5.1.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van een autismespectrumstoornis en een pedofiele stoornis van het niet-exclusieve type. Ook is er sprake van cognitief en intellectueel functioneren op een laag begaafd niveau.
5.2.
Deze stoornissen leiden bij betrokkene tot ernstig nadeel, gelegen in het risico op recidive (seksueel misbruik minderjarigen), en maatschappelijke teloorgang.
5.4.
In de medische verklaring is vermeld dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat in de huidige context met toezicht, begeleiding door [instelling] , de beschermende woonvorm en gebruik van libido-remmende medicatie.
5.5.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of de libido-remmende medicatie kan worden opgenomen in en afgedwongen worden door een zorgmachtiging op grond van de Wvggz.
Het toepassen van dwangmedicatie, die ziet op het remmen van het libido, levert een grote inbreuk op de lichamelijke integriteit en het privéleven van betrokkene op. De onaantastbaarheid van het lichaam en het recht om over het eigen lichaam te beschikken wordt beschermd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze rechten zijn echter niet absoluut: zij kunnen beperkt worden als dat noodzakelijk is in een democratische samenleving in het belang van, onder meer, de bescherming van de gezondheid en de rechten en vrijheden van anderen (artikel 8 lid 2 EVRM). Daartoe is vereist dat de beperking bij wet is voorzien, en voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Het vereiste dat de beperking bij wet is voorzien, houdt mede in dat de beperking daaruit met een in de gegeven omstandigheden redelijke mate van voorzienbaarheid voortvloeit.
Artikel 3:2 Wvggz bevat een limitatieve opsomming van vormen van verplichte zorg, maar daarin staat niet met zoveel woorden dat het verplicht gebruik van libido-remmende middelen als een vorm van verplichte zorg kan worden beschouwd. Ook uit de toelichting op de Wvggz blijkt niet of artikel 3:2 lid 2 Wvggz beoogt een vergaande maatregel als verplicht gebruik van libido-remmende middelen als vorm van verplichte zorg toe te staan. Wel voorziet de Wvggz in artikel 3:2, lid 2, onder a, als vorm van verplichte zorg: “het toedienen van medicatie, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening”.
Het gebruik van libido-remmende middelen dient niet primair ter afwending van ernstig nadeel voor betrokkene zelf, maar ter afwending van ernstig nadeel voor anderen. In dat laatste geval biedt de Wvggz, gelet op het ingrijpende karakter van het gebruik van libido-remmende middelen op de persoonlijk levenssfeer van betrokkene, naar het oordeel van het hof onvoldoende basis voor afdwingen van het (blijvend) gebruik daarvan als onderdeel van een zorgmachtiging.
Daarnaast kan in het kader van een zorgmachtiging verblijf bij de beschermde woonvorm [woonvoorziening] in [plaats] , waar betrokkene thans verblijft, niet worden afgedwongen, omdat het geen accommodatie is als bedoeld in de Wvvgz.
Het blijvend innemen van de libido remmende middelen en het verblijf in een beschermende woonvorm zijn in dit geval essentiële onderdelen van het risicomanagement. Indien aan een of beide onderdelen geen of ontoereikend invulling kan worden gegeven, zal het recidiverisico oplopen.
De betrokkene is weliswaar thans medicatietrouw en heeft aangegeven dat hij op vrijwillige basis zijn depotmedicatie wil blijven gebruiken, maar dat is voor het hof onvoldoende. Betrokkene heeft immers ook eerder gezegd dat, als hij een relatie krijgt, hij niet weet of hij in die situatie zijn medicatie nog wil innemen. Verder heeft hij gezegd dat hij zich erbij neer heeft gelegd dat hij in zijn huidige woonvoorziening moet blijven, maar als hij van gedachten verandert, is hij bij een zorgmachtiging vrij om naar elders te vertrekken.
Een zorgmachtiging op grond van de Wvggz biedt daarom in dit geval geen toereikend alternatief kader voor de maatregel van terbeschikkingstelling.
5.6.
Gelet op het voorgaande zal het hof in de eveneens heden te geven beslissing in het kader van de verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling van betrokkene concluderen dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen voortzetting van de maatregel van terbeschikkingstelling vereist en – met bevestiging van de beslissing van de rechtbank Gelderland van 16 augustus 2024 – de maatregel verlengen met een jaar.