2.3
De betreffende huizenhandelaren, onder wie [appellanten], hebben tegen de boetebesluiten bezwaar gemaakt, dat door ACM ongegrond is verklaard. Daartegen zijn de huizenhandelaren in beroep gegaan bij de rechtbank Rotterdam, die de besluiten op bezwaar van ACM in stand liet. Vervolgens hebben 61 van de beboete huizenhandelaren hoger beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: “CBb”). Bij uitspraak van 3 juli 2017 heeft het CBb dat beroep gegrond verklaard, onder vernietiging van de oorspronkelijke boetebesluiten van ACM.
2.4
Hierna hebben tussen (de advocaten van) [appellanten] en ACM onderhandelingen
plaatsgevonden over een minnelijke regeling met betrekking tot de door de
huizenhandelaren geleden schade als gevolg van de vernietigde boetebesluiten. Die onderhandelingen hebben er uiteindelijk toe geleid dat tussen de Staat (ACM) en een aantal huizenhandelaren - onder wie [appellanten] - afzonderlijke, maar gelijkluidende
vaststellingsovereenkomsten (hierna: “VSO’s”) tot stand zijn gekomen. Voor zover hier van belang is daarin het volgende opgenomen:
(f) Partijen hebben overeenstemming bereikt over de finale beëindiging van het
aldus ontstane geschil en de hoogte van de vergoeding te betalen door ACM
aan (…) met dien verstande dat ACM aanvaardt dat (…) geen
afstand doet van het recht om van ACM een aanvullende vergoeding van
vermogensschade te vorderen binnen de grenzen en onder de voorwaarden
als in deze vaststellingsovereenkomst omschreven.
(g) Partijen verbinden zich om na ondertekening van deze
vaststellingsovereenkomst te komen tot een voortvarende afwikkeling van de
aanvullende vermogensschade voor zover (…) deze uiterlijk op 1
december 2018 (voorzien van een nadere onderbouwing en bewijsmiddelen)
aan ACM kenbaar heeft gemaakt.
(h) Partijen beogen met deze overeenkomst te voorzien in een allesomvattende
regeling ter zake alle mogelijke gevolgen (voorzienbaar en onvoorzienbaar,
bekend en onbekend, huldig en toekomstig) van het hiervoor onder (a)
bedoelde onderzoek, de Besluiten, de Openbaarmaking en/of de onder (d)
bedoelde publicaties en berichtgeving, met uitzondering van de hiervoor
onder (f) bedoelde vermogensschadeschadeposten voor zover het totaal aan
te vorderen vermogensschade het bedrag zoals opgenomen in artikel 1.2,
onder a van deze Vaststellingsovereenkomst overstijgt.
Komen als volgt overeen
:
Artikel 1 (vergoeding en betaling)
1.2
Het schikkingsbedrag is als volgt opgebouwd:
a. - € 17.000,= indien uiterlijk op 1 december 2018 in totaal minder dan 30
gelijkluidende overeenkomsten door de betreffende handelaren rechtsgeldig zijn ondertekend en aan ACM ter hand gesteld; of
- € 20.000,= indien uiterlijk op 1 december 2018 in totaal meer dan 29
maar minder dan 44 gelijkluidende overeenkomsten door de
betreffende handelaren rechtsgeldig zijn ondertekend en aan ACM ter
hand gesteld; of
- € 25.000,= indien uiterlijk op 1 december 2018 in totaal ten minste 44
handelaren gelijkluidende overeenkomsten door de betreffende
handelaren rechtsgeldig zijn ondertekend en aan ACM ter hand gesteld,
strekt tot vergoeding van vermogensschade zoals omschreven in artikel 4.2
als gevolg van de Besluiten alsmede ter vergoeding van kosten van juridisch
advies ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, alsmede ter
verkrijging van voldoening buiten rechte, een en ander als bedoeld in artikel
6:96 lid 2 sub b. en c. BW; en
b. € 10.000,= strekt tot vergoeding van alle andere schade (waaronder, maar
niet beperkt tot niet-vermogensschade) welke (…) stelt te hebben
geleden als gevolg van het onder (a) bedoelde onderzoek, de Besluiten, de
Openbaarmaking en/of de onder (d) bedoelde publicaties en berichtgeving.
Artikel 2 (aansprakelijkheid)
3.1 (…)
verklaart hierbij dat zij behoudens het in artikel 4 van deze
overeenkomst bepaalde, niets (meer) van ACM te vorderen heeft met
betrekking tot het hiervoor onder (a) bedoelde onderzoek, de Besluiten, de
Openbaarmaking en/of de onder (d) bedoelde publicaties en berichtgeving,
ook voor zover aanspraken mochten voortvloeien uit feiten, oorzaken en/of
omstandigheden welke ten tijde van het ondertekenen van deze overeenkomst
niet bekend waren of konden zijn en alle daaruit voortgevloeide en nog
voortvloeiende gevolgen en daarmee anderszins verband houdende gevolgen,
van welke aard dan ook.
4.1
De hiervoor in artikel 3 bedoelde finale kwijting omvat alle schade van (…)
(voorzienbaar en onvoorzienbaar, bekend en onbekend, huidig
en toekomstig) als gevolg van het hiervoor onder (a) bedoelde onderzoek, de
Besluiten, de Openbaarmaking en/of de onder (d) bedoelde publicaties en
berichtgeving, met uitzondering van de in artikel 4.2 uitputtend omschreven
vermogensschadeposten voor zover het totaal aan te vorderen
vermogensschade het bedrag zoals opgenomen in artikel 1.2, onder a. van
deze vaststellingsovereenkomst overstijgt.
4.2
De volgende vermogensschadeposten zijn uitgezonderd van de in artikel 3
opgenomen finale kwijting, mits:
I. de vermogensschade onder a. tot en met f. hieronder is ontstaan in de
periode vanaf de datum van het Boetebesluit tot 3 juli 2017, voor zover
deze het bedrag vermeld in artikel 1.2, onder a. van deze
vaststellingsovereenkomst overstijgt; alsmede
II. (…) uiterlijk op 1 december 2018 bij ACM het bedrag en de
onderbouwing van haar vordering, vergezeld van de nodige schriftelijke
bewijsstukken, heeft meegedeeld respectievelijk heeft ingediend,
steeds voor zover ACM wettelijk verplicht is deze vermogensschadeposten te
vergoeden:
a. vermogensschade door (hogere) kosten voor de financiering van
transacties en beleggingen in onroerend goed, waaronder door
(…) betaalde hogere rente als gevolg van de opzegging door een
(of meer) derde(n) (waaronder banken) van een (of meer)
(krediet)relatie(s) als gevolg van de Besluiten;
b. gederfde winst of geleden verlies als gevolg van gedwongen verkoop van
onroerend goed door (…) als gevolg van de Besluiten;
c. vermogensschade door (hogere) kosten in verband met het oversluiten
van een of meerdere (hypotheek)lening(en) voor onroerende goederen
door (…) als gevolg van de Besluiten;
d. gederfde winst of geleden verlies als gevolg van een (of meer) niet-
doorgegane en/of misgelopen transactie(s) in onroerend goed tussen
(…) en een of meer derden als gevolg van de Besluiten;
e. gederfde winst of geleden verlies met betrekking tot de aan- en verkoop
van onroerend goed door (…) als gevolg van de Besluiten;
f. redelijke kosten van juridisch en financieel advies ter vaststelling van
schade, alsmede ter verkrijging van voldoening buiten rechte, een en
ander als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b. en c. BW, voor zover
gemaakt tussen 3 juli 2017 en 1 december 2018 ter verkrijgen van
vergoeding van de hiervoor onder a. tot en met e. genoemde
schadeposten;
een en ander maximaal tot het bedrag zoals door (…) ingevolge het
hiervoor onder II. bepaalde uiterlijk op 1 december 2018 aan ACM is
meegedeeld, zulks te vermeerderen met:
i. wettelijke rente over de hiervoor onder a. tot en met e. genoemde
schadeposten vanaf het moment van het ontstaan van de verplichting tot
betaling van schadevergoeding van ACM aan (…) tot het moment
van betaling; en
ii. redelijke kosten van juridisch en financieel advies ter vaststelling van
schade, alsmede ter verkrijging van voldoening buiten rechte, een en
ander als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b. en c. BW, voor zover
gemaakt na 1 december 2018 ter verkrijgen van vergoeding van de
hiervoor onder a. tot en met e. genoemde schadeposten.
4.4 (…)
dient op straffe van verval van recht een vordering tot
vergoeding van vermogensschade als omschreven in 4.3, voor zover de
gestelde schade het bedrag zoals opgenomen in 1.2, onder a. van deze
vaststellingsovereenkomst te boven gaat, uiterlijk op 1 juli 2019 in rechte
aanhangig te maken bij de rechtbank te 's-Gravenhage.
Artikel 5 (Inwerkingtreding)
5.1
Deze overeenkomst treedt in werking bij vervulling van de onderstaande
opschortende voorwaarden:
i. rechtsgeldige ondertekening en indiening bij ACM van 20 inhoudelijk
gelijkluidende overeenkomsten door bij het Collectief aangesloten
handelaren alsmede mede-appellanten in de procedures bij het CBb
tegen de tot de betreffende handelaren gerichte boetebesluiten;
ii. rechtsgeldige ondertekening van deze overeenkomst door (…)
2.5
Vóór 1 december 2018 hebben 48 huizenhandelaren, onder wie [appellanten], de VSO ondertekend bij de ACM ingediend; 18 huizenhandelaren dienden vóór die datum een
onderbouwde aanvullende vermogensclaim in bij de ACM. Vervolgens heeft de ACM aan
hen de door haar en de betreffende huizenhandelaar ondertekende VSO doen toekomen
onder de mededeling dat het afgesproken bedrag ad € 35.000,- uiterlijk op 24 december
2018 zou worden betaald. Aan de huizenhandelaren die ook een - onderbouwde -
aanvullende vermogensschadeclaim hadden ingediend berichtte de ACM daarbij:
"(…) Deze claim zal voortvarend worden opgepakt. De ACM streeft ernaar hierover met u tot overeenstemming te komen. Wij zullen u hierover begin volgend jaar met uw advocaten contact opnemen.(…)"
2.7
Op 18 februari 2019 heeft het CBb in een procedure van drie
huizenhandelaren (niet zijnde één van [appellanten]), ten aanzien van wie het onderzoek in de uitspraak van 3 juli 2017 was heropend, een tussenuitspraak gewezen (hierna: de tussenuitspraak). Daarin heeft het CBb onder meer het volgende overwogen:
“(…) In de uitspraak van 3 juli 2017 heeft het College tot uitdrukking gebracht (onder 6.17, 6.18 en 7.2) dat het zogenaamde naveilen na afmijnen een mededingingsbeperkende strekking heeft en derhalve een overtreding van artikel 6, eerste lid, van de Mededingingswet is. (…)”
2.9
Op 24 september 2019 heeft het CBb in de bedoelde procedure einduitspraak gewezen (hierna: de einduitspraak, en samen met de tussenuitspraak: de uitspraken). Daarin heeft het CBb onder meer het volgende overwogen:
“4.2 Het College constateert dat, gelet op hetgeen in de uitspraak van 3 juli 2017 is overwogen, niet zonder nadere onderbouwing kan worden vastgesteld dat ACM de, daarin (onder 6.18) ook door het College, vastgestelde mededingingsbeperkende strekking van gedragingen (de naveilingen), gelet op het volledige van toepassing zijnde juridische kader, waaronder de bagatelbepaling, rechtmatig met een boete zou hebben gesanctioneerd. ACM heeft die onderbouwing niet gegeven, maar - ook in reactie op het betoog van verzoekers - op dit punt volstaan met een verwijzing naar de heropeningsbeslissing. Daarmee is evenwel geen inzicht verkregen in de voor de beoordeling van de beboetbaarheid van een overtreding vereiste continuïteit van de gedragingen, de geografische reikwijdte en spreiding daarvan en de mate van deelname van de betrokken handelaren. Bij die stand van zaken is niet aannemelijk geworden dat ACM, indien zij overeenkomstig het recht zou hebben beslist, besluiten zou hebben genomen die naar aard en omvang dezelfde schade tot gevolg zouden hebben gehad (…)”.
5.1
Verzoekers stellen dat zij als gevolg van de vernietigde bestreden besluiten en de herroepen primaire besluiten, vermogensschade hebben geleden die bestaat uit gederfde inkomsten uit de handel van woningen via executieveilingen en/of extra kosten die zij hebben gemaakt in verband met het aantrekken van financiering en/of de verzekering van panden. Het College stelt bij de beoordeling van deze schadeposten voorop dat, zoals ACM terecht heeft opgemerkt, de boetebesluiten geen verbod of beperking inhielden voor de betrokken handelaren om deel te nemen aan executieveilingen en/of te handelen in vastgoed. In zoverre stond er voor verzoekers niets aan in de weg om hun rechtmatige activiteiten op de vastgoedmarkt - ook na de boetebesluiten - voort te zetten.(…) Verzoekers stellen wel dat zij feitelijk niet in staat waren aan executieveilingen deel te nemen omdat zij niet langer over de daarvoor benodigde financieringsmogelijkheden konden beschikken, aangezien hun bank (het gaat voor alle drie de verzoekers om de Rabobank) vanwege hun door ACM vastgestelde betrokkenheid bij mededingingsbeperkende gedragingen de kredietfaciliteiten opzegde. Het College is van oordeel dat die beslissing van de Rabobank niet als een gevolg van de onrechtmatige besluitvorming aan ACM kan worden toegerekend. In dat verband neemt het College in aanmerking dat de Rabobank, zoals blijkt uit een (…) brief van de Rabobank van 6 oktober 2017 (…), haar beslissing tot beëindiging van de relatie met handelaren die hebben meegedaan aan naveilingen ook na de uitspraak van 3 juli 2017 handhaaft. (…) Het College begrijpt uit genoemde brief, en bij afwezigheid van andersluidende stellingen van verzoekers, dat de opzegging van de klantrelatie door de Rabobank niet zozeer is ingegeven door de boetebesluiten als zodanig als wel door de betrokkenheid van verzoekers bij gedragingen die ertoe strekten de mededinging te beperken en daarmee de bank en haar klanten te benadelen (…).”
7.2
Het College is van oordeel dat, mede gelet op de punitieve aard van beboeting, voldoende aannemelijk is geworden dat de boetebesluiten hebben geleid tot een aantasting van de eer en goede naam van verzoekers.(…) Alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, waaronder de ernst en omvang van de door ACM in de vernietigde en herroepen besluiten gestelde overtreding, stelt het College de hoogte van de immateriële schadevergoeding naar billijkheid vast op € 40.000,- per verzoeker.
2.10
Bij brief van 24 december 2019 heeft ACM zich onder verwijzing naar de einduitspraak van het CBb op het standpunt gesteld dat door [appellanten] geclaimde schade als gevolg van opzegging van de bancaire relatie door Rabobank en FGH bank niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat de beslissing van de banken om de relatie te beëindigen niet zozeer is ingegeven door de boetebesluiten als zodanig, als wel door feitelijke betrokkenheid van [appellanten] bij naveilingen. Claims van [appellanten] tot vergoeding van gederfde inkomsten als gevolg van verminderde handelsactiviteiten heeft ACM eveneens onder verwijzing naar de einduitspraak van het CBb verworpen. Op voorwaarde dat een zeker aantal handelaren ermee instemt, heeft ACM zich in het kader van het schikkingstraject bereid verklaard om een extra bedrag van € 5.000,- per handelaar uit te keren, nu het CBb in de einduitspraak een bedrag van € 40.000,- per handelaar heeft toegewezen, en om advocaat- en/of accountantkosten te vergoeden die zijn gemaakt voor de onderbouwing van de aanvullende schadeclaim.