heeft hiervoor naar voren gebracht dat haar eigen mailadres ook op die lijst staat. Waarom dat betekent dat de lijst niet juist is, heeft zij niet toegelicht en is het hof niet duidelijk.
3.22.
De uitlatingen in het bericht hebben betrekking op [geïntimeerde3] en zijn yoga-onderneming. Het bericht meldt dat Arhanta c.s. zich schuldig maken aan een auteursrechtinbreuk door het volledig kopiëren van een handboek en dat zij hiervoor in rechte betrokken worden. Dit is een serieuze beschuldiging, die feitelijk niet juist is. Er is niet gebleken dat Arhanta c.s. een volledig handboek hebben gekopieerd en Arhanta c.s. zijn ook niet hiervoor gedagvaard (ro. 2.2.5). Daarnaast wordt gesuggereerd dat dit handelen van Arhanta c.s. gevolgen kan hebben voor de certificaten die cursisten hebben verkregen en dat de organisatie die een accreditatie verstrekt (Yoga Alliance) hiervan op de hoogte is. Ook daarvoor waren geen aanknopingspunten. In het bericht wordt geadviseerd om contact op te nemen met Yoga Alliance en bij vragen ook met Sivananda Yoga en haar advocaat. Deze opmerkingen versterken de ernst van het aan Arhanta c.s. in het bericht verweten handelen. [appellante] heeft naar voren gebracht dat frauduleus handelen van een yogaschool ernstige gevolgen kan hebben omdat cursisten daardoor wellicht geen certificaat kunnen krijgen en dat er ook geen minder vergaande mogelijkheid is om cursisten hierover te waarschuwen. In dit geval is echter voor het gestelde frauduleuze handelen geen steun gevonden in het op dat moment beschikbare feitenmateriaal. Bovendien is onduidelijk waarom een eventuele auteursrechtinbreuk gevolgen zou hebben voor een yogadocentencertificaat en dat het informeren van cursisten daarom dus nodig zou zijn. Verder wordt Arhanta “dishonest” en het tegengestelde van “yogi-minded” genoemd en wordt vermeld dat de al opgedane indruk dat [geïntimeerde3] een “money minded person” is juist lijkt te zijn. Hoewel deze kwalificaties een waardeoordeel (en dus een mening) in zich hebben, kleuren ze het bericht. Het is duidelijk dat dit juist in de yogawereld geen positieve eigenschappen zijn. Daarmee geven deze kwalificaties het bericht – met daarin eerdergenoemde feitelijk onjuiste beschuldigingen en beweringen – een verdere negatieve inkleding.
3.23.
Al met al bevat het aan oud-cursisten gerichte mailbericht verwijten aan het adres van Arhanta c.s. die geen basis hebben in het destijds beschikbare feitenmateriaal en is hiermee de waarde van het via Arhanta c.s. verkregen diploma ter discussie gesteld. Aangenomen kan worden dat dit gevolgen kan hebben voor het vertrouwen dat (oud-) cursisten in Arhanta c.s. stellen en de reputatie, eer en/of goede naam van [geïntimeerde3] en zijn vennootschappen aantasten. Net zoals de rechtbank is het hof van oordeel dat in de gegeven omstandigheden het recht op de bescherming van de eer en goede naam zwaarder weegt dan het recht op de bescherming van de vrijheid van meningsuiting en dat het aan de oud-cursisten verzonden bericht daarom onrechtmatig is, anders dan [appellante] in haar toelichting op grief 8 heeft betoogd. Dat betekent dat de daartoe strekkende verklaring voor recht terecht is toegewezen en dat de hiertegen gerichte bezwaren van [appellante] tegen het vonnis niet opgaan.
3.24.
[appellante] heeft (met haar grieven 10 en 11) in algemene zin bezwaar gemaakt tegen de toewijzing van de vordering tot toezending van een lijst van personen waaraan [appellante] het mailbericht heeft gezonden en tegen de toewijzing van de vordering tot het verzenden van een rectificatie. In dit verband heeft ze opnieuw het argument aangevoerd dat zij het mailbericht niet heeft gezonden en dat dit bericht geen feitelijke onjuistheden bevat. Uit wat hiervoor is overwogen blijkt dat het hof hier anders over oordeelt. Voor het overige heeft ze tegen de toewijzing van deze vorderingen, waaronder bijvoorbeeld de formulering van de toegewezen rectificatie, geen specifieke grieven naar voren gebracht. Dat betekent dat deze veroordelingen eveneens in stand zullen blijven.
- het bericht aan [geïntimeerde3]
3.25.
In haar toelichting op grief 12, die zich richt tegen de toewijzing van de verklaring voor recht dat het verzenden van de e-mail van 26 november 2020 aan Arhanta Yoga c.s. althans [geïntimeerde3] onrechtmatig is, beperkt [appellante] zich ook tot het argument dat zij die niet heeft verzonden. Ook deze grief stuit af op wat het hof eerder heeft overwogen en geoordeeld.
De conclusie en de proceskosten
3.26.
Het hoger beroep slaagt niet. De bestreden vonnissen van de rechtbank zullen worden bekrachtigd, [appellante] zal in haar tegenvordering die strekt tot betaling van schadevergoeding door Arhanta c.s. niet-ontvankelijk worden verklaard en haar nevenvorderingen zullen alle worden afgewezen. Omdat [appellante] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.4