1 Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland,
gevestigd te Utrecht,
2. Stichting De Opbouw,
gevestigd te Utrecht,
3. Stichting Zuidwester,
gevestigd te Middelharnis, gemeente Goeree-Overflakkee,
4. Stichting Abrona,
gevestigd te Huis ter Heide, gemeente Zeist,
5. Stichting Amarant,
gevestigd te Tilburg,
6. Stichting ASVZ,
gevestigd te Rotterdam,
7. Stichting Radar,
gevestigd te Maastricht,
8. Stichting Kempenhaeghe,
gevestigd te Heeze-Leende,
9. Stichting Esdégé-Reigersdaal,
gevestigd te Langedijk,
10. Stichting De Trans,
gevestigd te Aa en Hunze,
11. Stichting Odion,
gevestigd te Purmerend,
12. Stichting Joyce-House Nederland,
gevestigd te Smilde, gemeente Midden-Drenthe,
13. Stichting SIG, Organisatie voor ondersteuning van mensen met een beperking,
gevestigd te Beverwijk,
14. Stichting SOVAK,
gevestigd te Drimmelen ,
15. Stichting Profila Zorg,
gevestigd te Houten,
16. Stichting Careander, Protestants Christelijke Stichting voor mensen met een verstandelijke beperking,
gevestigd te Harderwijk,
17. Stichting Trajectum,
gevestigd te Zwolle,
18. Stichting Humanitas DMH voor Dienstverlening aan Mensen met een Hulpvraag,
gevestigd te Nieuwegein,
19. Stichting Ipse de Bruggen,
gevestigd te Alphen aan den Rijn,
20. Stichting Driestroom,
gevestigd te Overbetuwe,
21. Stichting Olmenes,
gevestigd te Appelscha, gemeente Oostellingwerf,
22. Stichting Dichterbij,
gevestigd te Gennep,
23. Stichting Daelzicht,
gevestigd te Maasgouw,
24. Stichting Dag- en Woonvoorzieningen Verstandelijk Gehandicapten in Westelijk Noord-Brabant,
gevestigd te Roosendaal,
25. Stichting Middin,
gevestigd te Den Haag,
26. Stichting Prisma,
gevestigd te Waalwijk,
27. Stichting ’s Heeren Loo Zorggroep,
gevestigd te Amersfoort,
28. Stichting Zozijn Zorg,
gevestigd te Voorst,
29. Protestants-Christelijke Stichting Philadelphia Zorg,
gevestigd te Amersfoort,
30. Stichting Kentalis Zorg,
gevestigd te Haren,
31. Stichting Ons Tweede Thuis,
gevestigd te Aalsmeer,
32. Stichting S&L Zorg,
gevestigd te Roosendaal,
33. Stichting WilgaerdenLeekerweideGroep,
gevestigd te Medemblik,
34. Stichting Koraal,
gevestigd te Sittard-Geleen,
35. Stichting De Hartekamp Groep,
gevestigd te Haarlem,
36. Stichting Amerpoort,
gevestigd te Baarn,
37. Stichting Siza,
gevestigd te Arnhem,
38. Stichting Sherpa,
gevestigd te Baarn,
39. Stichting Epilepsie Instellingen Nederland,
gevestigd te Heemstede,
40. Stichting Severinus,
gevestigd te Veldhoven,
41. Stichting Koninklijke Visio, Expertisecentrum voor Slechtziende en Blinde Mensen,
gevestigd te Amsterdam,
42. Stichting Bartiméus Sonneheerdt,
gevestigd te Zeist,
43. Robbert Coppes Stichting,
gevestigd te Vught,
44. Welthuis B.V.,
gevestigd te Gouda,
45. Stichting Topaz,
gevestigd te Leiden,
46. Stichting Icare,
gevestigd te Meppel,
47. Stichting Evean Zorg,
gevestigd te Purmerend,
48. Stichting Humanitas,
gevestigd te Rotterdam,
49. Vereniging Geestelijke Gezondheidszorg Nederland,
gevestigd te Utrecht,
50. Parnassia Groep B.V.,
gevestigd te Den Haag,
51. Stichting Altrecht,
gevestigd te Utrecht,
52. Stichting Emergis,
gevestigd te Goes,
53. Stichting Dimence Groep,
gevestigd te Deventer,
54. Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Delfland,
gevestigd te Delft,
55. Stichting GGNET,
gevestigd te Zutphen,
56. Stichting GGZ Breburg Groep,
gevestigd te Tilburg,
57. Stichting GGZ Centraal,
gevestigd te Amersfoort,
58. Stichting GGZ Drenthe,
gevestigd te Assen,
59. Stichting GGZE,
gevestigd te Eindhoven,
60. Stichting GGZ Friesland,
gevestigd te Leeuwarden,
61. Stichting GGZ Westelijk Noord-Brabant,
gevestigd te Bergen op Zoom,
62. Stichting Pameijer,
gevestigd te Rotterdam,
63. Stichting Pro Persona GGZ,
gevestigd te Renkum,
64. Stichting Reinier van Arkel,
gevestigd te Den Bosch,
65. Fivoor B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
66. Stichting Yulius,
gevestigd te Dordrecht,
67. Stichting Terwille,
gevestigd te Groningen,
68. Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Oost-Brabant,
gevestigd te Boekel,
geïntimeerden in het principaal beroep,
geïntimeerden 41 t/m 43 en geïntimeerden 49 t/m 68 tevens appellanten in het incidenteel beroep,
hierna te noemen: alle geïntimeerden tezamen: de Zorgaanbieders; geïntimeerden 1 t/m 40: VGN c.s.; geïntimeerden 41 t/m 43: Visio c.s.; geïntimeerden 44 t/m 48: Welthuis c.s.; en geïntimeerden 49 t/m 68: de GGZ-aanbieders,
advocaat voor VGN c.s. en Visio c.s.: mr. J.J. Rijken te Amsterdam,
advocaat voor Welthuis c.s.: mr. J.J. Veldhuis te Leeuwarden,
advocaat voor de GGZ-aanbieders: mr. L. Bozkurt te Amsterdam.
5 Beoordeling
5.1.
De voorzieningenrechter heeft de Zorgkantoren verboden de inkoopprocedures voort te zetten, tenzij alsnog met deugdelijk onderzoek wordt aangetoond dat met de gehanteerde tarieven in alle gevallen wordt voldaan aan de eisen die daaraan kunnen worden gesteld, zoals vermeld in het vonnis, met dien verstande dat, zolang daarvan geen sprake is, minimaal het (basis)tarief(percentage) zal moeten worden gehanteerd dat in 2020 is gehanteerd. Het hof stelt vast dat het door de voorzieningenrechter gegeven bevel uitsluitend betrekking heeft op 2021. Weliswaar staat dat niet uitdrukkelijk in het dictum (6.1 van het bestreden vonnis), maar het dictum moet worden gelezen in samenhang met de overwegingen, en in 5.24 overweegt de voorzieningenrechter dat in het geding uitsluitend naar het inkoopbeleid voor 2021 wordt gekeken, en dat het inkoopbeleid voor 2021 naar voorshands oordeel een onrechtmatig karakter heeft.
5.2.
Aan dit bevel hebben de Zorgkantoren uitvoering gegeven. Zij hebben immers besloten voor 2021 de tariefpercentages te hanteren die in 2020 zijn gehanteerd, en zij hebben dat ook aan de Zorgaanbieders medegedeeld in de Nota van Inlichtingen van 16 oktober 2020. Daarmee hebben zij de beslissing van de voorzieningenrechter, dat in 2021 minimaal het (basis)tarief(percentage) zal moeten worden gehanteerd dat in 2020 is gehanteerd, in feite aanvaard. Dat roept de vraag op wat de Zorgkantoren met het hoger beroep willen bereiken.
5.3.
De Zorgkantoren stellen dat zij met het hoger beroep helderheid willen verkrijgen over de reikwijdte van hun motiveringsplicht ten aanzien van het gehanteerde tariefpercentage van het NZa-maximumtarief. De eisen die de voorzieningenrechter heeft gesteld aan hun motiveringsplicht zijn volgens de Zorgkantoren niet uitvoerbaar, en zij willen de inhoud van deze eisen nader geconcretiseerd zien (vgl. de appeldagvaarding, onder 4. en 147.). De door de Zorgkantoren aangevoerde grieven werken dit uit en richten zich vanuit verschillende invalshoeken tegen de motiveringsplicht die de voorzieningenrechter tot uitgangspunt heeft genomen voor het door hem gegeven bevel. Zij zijn niet gericht tegen het bevel om, zolang de Zorgkantoren niet aan deze motiveringsplicht hebben voldaan, in 2021 het (basis)tarief(percentage) te hanteren dat in 2020 is gehanteerd, waaraan de Zorgkantoren immers uitvoering hebben gegeven.
5.4.
De Zorgkantoren hebben echter geen eigen vordering ingesteld, ook niet (tijdig) in reconventie, en kunnen daarom geen aanspraak maken op een oordeel waarin wordt aangegeven hoe zij aan hun motiveringsplicht moeten voldoen. Bovendien beogen zij in feite een verklaring voor recht te verkrijgen, waarvoor in kort geding geen plaats is. Een verklaring voor recht is immers geen voorziening en naar haar aard niet voorlopig. Reeds hierop stuiten alle grieven van de Zorgkantoren in het principaal appel af, zodat deze grieven verder onbesproken kunnen blijven.
5.5.
Het incidenteel appel is ingesteld door Visio c.s. en de GGZ-aanbieders. Beide vorderen in essentie een veroordeling van de (voor hen relevante) Zorgkantoren om met ingang van 1 januari 2021 (en dus ook in 2022 en 2023) voor de door hen verleende zorg tarieven te hanteren die gelijk zijn aan de NZa-maximumtarieven.
5.6.
Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de voorzieningenrechter dat in dit kort geding geen voorziening kan worden gegeven ten aanzien van de tarieven voor 2022 en 2023. In de eerste plaats hebben Visio c.s. en de GGZ-aanbieders onvoldoende duidelijk gemaakt welke spoedeisend belang zij op dit moment hebben bij een voorziening voor de jaren 2022 en 2023. Verder is het inkoopbeleid van de Zorgkantoren voor 2022 en 2023 nog onvoldoende uitgewerkt om in kort geding te worden getoetst. In dat verband is het volgende van belang. In het landelijk inkoopkader voor Wlz-zorg dat Zorgverzekeraars Nederland op 29 mei 2020 bekend heeft gemaakt, is voor de jaren 2021-2023 een nieuwe inkoopsystematiek omschreven. Deze inkoopsystematiek houdt in dat voor alle Zorgaanbieders een basistariefpercentage van het NZa-maximumtarief wordt gehanteerd, dat kan worden verhoogd met een opslag op basis van vier kernelementen (vgl. onder 2.4 hierboven). Voor de jaren 2022 en 2023 willen de Zorgkantoren met de Zorgaanbieders in gesprek over de financiële uitwerking van deze inkoopsystematiek. De Zorgkantoren beschikken over een zekere beoordelingsvrijheid bij de vormgeving van hun inkoopbeleid. Het hanteren van een inkoopsystematiek bestaande uit basistarieven met een prestatie-afhankelijke opslag past naar voorshands oordeel van het hof binnen die beoordelingsvrijheid. Het behoort niet tot de taak van de rechter om een bepaalde inkoopsystematiek of tarieven voor te schrijven. Hij kan hoogstens (voorlopig) beoordelen of de Zorgkantoren bij het gebruik maken van genoemde vrijheid zijn gebleven binnen de grenzen van het toepasselijke recht (waaronder de aanbestedingsrechtelijke beginselen, althans de precontractuele redelijkheid en billijkheid), zoals de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis voor het jaar 2021 heeft gedaan.
5.7.
Dat wordt niet anders vanwege het feit dat de NZa de maximumtarieven heeft vastgesteld op basis van de kostprijzen van Visio c.s., of vanwege het feit dat sinds de vaststelling van de maximumtarieven door de NZa de kosten van de GGZ-aanbieders zijn gestegen. Dat zijn aspecten die de Zorgkantoren in aanmerking zullen moeten nemen bij de concrete financiële uitwerking van de inkoopsystematiek, maar geen redenen om de Zorgkantoren op voorhand iedere beoordelingsruimte voor 2022 en 2023 te ontnemen door hen voor te schrijven dat zij de NZa-maximumtarieven moeten hanteren.
5.8.
Voor 2021 hebben de Zorgkantoren wel een concrete financiële uitwerking gegeven aan de inkoopsystematiek. Hier kan dus wel een beoordeling plaatsvinden, aan de hand van het proportionaliteitsbeginsel dat volgens alle partijen hier van toepassing is. Die beoordeling heeft de voorzieningenrechter ook verricht. Omdat de Zorgkantoren onvoldoende motivering konden geven voor het hanteren van een basistariefpercentage van 94% van het NZa-maximumtarief, met een mogelijke opslag van 2%, heeft de voorzieningenrechter de Zorgkantoren bevolen de tarieven voor 2020 te hanteren, tenzij de Zorgkantoren alsnog zouden kunnen aantonen dat de nieuwe tariefpercentages reëel waren. Daar hebben de Zorgkantoren zich bij neergelegd. Om de Zorgkantoren te kunnen veroordelen om voor 2021 alsnog de NZa-maximumtarieven te hanteren, zou het hof moeten vaststellen dat de tarieven van 2020 voor het jaar 2021 disproportioneel laag zijn. Dat hebben Visio c.s. en de GGZ-aanbieders onvoldoende onderbouwd, mede in het licht van het feit dat zij die tarieven in 2020 hebben aanvaard en, in het geval van de GGZ-aanbieders, de Zorgkantoren eerder zelf hebben verzocht het Wlz-inkoopkader voor 2020 in het jaar 2021 voort te zetten (vgl. de brief van GGZ Nederland van 19 mei 2020, productie 19 van de GGZ-aanbieders in eerste aanleg). Visio c.s. heeft nog gesteld dat het hanteren in 2021 van tarieven die lager zijn dan de NZa-maximumtarieven in haar geval disproportioneel is, omdat die NZa-maximumtarieven op basis van haar kostprijzen zijn vastgesteld. Die stelling gaat eraan voorbij dat de NZa-maximumtarieven zijn vastgesteld op basis van een onderzoek naar kostprijzen in 2016, die vervolgens jaarlijks zijn geïndexeerd. Mede als gevolg van dit tijdsverloop valt niet uit te sluiten dat een efficiënte uitvoering van de desbetreffende zorgprestaties inmiddels tegen lagere kosten kan worden gerealiseerd. Dat brengt mee dat ook als juist is dat voor de desbetreffende NZa-maximumtarieven de kosten van Visio c.s. als uitgangspunt zijn genomen, daarmee dus nog niet is gezegd dat een korting op deze tarieven op dit moment per definitie disproportioneel is.
5.9.
Visio c.s. vordert ook een veroordeling van de voor haar relevante Zorgkantoren om met ingang van 1 januari 2021 af te zien van differentiatie van de NHC/NIC, en specifiek voor Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. een veroordeling om met ingang van 1 januari 2021 af te zien van een korting op de meerzorg. Ten aanzien van het jaar 2021 heeft Visio c.s. bij deze vorderingen geen belang, aangezien de Zorgkantoren steeds hebben gezegd dat zij in 2021 een uniform NHC/NIC tariefpercentage van 100% zullen hanteren (zie onder 2.4 hierboven) en daarbij het door de voorzieningenrechter voor 2021 gegeven bevel mede betrekking heeft op de tarieven voor NHC/NIC en meerzorg (vgl. 5.25 van het bestreden vonnis). Voor de jaren 2022 en 2023 geldt hetzelfde als het hof hiervoor in 5.7 heeft overwogen ten aanzien van de reguliere Wlz-zorg: zolang door de Zorgkantoren geen concrete uitwerking is gegeven aan de voorgenomen wijzigingen, kan het hof niet toetsen of de Zorgkantoren daarbij zijn gebleven binnen de grenzen van het toepasselijke recht.
5.10.
Hierop stuiten alle grieven van Visio c.s. en de GGZ-aanbieders in het incidenteel appel af.
5.11.
Voor bewijslevering is in dit kort geding geen plaats. De in deze procedure gedane bewijsaanbiedingen worden reeds om die reden gepasseerd.
Conclusie en kostenveroordeling
5.12.
De slotsom van het voorgaande is dat zowel het principaal appel als het incidenteel appel worden verworpen. Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigen, en de Zorgkantoren veroordelen in de kosten van het principaal appel en Visio c.s. en de GGZ-aanbieders in de kosten van het incidenteel appel.
6 Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van 1 oktober 2020;
- veroordeelt de Zorgkantoren in de kosten van het principaal appel, aan de zijde van de Zorgaanbieders voor ieder van VGN c.s., Visio c.s., Welthuis c.s. en de GGZ-aanbieders begroot op € 760,- aan griffiegeld en € 3.342,- aan salaris voor de advocaat en op € 163,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de datum van dit arrest dan wel, wat betreft het bedrag van € 85,-, na de datum van betekening moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen;
- veroordeelt Visio c.s. in de kosten van het incidenteel appel, aan de zijde van de Zorgkantoren begroot op € 1.671,- aan salaris voor de advocaat en op € 163,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de datum van dit arrest dan wel, wat betreft het bedrag van € 85,-, na de datum van betekening moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P. Glazener, M.Y. Bonneur en I. Brand en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2021 in aanwezigheid van de griffier.