Arrest 8 augustus 2023 (bij vervroeging)
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante, tevens incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H.P. Schouten te Den Haag,
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde, tevens incidenteel appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.C. Koster te Delft.
De wijziging van eis van de vrouw
4. De vrouw heeft haar vordering voor zover die betrekking heeft op de onroerende zaak aan de [adres 2] te [plaats 2] als volgt gewijzigd:
- de vrouw trekt haar vordering tot toedeling aan de man van de woning staande en gelegen te [plaats 2] aan de [adres 2] tegen een waarde van € 419.000,- en haar vordering om de man te veroordelen om uit hoofde van overbedeling aan de vrouw te betalen een bedrag van € 209.500,- in,
- en de vrouw wijzigt haar vordering voor zover die betrekking heeft op de [adres 2] [plaats 2] als volgt:
dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
-
zal bepalen dat partijen binnen 1 maand na datum van het arrest in overleg een gezamenlijk aan te wijzen makelaar opdracht geven om tot taxatie en verkoop van de onroerende zaak, staande en gelegen te [plaats 2] aan de [adres 2] , over te gaan.
-
zal bepalen dat, indien partijen er niet binnen 1 maand na het te wijzen arrest in slagen in onderling overleg een makelaar aan te wijzen, de vrouw aan de man de keuze zal geven uit drie door haar aangewezen makelaars. Kiest de man niet binnen 1 week nadat de namen van de makelaars aan hem zijn doorgegeven, dan kiest de vrouw de makelaar aan wie de taxatie- en verkoopopdracht door partijen zal worden verstrekt;
-
zal bepalen dat de aangewezen makelaar naast een taxatiewaarde van de onroerende zaak in haar huidige staat (taxatiewaarde huidige staat), ook een taxatiewaarde zal vaststellen van de onroerende zaak ervan uitgaande dat ook sedert 2013 deugdelijk onderhoud zou zijn verricht en alle bedrijfsruimten (waaronder een hobbykas, een bedrijfsloods, een overdekte parkeerruimte en een warenhuis) nog aanwezig zouden zijn (taxatiewaarde goede staat);
-
zal bepalen dat partijen verplicht zijn alle noodzakelijke medewerking aan de makelaar te verlenen die nodig is voor verkoop van de woning en de bedrijfsruimten, waaronder (maar niet beperkt tot) het opruimen van de onroerende zaak voor het maken van foto`s en het faciliteren van bezichtigingen van de onroerende zaak door potentiële kopers;
-
zal bepalen dat partijen een naar het oordeel van de makelaar acceptabel bod op de onroerende zaak moeten accepteren, tenzij partijen gezamenlijk te kennen geven dat zij dat bod niet accepteren;
-
zal bepalen dat de man de onroerende zaak uiterlijk binnen 3 maanden nadat een koopovereenkomst tot stand is gekomen moet hebben ontruimd en hebben verlaten en bezemschoon moet hebben achtergelaten ten behoeve van de levering aan de koper;
-
zal bepalen dat partijen na verkoop verplicht zijn op eerste verzoek van de notaris voor wie de akte zal passeren hun medewerking te verlenen aan levering van de onroerende zaak aan de koper;
-
zal bepalen dat de kosten van verkoop en levering van de woning aan een derde door partijen ieder voor de helft zullen worden gedragen;
-
op de voet van artikel 3:300 BW zal bepalen dat indien de man niet op eerste verzoek van de vrouw en/of de notaris voldoet aan de veroordeling onder g, de vrouw vervangende toestemming wordt verleend om mede namens de man de akte van levering van de onroerende zaak te ondertekenen;
-
zal bepalen dat van de netto-opbrengst van de onroerende zaak allereerst een bedrag ter hoogte van de helft van de taxatiewaarde goede staat aan de vrouw toekomt en het meerdere, tot maximaal de “taxatie waarde goede staat” aan de man;
-
zal bepalen dat indien de netto opbrengst van de onroerende zaak meer bedraagt dan de “taxatiewaarde goede staat”, dat het meerdere dan aan partijen elk voor de helft toekomt.
Voor het overige persisteert de vrouw bij haar vorderingen.
De vrouw vordert op grond hiervan dat het hof, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden, de gewijzigde vorderingen van de vrouw alsnog zal toewijzen en de man zal veroordelen in de kosten van de procedures in beide instanties, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
De verdeling van de [adres 1] te [plaats 1] ; principale grief 1
5. Het hof overweegt als volgt. De woning aan de [adres 1] te [plaats 1] behoort aan de man en zijn eerste echtgenote in eigendom toe. De man en zijn eerste echtgenote zijn tot heden niet overgegaan tot verdeling van voormelde woning die tot hun voormalige huwelijksgoederengemeenschap behoorde.
6. Uit de toelichting op de eerste grief volgt, dat de vrouw primair van mening is dat de onverdeelde helft van de woning aan de [adres 1] te [plaats 1] deel is gaan uitmaken van de wettelijke algehele gemeenschap van goederen tussen haar en de man. Subsidiair is zij van mening dat, als zij niet op de voet van het bepaalde in artikel 3:80 lid 2 BW eigenaar zou zijn geworden van een onverdeeld aandeel in de woning aan de [adres 1] te [plaats 1] , zij een vordering op de man heeft van € 54.500,- ter zake overbedeling. Het hof verwijst naar randnummers 11, 12 en 13 van de memorie van grieven.
7. Door de man is verweer gevoerd tegen hetgeen de vrouw in haar eerste grief heeft gesteld. De man stelt in randnummer 9 van zijn memorie van antwoord tevens incidenteel appel dat hij geen financiële middelen heeft om de toedeling van de woningen te [plaats 1] aan de [adres 1] en de woning te [plaats 2] aan de [adres 2] op eigen naam te financieren. De man sluit niet uit dat zijn voormalige eerste echtgenote wel in staat is om de woning te [plaats 1] aan de [adres 1] te financieren. De man kan vervolgens wel zijn aandeel in de overwaarde met de vrouw delen.
8. Het hof overweegt als volgt. Met betrekking tot deze onroerende zaak heeft de vrouw gevorderd dat haar oorspronkelijke vordering alsnog wordt toegewezen. Deze vordering luidt als volgt: toe te delen aan de man de onverdeelde helft in de woning, staande en gelegen te [plaats 1] aan de [adres 1] tegen een waarde van € 109.000,-. Vast staat dat de man met zijn eerste echtgenote - de huwelijksgemeenschap waartoe behoort laatstgenoemde woning - niet heeft verdeeld. Het hof gaat ervan uit dat alleen de woning te [plaats 1] aan de [adres 1] nog tot een gemeenschap behoort tussen de man en zijn eerste echtgenote en niet dat er nog overige onverdeelde goederen tot de ontbonden huwelijksgemeenschap van de man en zijn eerste echtgenote behoren. Indien dit laatste het geval is, is er nog steeds sprake van een bijzondere gemeenschap tussen de man en zijn eerste echtgenote, waarop afdeling 2 van titel 7 Boek 3 BW van toepassing is (art. 3:189 lid 2 BW). Op grond van artikel 3:191 lid 1 BW kan dan uitsluitend over een aandeel in de gehele gemeenschap worden beschikt. Daarmee is een onverdeeld aandeel in de (gehele) ontbonden gemeenschap (waartoe meerdere goederen en schulden behoren) naar het oordeel van het hof geen breukdelengemeenschap. Nu een deelgenoot niet kan beschikken over zijn aandeel in een tot de bijzondere gemeenschap behorend afzonderlijk goed kan ook een verdeling van dit aandeel niet plaatsvinden zonder de medewerking van de eerste echtgenote, en zijn schuldeisers kunnen een zodanig aandeel niet uitwinnen, zonder toestemming van de overige deelgenoten.
9. Naar het oordeel van het hof volgt uit het arrest van de Hoge Raad 30 maart 2001 NJ 2002/380 dat de rechtsverhouding tussen de deelgenoten beslissend is voor de vraag hoe de gemeenschap dient te worden gekwalificeerd (Mon.BW B9 (van Mourik 2011 blz. 9). Een bijzondere gemeenschap kan naar het oordeel van het hof geruisloos overgaan naar een eenvoudige gemeenschap (Mon. BW B9 (Van Mourik blz.7). Dit kan onder meer het geval zijn wanneer voormalige echtgenoten - die in de wettelijke gemeenschap van goederen waren gehuwd - de gemeenschapsgoederen hebben verdeeld met uitzondering van één goed. Het hof kwalificeert de gemeenschap – tussen de man en zijn eerste echtgenote - met betrekking tot de woning te [plaats 1] aan de [adres 1] als een eenvoudige gemeenschap nu de man en zijn eerste echtgenote om hen moverende redenen enkel dit woonhuis van de ontbonden huwelijksgemeenschap nog niet hebben verdeeld.
10. Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het aandeel van de man in voormeld afzonderlijk goed, een goed is wat deel kan uitmaken van zijn voormalige huwelijksgemeenschap met de vrouw, welke huwelijksgemeenschap thans ook ontbonden is.
Zoals hiervoor overwogen beschouwt het hof de woning als een eenvoudige gemeenschap. Het aandeel in een goed kan als een afzonderlijk goed worden gekwalificeerd Het aandeel van de man in de woning behoort als afzonderlijk goed tot zijn vermogen. Op grond van artikel 1:175 lid 1 BW kan ieder der deelgenoten in beginsel over zijn aandeel in een goed van de eenvoudige gemeenschap beschikken. Het aandeel van de man in de woning te [plaats 1] aan de [adres 1] is daarmee een goed dat valt in de ontbonden gemeenschap tussen de man en de vrouw. Dit aandeel dient dus tussen de man en de vrouw te worden verdeeld. De rechtsrelatie tussen deelgenoten in een onverdeelde boedel wordt mede beheerst door de redelijkheid en billijkheid (artikel 3:166 lid 2 BW). De redelijkheid en billijkheid brengt in dit geval met zich mede dat het aandeel van de man in de woning te [plaats 1] aan de [adres 1] aan de man wordt toegedeeld, zonder dat de medewerking van de eerste echtgenote van de man daarvoor is vereist. De man heeft geen verweer gevoerd tegen de waarde van zijn aandeel in de woning te [plaats 1] aan de [adres 1] zijnde € 109.000,-. Het hof zal derhalve het aandeel van de man in de woning aan de [adres 1] aan de man toedelen tegen een waarde van € 109.000,- hetgeen impliceert dat de man ter zake voormeld aandeel in het goed een bedrag van € 54.500,- verschuldigd is. Het hof kan echter niet vaststellen welk bedrag de man mogelijk aan de vrouw verschuldigd is in het kader van de verdeling van de gehele huwelijksgemeenschap tussen de man en de vrouw aangezien de woning te [plaats 2] nog niet is verdeeld. De grief van de vrouw treft dus doel, maar het hof zal de vordering van de vrouw om de man te veroordelen het haar op grond daarvan toekomende bedrag te betalen, afwijzen. Eerst nadat de onroerende zaak aan de [adres 2] te [plaats 2] is verkocht zullen partijen met inachtneming van deze beslissing met elkaar moeten afrekenen.
Toedeling woning [adres 2] te [plaats 2] ; incidentele grief 1 en grief 2 en wijziging eis aan de zijde van vrouw
11 Uit de toelichting van de man op zijn grief volgt dat hij het niet eens is met de toedeling van deze woning aan hem tegen een waarde van € 419.000,-. Uit het verweer van de man volgt dat de woning niet een waarde vertegenwoordigt van € 419.000,-. De woning heeft geen woonbestemming. Het perceel grond van 4000 m2 kan alleen worden verkocht op basis van een agrarische grondprijs. Voorts volgt uit het verweer van de man dat hij geen financiële middelen heeft om de woning te financieren.
12. Door de vrouw is verweer gevoerd. Zij heeft onder meer gesteld dat de man al tien jaar gebruik maakt van de woning en dat hij daarvoor niets heeft betaald. Gedurende die tien jaar heeft de man geen onderhoud gepleegd en de woning en de bedrijfsgebouwen zijn volledig uitgewoond. In randnummer 9 van haar memorie van antwoord in incidenteel appel stelt de vrouw dat het redelijk en billijk is om voor de waarde van de woning uit te gaan van de WOZ-waarde. Uit randnummer 13 van haar memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens wijziging van eis, volgt dat zij thans niet meer als wijze van verdeling de toedeling vordert van haar aandeel in het goed aan de man, maar verkoop van de onroerende zaak. In de visie van de vrouw moeten er twee taxaties worden gemaakt van de onroerende zaak: a) de huidige waarde van het pand in de staat waarin het thans verkeert, en b) de waarde van het pand indien de man de afgelopen tien jaar het pand goed zou hebben onderhouden. Op basis van de laatste taxatiewaarde moet worden afgerekend tussen partijen, aldus de vrouw.
13. Het hof overweegt als volgt. Niemand behoeft in een onverdeelde boedel te blijven. Vaststaat dat tot de ontbonden wettelijke algehele gemeenschap van goederen van partijen de woning te [adres 2] te [plaats 2] behoort. Een wijze van verdelen is verkoop. Nu de man niet in staat is om het aandeel van de vrouw over te nemen acht het hof het redelijk en billijk dat de hiervoor vermelde woning in het kader van de verdeling wordt verkocht. De hoofdregel met betrekking tot de waardering is het tijdstip van de feitelijke verdeling en dat is de datum verkoop van de woning. Bij verkoop kan pas worden vastgesteld wat de woning opbrengt.
14. De wijziging van eis van de vrouw – waarop de man niet heeft gereageerd – waarbij zij wenst dat wordt overgegaan tot verkoop van de woning, acht het hof niet in strijd met een goede procesorde. De man heeft de mogelijkheid gehad om hierop te reageren, door te verzoeken een akte te mogen indienen, wat hij niet heeft gedaan. De wijziging van eis van de vrouw hoe de netto te verdelen opbrengst moet worden berekend, acht het hof wel in strijd met een goede procesorde nu zij de grondslag van haar vordering niet alleen baseert op verdelen maar ook op onrechtmatig handelen van de man door het pand niet goed te onderhouden. Naar het oordeel van het hof had de vrouw de man eerder in rechte kunnen betrekken om tot een verdeling te komen en voorts had de vrouw met betrekking tot de woning een beheerregeling kunnen treffen. Nu zij dit niet heeft gedaan komt dit voor haar rekening en risico. Het hof zal de wijziging van eis dus gedeeltelijk toewijzen. De woning te [plaats 2] aan de [adres 2] dient te worden verkocht. Gezien de proceshouding van de man zal het hof in een spoorboekje aangeven hoe de verkoop van de woning vorm moet krijgen.