Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHARL:2025:1671

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
18-03-2025
25-03-2025
200.332.031/01
Civiel recht
Hoger beroep

Twee aangrenzende eigenaren in een agrarisch gebied twisten over de eigendom van een strook grond. Het beroep op verkrijgende verjaring wordt verworpen. Er is geen 10 jaar onafgebroken bezit geweest. Vordering tot ontruiming en herstel als strook met gras toegewezen. De gevorderde schadepost betreffende de vaststelling van schade en aansprakelijkheid wordt deels toegewezen. De overige schadeposten worden afgewezen.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden, afdeling civiel

zaaknummer gerechtshof 200.332.031/01

zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen 135690

arrest van 18 maart 2025

in de zaak van

[appellant] ,

die woont in [woonplaats1] ,

die hoger beroep heeft ingesteld

en bij de rechtbank optrad als eiser,

hierna: [appellant] ,

advocaat: mr. H.J.F. Dullemond,

tegen

1 [geïntimeerde1] ,

die woont in [woonplaats2] ,

die voorwaardelijk hoger beroep heeft ingesteld

en bij de rechtbank optrad als gedaagde,

hierna: [geïntimeerde1] ,

advocaat: mr. K.M. Löwik-Felt,

en tegen

2 [geïntimeerde2] ,

3. [geïntimeerde3],

die beide wonen in [woonplaats2]

en bij de rechtbank optraden als gedaagden,

hierna: samen [geïntimeerden2 en 3] en ieder afzonderlijk [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] ,

advocaat: mr. D.P.M. Buysrogge.

1 Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, (hierna: de rechtbank) op 14 juni 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding in hoger beroep,

  • -

    de memorie van grieven van [appellant] ,

  • -

    de memorie van antwoord in principaal appel tevens voorwaardelijke memorie van grieven in incidenteel appel van [geïntimeerde1] ,

  • -

    de memorie van antwoord van [geïntimeerden2 en 3] ,

  • -

    de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep van [appellant] ,

  • -

    de akte van [appellant] tot overlegging van de producties 6 t/m 8,

  • -

    het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 9 januari 2025 is gehouden.

Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2 De kern van de zaak

2.1

[appellant] is eigenaar van een perceel weiland. Dat perceel weiland grenst aan een perceel met een woonhuis. Van dat perceel met woonhuis was [geïntimeerde1] de eigenaar, die het in 2019 heeft verkocht en geleverd aan [geïntimeerden2 en 3]

2.2

Volgens [appellant] heeft eerst [geïntimeerde1] en daarna [geïntimeerden2 en 3] een strook grond van zijn perceel weiland (de strook tussen de erfafrastering en de kadastrale grens) in gebruik genomen, waarvoor hij geen toestemming heeft gegeven. [appellant] wil dat aan dit onrechtmatig gebruik een einde komt en dat zijn schade wordt vergoed. [appellant] is bij de rechtbank een procedure begonnen. [appellant] heeft gevorderd dat [geïntimeerde1] zijn schade van € 7.681,34 met rente moet vergoeden en dat [geïntimeerden2 en 3] moeten worden veroordeeld de strook grond te ontruimen, op straffe van een dwangsom.

2.3

[geïntimeerde1] en [geïntimeerden2 en 3] hebben als verweer gevoerd dat [geïntimeerde1] door primair bevrijdende en subsidiair verkrijgende verjaring eigenaar van die strook grond is geworden en dat [geïntimeerde1] daardoor als eigenaar de eigendom van die strook grond met het kadastrale perceel met woonhuis aan [geïntimeerden2 en 3] kon overdragen.

2.4

De rechtbank heeft geoordeeld dat [geïntimeerde1] door (bevrijdende) verjaring eigenaar is geworden, zodat de vorderingen van [appellant] zijn afgewezen.

2.5

[appellant] wil met het hoger beroep bereiken dat het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd en zijn vorderingen alsnog worden toegewezen. [geïntimeerde1] wil met zijn voorwaardelijk hoger beroep bewerkstelligen dat onder verbeteringen van een aantal overwegingen de beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd. Ook [geïntimeerden2 en 3] willen dat het vonnis wordt bekrachtigd.

2.6

In hoger beroep hebben [geïntimeerde1] en [geïntimeerden2 en 3] het primaire verweer, dat [geïntimeerde1] de eigendom van de strook grond door bevrijdende verjaring heeft gekregen, prijs gegeven. Het hof verwerpt het subsidiaire beroep op verkrijgende verjaring omdat [geïntimeerde1] vanaf 2006 geen 10 jaar het bezit van de strook grond heeft gehad. De vordering tot ontruiming van de strook grond door [geïntimeerden2 en 3] wordt toegewezen en [geïntimeerde1] wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [appellant] . Het hof begroot die schadevergoeding op € 562,-, te vermeerderen met wettelijke rente.

Na de feiten te hebben opgesomd, zal het hof uitleggen op grond van welke argumenten het hof tot dit oordeel is gekomen.

3 Feiten

3.1

[appellant] woont in [woonplaats1] en exploiteert daar een agrarisch bedrijf. In [woonplaats2] heeft [appellant] in 1996 van de toenmalige eigenares [naam1] een perceel weiland gekocht en in eigendom gekregen. Dit is het perceel kadastraal bekend gemeente [de gemeente] , sectie G, nummer 229 (hierna: het perceel weiland). Het perceel weiland wordt door [appellant] aan derden tegen betaling van een vergoeding in gebruik gegeven.

3.2

Ten zuiden van het perceel weiland liggen twee achter elkaar liggende percelen. Het voorste gedeelte is kadastraal bekend als gemeente [de gemeente] , sectie G, nummer 227 met daarop onder meer een woonhuis (hierna het perceel met woonhuis). [naam4] is vanaf 1984 tot 2006 en [geïntimeerde1] vanaf 2006 tot 2019 eigenaar van dat perceel met woonhuis geweest. Daarachter, en dus ook ten zuiden van het perceel weiland, ligt het perceel kadastraal bekend als sectie G, nummer 228. Van dat perceel is [naam3] de eigenaar.

3.3

[geïntimeerde1] heeft vanaf 2007 tot en met 2013 het perceel weiland tegen betaling van een vergoeding aan [appellant] in gebruik gehad.

3.4

Vanaf 2014 heeft [appellant] het perceel weiland verpacht aan [naam2] . Met toestemming van [naam2] heeft [geïntimeerde1] het perceel weiland begin 2014 nog enige maanden gebruikt.

3.5

In november 2015 heeft [geïntimeerde1] op zijn kadastrale perceel (met woonhuis) en een deel van het kadastrale perceel (weiland) tot aan de afrastering bestrating aangelegd.

3.6

[appellant] heeft in de brief van zijn rechtsbijstandsverzekeraar van 19 juli 2018 [geïntimeerde1] er op gewezen dat de nieuwe bestrating op een deel van zijn perceel weiland is aangelegd. Ook is door [geïntimeerde1] op het perceel weiland een afrastering geplaatst en een sloot dicht gemaakt. [appellant] wil dat [geïntimeerde1] dit met zijn eigendom strijdige gebruik beëindigt en de schade vergoedt.

De advocaat van [geïntimeerde1] heeft in zijn brief van 20 augustus 2018 geantwoord dat de erfafscheiding de kadastrale grens aangeeft en voor zover dat niet het geval is dat [geïntimeerde1] de eigendom van de strook grond vanaf de kadastrale grens tot de erfafrastering (hierna: de strook grond) door verjaring heeft gekregen. De gehele bestrating is daardoor aangelegd op het perceel waarvan [geïntimeerde1] eigenaar is. Van inbreuk op het eigendomsrecht van [appellant] is, volgens de advocaat van [geïntimeerde1] , geen sprake.

Hierop is nog enige correspondentie gevolgd waarin [appellant] en [geïntimeerde1] in hun standpunten volharden.

3.7

Op 13 mei 2019 heeft [geïntimeerde1] het perceel met woonhuis aan [geïntimeerden2 en 3] verkocht en op 17 juli 2019 aan hen geleverd. In de akte van levering is een passage uit de koopovereenkomst over de kadastrale grenzen aangehaald. Onder het kopje “BEPALINGEN KOOPOVEREENKOMST” staat:

Over- ondermaat

Artikel 5

(…)

Te dezen wordt nog verwezen naar artikel 21 van de koopovereenkomst waarin staat vermeld:

‘Verkoper verklaart dat de werkelijke situatie afwijkt van de kadastrale grenzen. De kadastrale grens links wijkt af.’

Laatstbedoelde kadastrale grens (noordelijke erfgrens) zal – niet voor rekening van koper – nog door het Kadaster worden vastgesteld, naar aanleiding waarvan door partijen nog nader overleg zal plaatsvinden.

Mocht uit de hiervoor bedoelde kadastrale uitmeting blijken dat de kadastrale grens afwijkt van de feitelijke erfgrens, dan zal verkoper zich inspannen om voor zijn rekening te bewerkstelligen dat alsnog een zodanig gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente [de gemeente] , sectie G nummer 229 wordt geleverd aan koper dat de feitelijke situatie overeenkomt met de werkelijke (juridische) situatie.

Indien de eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente [de gemeente] , sectie G nummer 229, niet bereid is om de desbetreffende strook grond voor een redelijke koopprijs over te dragen, zal verkoper de kosten van het feitelijk herstel van de erfgrens voor zijn rekening nemen.”

3.8

Op 29 augustus 2019 heeft het Kadaster op verzoek van [appellant] en in aanwezigheid van alleen een gerechtsdeurwaarder een grensreconstructie uitgevoerd. De grensreconstructie had niet alleen betrekking op de percelen van [appellant] en [geïntimeerden2 en 3] / [geïntimeerde1] , maar ook op het daarachterliggende perceel van [naam3] . Hiervan is een relaas van bevindingen opgemaakt dat het Kadaster op 30 augustus 2019 aan (de advocaat van) [appellant] heeft toegezonden.

De gerechtsdeurwaarder heeft in aanwezigheid van een medewerker van het Kadaster op 3 september 2019 een proces-verbaal van constatering van de grensreconstructie opgemaakt. Toen zijn ook foto’s genomen die in het proces-verbaal zijn opgenomen.

Het relaas van bevindingen en het proces-verbaal van constatering zijn bij e-mail van 10 september 2019 aan (de advocaat van) [geïntimeerde1] toegezonden.

3.9

De advocaat van [appellant] heeft [geïntimeerde1] bij brief van 14 september 2020 weer gesommeerd de strook grond van zijn perceel te ontruimen en de door [appellant] gemaakte advocaatkosten en de kosten van het Kadaster te betalen.

De advocaat van [geïntimeerde1] heeft bij brief van 15 oktober 2020 [appellant] er op gewezen dat [geïntimeerden2 en 3] de nieuwe eigenaren van het perceel met woonhuis zijn.

[geïntimeerden2 en 3] hebben aan de sommatie tot ontruiming geen gevolg gegeven.

4 Het oordeel van het hof

Grieven

4.1

[appellant] heeft tegen het vonnis 9 grieven geformuleerd. [geïntimeerde1] is met twee grieven voorwaardelijk - voor het geval de grieven van [appellant] (deels) slagen - tegen het vonnis opgekomen.

4.2

Met grief I bestrijdt [appellant] (onder meer) de feitenvaststelling door de rechtbank. Anders dan [appellant] lijkt te veronderstellen, is een rechter niet gehouden alle feiten vast te stellen die door partijen zijn gesteld en niet zijn bestreden. Een rechter stelt slechts de feiten vast die voor de beoordeling van het geschil van belang zijn. Daarbij komt aan de rechter een grote mate van vrijheid toe. Het hof heeft de feiten opnieuw vastgesteld, waarbij de opmerkingen van [appellant] zijn betrokken. Hierdoor heeft [appellant] bij een inhoudelijke behandeling van dit onderdeel van grief I geen belang meer.

4.3

Met grief II bestrijdt [appellant] de motivering in het vonnis die onnavolgbaar zou zijn en niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Het hof zal het geschil opnieuw beoordelen, zodat [appellant] bij afzonderlijke behandeling van deze grief geen belang heeft.

4.4

Met de overige grieven bestrijdt [appellant] dat sprake is geweest van bezit, [geïntimeerde1] te goeder trouw is geweest, [geïntimeerde1] door verjaring eigenaar van de strook grond is geworden, [geïntimeerden2 en 3] de eigendom van de strook grond hebben gekregen en [geïntimeerde1] niet schadevergoeding plichtig is. Ook klaagt [appellant] erover dat de rechtbank de bewijsregels onjuist heeft toegepast.

4.5

[geïntimeerde1] komt op tegen een overweging in het vonnis waarin staat dat [appellant] [geïntimeerde1] in 2015 zou hebben aangesproken op het onrechtmatig gebruik van de strook grond. Dat moet volgens [geïntimeerde1] 2018 zijn. Ook bestrijdt [geïntimeerde1] de hoogte van de kosten van de erfgrensreconstructie die aan hem zouden zijn toe te rekenen als hij verplicht is schade te vergoeden.

4.6

In hoger beroep hebben [geïntimeerde1] en [geïntimeerden2 en 3] hun verweer dat [geïntimeerde1] door bevrijdende verjaring eigenaar is geworden niet langer gehandhaafd. [geïntimeerde1] en [geïntimeerden2 en 3] handhaven hun verweer dat [geïntimeerde1] de eigendom van de strook grond in 2016 door verkrijgende verjaring heeft gekregen.

4.7

De grieven zullen hierna thematisch worden behandeld.

Verkrijgende verjaring

4.8

Voor de beoordeling van het verweer dat [geïntimeerde1] door verkrijgende verjaring eigenaar van de strook grond is geworden stelt het hof het volgende voorop.

4.9

De vereisten voor verkrijgende verjaring van een registergoed zijn (1) bezit, (2) onafgebroken bezit gedurende 10 jaar en (3) bezit te goeder trouw.

Voor de beantwoording van de vraag of iemand een goed in bezit heeft genomen, is bepalend of hij zich de feitelijke macht over dat goed heeft verschaft (artikel 3:113 lid 1 BW). Voor inbezitneming van een goed dat in het bezit van een ander is, geldt dat enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen ontoereikend zijn (artikel 3:113 lid 2 BW). Vereist is dat de machtsuitoefening zodanig is dat naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter wordt tenietgedaan. Het antwoord op de vraag of iemand de voor bezit vereiste feitelijke macht uitoefent, wordt, evenals de vraag of hij voor zichzelf of voor een ander houdt, beoordeeld naar verkeersopvatting en overigens op grond van uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW). De rol van de verkeersopvatting brengt mee dat daarbij de aard en de bestemming van het betrokken goed in aanmerking moet worden genomen.1 Verder geldt dat wanneer men heeft aangevangen krachtens een rechtsverhouding voor een ander te houden, men daarmede onder dezelfde titel voortgaat, zolang niet blijkt dat hierin verandering is gebracht, hetzij ten gevolgde van een handeling van hem voor wie men houdt, hetzij ten gevolge van een tegenspraak van diens recht (artikel 3:111 BW).

4.10

In dit geval is niet (meer) in geschil dat [naam4] , de rechtsvoorganger van [geïntimeerde1] , toestemming had van de eigenaar van het perceel weiland – eerst [naam1] en daarna [appellant] - de erfafrastering op het perceel weiland te plaatsen. Door deze toestemming was [naam4] in de periode tot de eigendomsoverdracht aan [geïntimeerde1] in 2006, zoals ook [geïntimeerde1] heeft erkend, houder van de strook grond en dus geen bezitter daarvan. [geïntimeerde1] heeft de strook grond niet door eigendomsoverdracht in eigendom gekregen. Die stelling heeft [geïntimeerde1] en/of [geïntimeerden2 en 3] ook niet betrokken.

4.11

[geïntimeerde1] en [geïntimeerden2 en 3] betogen dat [geïntimeerde1] vanaf 2006 tot 2016 het onafgebroken bezit van de strook grond had. Ter ondersteuning wordt aangevoerd dat de strook grond fysiek tot het perceel met woonhuis behoort en [geïntimeerde1] - denkende dat hij eigenaar was - vanaf 2006 zich als eigenaar over die strook grond heeft gedragen en bezitsdaden heeft uitgeoefend.

4.12

Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde1] en [geïntimeerden2 en 3] onvoldoende hebben onderbouwd dat [geïntimeerde1] vanaf 2006 gedurende 10 jaar onafgebroken bezit van de strook grond heeft gehad.

Allereerst zijn de percelen gelegen in een buitengebied, waarbij het perceel weiland voor agrarische doeleinden wordt gebruikt. Veelal, anders dan in stedelijke gebieden, is in een buitengebied een hekwerk niet zonder meer een grensafbakening ten opzichte van een aangrenzend perceel, maar veeleer een omheining waarbinnen of waarachter agrarische werkzaamheden worden uitgeoefend. Zo kan de kadastrale erfgrens in het midden van een sloot of greppel liggen en wordt een afrastering op enige afstand daarvan op het land geplaatst om te voorkomen dat dieren in de sloot of greppel geraken. Ook kan een afrastering dienen om vee op een afgegrensd gebied te houden of om het voor derden moeilijker te maken bij het vee te komen. Daardoor is het uiterlijke feit dat op het perceel weiland een afrastering staat op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat daar de kadastrale grens tussen het perceel van [geïntimeerde1] en [appellant] moet liggen.

Ten tweede heeft [geïntimeerde1] in ieder geval vanaf 2007 tot en met 2013 krachtens huur of pacht en de eerste maanden van 2014 met toestemming van de nieuwe pachter het perceel weiland in gebruik gehad. [geïntimeerde1] betoogt dat de strook grond niet tot de huur of pacht behoorde, maar hij heeft die stelling niet van een behoorlijke toelichting voorzien. Dat lag wel op zijn weg nu ook [geïntimeerde1] aanneemt dat [appellant] als opvolgend eigenaar aan [naam4] toestemming had gegeven op zijn perceel weiland de afrastering aan te brengen en [appellant] daardoor het (middellijk) bezit van de strook grond behield. Zonder behoorlijke toelichting, die ontbreekt, ligt het niet voor de hand dat [appellant] kort na het einde van het gebruik van het gehele perceel weiland door [naam4] aan [geïntimeerde1] het perceel weiland exclusief de strook grond in huur/pacht geeft.

Ten derde was [geïntimeerde1] – er vanuit gaande dat de strook grond tot de huur- of pachtovereenkomst behoorde – toen niet bezitter maar houder.

Ten vierde heeft [geïntimeerde1] met zijn bezitsdaden op de strook grond kennelijk het oog op onderhoudswerkzaamheden. Voor derden, waaronder [appellant] , is op zichzelf genomen in ieder geval in de periode vanaf 2007 tot en met 2023/begin 2014 niet duidelijk dat het niet anders kan zijn dan dat [geïntimeerde1] die onderhoudswerkzaamheden niet als huurder/pachter van het perceel weiland uitoefende maar als eigenaar van het perceel met woonhuis. [geïntimeerde1] heeft niet behoorlijk met objectieve feiten en omstandigheden toegelicht waardoor dat in zijn geval anders zou zijn. De enkele omstandigheid dat [geïntimeerde1] bij aankoop dacht dat de strook grond tot zijn perceel met woonhuis behoorde is daartoe onvoldoende.

Ten vijfde heeft [geïntimeerde1] in 2015 met het aanleggen van bestrating op ook het voorste deel van de strook grond, waardoor dat deel uiterlijk bij de bestrating voor het woonhuis werd betrokken. Dat kan als een bezitsdaad worden aangemerkt, maar in ieder geval in juli 2018 heeft [appellant] hiertegen bezwaar gemaakt. Dat is ruimschoots binnen de 10 jaarstermijn en die daad kan daarom om die reden al niet tot verkrijging door verjaring hebben geleid.

4.13

Het voorgaande leidt ertoe dat het verweer dat [geïntimeerde1] op of omstreeks 2016 door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van de strook grond niet slaagt.

Ontruiming door [geïntimeerden2 en 3]

4.14

Doordat [geïntimeerde1] geen eigenaar van de strook grond is geworden, heeft [geïntimeerde1] ook niet de eigendom van de strook grond aan [geïntimeerden2 en 3] overgedragen. [geïntimeerden2 en 3] maken ten opzichte van [appellant] zonder recht of titel gebruik van die strook grond.

4.15

Het hof zal de gevorderde ontruiming toewijzen. [appellant] heeft de ontruiming van het gehele perceel gevorderd, maar [geïntimeerden2 en 3] hebben alleen de strook grond in gebruik zodat de ontruiming daartoe wordt beperkt. Verder zal aan [geïntimeerden2 en 3] een termijn van vier weken na betekening van het arrest worden gegeven. Bij de ontruiming hebben [geïntimeerden2 en 3] te verwijderen de door [geïntimeerde1] aangelegde bestrating op de strook grond en de strook grond te bezaaien. Verder moet het ervoor worden gehouden dat de afrastering met toestemming van [appellant] is geplaatst, zodat die kan blijven staan. De gevorderde dwangsom wordt gesteld op € 200,- per dag met een maximum van € 40.000,-.

Door [geïntimeerde1] te betalen schadevergoeding

kosten Kadaster voor reconstructie kadastrale grens

4.16

[appellant] vordert [geïntimeerde1] te veroordelen tot betaling van € 1.124,- aan kosten van het Kadaster voor de uitgevoerde grensreconstructie. [appellant] heeft aangevoerd dat ter vaststelling van het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde1] een grensreconstructie is uitgevoerd waarvan de totale kosten van het Kadaster € 2.248,- bedragen. Ter onderbouwing heeft [appellant] overgelegd het relaas van bevindingen en de leverbon van 30 augustus 2019. [appellant] heeft toegelicht dat deze grensreconstructie betrekking heeft op de kadastrale grens met zowel (toen) [geïntimeerde1] als [naam3] . [appellant] vindt dat beide eigenaren ieder 50% van de kosten hebben te betalen. Dit betekent een te betalen bedrag van € 1.124,-.

4.17

[geïntimeerde1] betwist de hoogte van de schade. Volgens [geïntimeerde1] is hij, mede gelet op (het toen luidende) artikel 10 van de Tarievenregeling van het Kadaster, ten hoogste € 460,- verschuldigd.

4.18

Het hof stelt voorop dat de kosten van het Kadaster door [appellant] gemaakte kosten zijn ter vaststelling van aansprakelijkheid. [appellant] heeft deze kosten gemaakt doordat [geïntimeerde1] zich (aanvankelijk) op het standpunt stelde dat de kadastrale grens lag op de plek waar de afrastering was geplaatst, zodat hij geen onrechtmatig gebruik van het perceel weiland van [appellant] maakte. Met de grensreconstructie heeft [appellant] kunnen aantonen dat dit standpunt van [geïntimeerde1] onjuist was.

Uit de Tarievenregeling van het Kadaster volgt dat de hoogte van de kosten onder meer afhankelijk is van het aantal snijpunten dat bij een grensreconstructie wordt aangevraagd.

Uit het relaas van bevindingen leidt het hof af, dat de grensreconstructie niet alleen betrekking heeft op het perceel van (toen) [geïntimeerde1] (genummerd 227) en [naam3] (genummerd 228), maar ook op de percelen aan de andere zijde (genummerd 249 en 230). Dit leidt ertoe dat het hof de kosten zal begroten op 25% van het gedeclareerde bedrag, derhalve € 562,-. De wettelijke rente zal, zoals gevorderd en niet is betwist, vanaf 15 april 2021 (de dag waarop de dagvaarding bij de rechtbank aan [geïntimeerde1] is uitgebracht) worden toegewezen.

buitengerechtelijke werkzaamheden

4.19

[appellant] heeft aangevoerd dat voorafgaande aan de gerechtelijke procedure zijn advocaat buitengerechtelijke werkzaamheden heeft uitgevoerd die bij hem in rekening zijn gebracht. De advocaatkosten bedragen € 11.378,34 incl. btw (€ 13.626,34 minus de kosten van het Kadaster van € 2.248,-). Ter onderbouwing heeft [appellant] een urenspecificatie overgelegd. [appellant] heeft toegelicht dat de werkzaamheden van de advocaat betrekking hebben op zowel het geschil met [naam3] als met [geïntimeerde1] . [appellant] rekent 50% toe aan [geïntimeerde1] , zodat het gevorderde bedrag € 5.689,17 incl. btw is. De buitengerechtelijke werkzaamheden hebben volgens [appellant] betrekking op het onderzoek van de kadastrale bronnen en onderhandeling (correspondentie) over een minnelijke regeling.

4.20

[geïntimeerde1] bestrijdt dit deel van de vordering en voert aan dat de kosten betrekking hebben op werkzaamheden waarop artikel 241 Rv van toepassing is.

4.21

Het hof leidt uit de overgelegde urenspecificatie af dat de werkzaamheden van de advocaat betrekking op zowel het geschil met [naam3] als met [geïntimeerde1] . Een behoorlijke toelichting welke werkzaamheden en met welke omvang betrekking hebben op het geschil met [geïntimeerde1] ontbreekt. De begeleidende werkzaamheden in het kader van het kadasteronderzoek zijn werkzaamheden die onder het bereik van artikel 241 Rv vallen. Er zijn enkele brieven van de advocaat van [appellant] overgelegd, waarin steeds hetzelfde standpunt van [appellant] is vastgelegd welk standpunt ook nadien in de procedure is ingenomen. Van concrete onderhandelingen om een minnelijke regeling te treffen is niet (voldoende) gebleken. Onder deze omstandigheden is onvoldoende onderbouwd dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die niet onder het bereik van artikel 241 Rv vallen. Dit deel van de vordering wordt afgewezen.

kosten [appellant]

4.22

[appellant] vordert ook vergoeding van de tijd die hij voorafgaand aan de procedure aan het geschil met [geïntimeerde1] heeft besteed en de benzinekosten die hij heeft gemaakt.

[appellant] heeft daarvoor de periode 2014 t/m 2020 genomen. Het aantal uren dat hij aan het geschil met zowel [geïntimeerde1] als [naam3] heeft besteed is berekend op 93,5 uur. Dit is volgens [appellant] verloren arbeidstijd. Uitgaande van uurloon van € 26,- is dat € 2.431,-. [appellant] rekent 25% daarvan toe aan het geschil met [geïntimeerde1] . Het gaat daardoor om € 607,50.

Volgens [appellant] heeft hij in de periode 2014 t/m 2020 7.820 km gereden. Uitgaande van een literprijs van € 1,60 en een verbruik van 1 liter op 12 km komt [appellant] op € 1.042,67 aan benzinekosten. Ook voor deze kostenpost rekent hij 25% toe aan het geschil met [geïntimeerde1] . Het gaat daardoor om € 260,67.

4.23

Het hof wijst ook dit deel van de vordering af.

Allereerst heeft [appellant] toegelicht dat hij zelf het beheer over het door hem verhuurde/verpachte perceel weiland voert en dat hij daarvoor enkele malen per jaar naar [woonplaats2] reist. [appellant] heeft niet duidelijk gemaakt dat hij in de periode 2014 t/m 2020 vaker naar [woonplaats2] is gereisd dan hij bij regulier beheer zou hebben gedaan.

Ten tweede heeft [geïntimeerde1] eerst in november 2015 een bezitsdaad op zijn perceel verricht (bestrating) en heeft [appellant] pas in juli 2018 via een brief van een advocaat daartegen bezwaar gemaakt. [appellant] stelt dat hij kort daarvoor in januari 2018 al een brief aan [geïntimeerde1] heeft gestuurd, maar [geïntimeerde1] heeft dat betwist en die brief heeft [appellant] na die betwisting niet overgelegd. Tegen deze achtergrond heeft [appellant] niet behoorlijk toegelicht waarom en welke uren hij voorafgaand aan juli 2018 aan het geschil met [geïntimeerde1] heeft besteed.

Ten derde ziet de gestelde uren en benzinekosten op zowel het geschil met [naam3] als met [geïntimeerde1] . [appellant] heeft op de betwisting door [geïntimeerde1] niet behoorlijk toegelicht welke uren en kosten specifiek op het geschil met [geïntimeerde1] betrekking hebben.

Ten vierde heeft [appellant] niet toegelicht waarom het redelijk was dat hij vanwege het geschil met [geïntimeerde1] geregeld naar [woonplaats2] afreisde. De standpunten waren duidelijk en van onderhandelingen ter plaatse is niet gebleken.

Tot slot heeft [appellant] na het daartoe strekkende verweer niet toegelicht waarom deze kosten niet vallen onder de regels betreffende de proceskosten.2

De conclusie

4.24

Het hoger beroep van [appellant] slaagt grotendeels. Het vonnis wordt vernietigd, de tegen [geïntimeerden2 en 3] gevorderde ontruiming wordt toegewezen en [geïntimeerde1] wordt veroordeeld aan [appellant] een schadevergoeding van € 562,- met wettelijke rente te betalen.

4.25

Omdat [geïntimeerde1] en [geïntimeerden2 en 3] (grotendeels) in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof hen hoofdelijk, zoals gevorderd, tot betaling van de proceskosten zowel in hoger beroep als bij de rechtbank veroordelen. Gelet op het gezamenlijke verweer van [geïntimeerde1] en [geïntimeerden2 en 3] zal het hof de hoogte van het salaris bepalen als hieronder bepaald.

Onder de proceskosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. Die wettelijke rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening.3

4.26

De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5 De beslissing

Het hof:

5.1

vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 14 juni 2023,

en beslist opnieuw:

5.2

veroordeelt [geïntimeerden2 en 3] tot ontruiming van de strook grond vanaf de kadastrale grens tussen het perceel gemeente [de gemeente] , sectie G nummers 227 en 229 tot de afrastering op het perceel sectie G, nummer 229, waarbij [geïntimeerden2 en 3] de daarop gelegen bestrating hebben te verwijderen en dat deel van de strook grond hebben met graszaad te bezaaien, binnen vier weken na betekening van dit arrest, één en ander op straffe van een dwangsom van € 200,- per dag of gedeelte daarvan dat [geïntimeerden2 en 3] niet aan de ontruiming voldoet, met een maximum van € 40.000,-,

5.3

veroordeelt [geïntimeerde1] tegen behoorlijk bewijs van kwijting tot betaling aan [appellant] € 562,- aan kosten van het Kadaster, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2021 tot aan de dag van algehele voldoening,

5.4

veroordeelt [geïntimeerde1] en [geïntimeerden2 en 3] hoofdelijk, des de één betaalt de ander bevrijdt zal zijn, tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] tot aan de uitspraak van de rechtbank:

€ 952,- aan griffierecht,

€ 106,01 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding,

€ 2.093,- aan salaris van de advocaat van [appellant] (3,5 punten x tarief € 598,-),

en tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] in hoger beroep:

€ 343,- aan griffierecht,

€ 131,27 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding,

€ 4.249,- aan salaris van de advocaat van [appellant] ( 3,5 punten x appeltarief II),

5.5

bepaalt dat al deze proceskosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente,

5.6

verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,

5.7

wijst af wat verder is gevorderd.

Dit arrest is gewezen door mrs. D.H. de Witte, J. Smit en A. van Hees, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op

18 maart 2025.

1 HR 8 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1606.

2 HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600.

3 HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.