Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHDHA:2023:410

Gerechtshof Den Haag
28-02-2023
14-03-2023
200.300.921/01
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2021:8048, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Civiel recht
Hoger beroep

Zorgplicht assurantietussenpersoon. Zorgplicht geschonden door zich onvoldoende te informeren over de status van de relatie van opdrachtgever met diens (nieuwe) partner. Daardoor is in strijd met de kenbare bedoeling van opdrachtgever de (niet gehuwde en niet geregistreerde) partner niet als begunstigde aangewezen op de levensverzekering. Onrechtmatig handelen van de assurantietussenpersoon tegenover de partner.

Rechtspraak.nl
Notamail 2023/65
NTHR 2023, afl. 3, p. 99

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.300.921/01

Zaaknummer rechtbank : 607378

arrest van 28 februari 2023

in de zaak van

[appellante] ,

wonend te [woonplaats] ,

appellante,

hierna te noemen: [appellante] ,

advocaat: mr. M.P.C. Bilderbeek te Utrecht,

tegen

1 [geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[X] Groep B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

geïntimeerden,

hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerde] c.s. en ieder afzonderlijk [geïntimeerde] respectievelijk [X] Groep,

advocaat: mr. D.G. Rosenquist te Rotterdam.

1 Waar het in deze zaak over gaat

[appellante] heeft een relatie gehad met [expartner] ( [expartner] ) waaruit twee kinderen zijn geboren. [appellante] en [expartner] waren niet gehuwd en evenmin was tussen hen sprake van geregistreerd partnerschap. [appellante] verwijt [geïntimeerde] c.s. dat zij zijn tekortgeschoten in hun zorgplicht als assurantietussenpersoon. Volgens [appellante] hadden [geïntimeerde] c.s. bij het afsluiten door [expartner] van verschillende overlijdensrisicoverzekeringen (waarvan het volgens [appellante] de bedoeling was dat zij daarin als (een van de) begunstigde(n) werd opgenomen) onderzoek moeten doen naar de feitelijke situatie van [expartner] en de door hem aangeleverde informatie moeten controleren. [geïntimeerde] c.s. hebben dat nagelaten en een standaardbegunstiging opgenomen (ten gunste van de echtgenote), waardoor de levensverzekering die in 2010 is afgesloten, ten onrechte niet ten gunste is gekomen van [appellante] , die immers niet met [expartner] was gehuwd.

2 Het procesverloop in hoger beroep

2.1

Bij exploten van 1 oktober 2021 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 11 augustus 2021.

2.2

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van grieven;

- memorie van antwoord;

- akte na memorie van antwoord;

- ( antwoord)akte na memorie van antwoord.

2.3

Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.

3 De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

- [appellante] heeft vanaf 2003 (ongehuwd/ongeregistreerd) samengewoond met

[expartner] . Uit deze relatie zijn twee kinderen geboren. Uit een eerder huwelijk van [expartner] zijn ook twee kinderen geboren.

- [X] Groep is een assurantietussenpersoon. In de periode tussen 2003 en 2014

heeft [expartner] diverse levensverzekeringen afgesloten via bemiddeling van een

onderneming genaamd [geïntimeerde] Assurantiën B.V. (hierna: [geïntimeerde] Assurantiën). [X] Groep is de rechtsopvolgster (krachtens fusie) van [geïntimeerde] Assurantiën. Namens [geïntimeerde] Assurantiën trad [geïntimeerde] op.

- [expartner] heeft via bemiddeling van [geïntimeerde] Assurantiën de navolgende

overlijdensrisicoverzekeringen afgesloten op zijn eigen leven:

1) polis Fortis ASR uit 2005, contractnummer [nummer].Verzekerde uitkering € 150.000.

Begunstigden:

1. [appellante] (55%)

[2] (15%)

[3] (15%)

[4] (15%)

2. Erfgenamen verzekerde.

2) polis Nationale Nederlanden uit 2007, polisnummer [nummer]. Verzekerde uitkering

€ 138.856,75. Begunstigden:

1. de echtgenote van de verzekeringnemer

2. de kinderen van de verzekeringnemer

3. de erfgenamen van de verzekeringnemer

3) polis Nationale Nederlanden uit 2007, polisnummer [nummer]. Verzekerde uitkering

€ 100.000. Begunstigden:

1. de echtgenote van de verzekeringnemer

2. de kinderen van de verzekeringnemer

3. de erfgenamen van de verzekeringnemer

4) polis Nationale Nederlanden uit 2010, polisnummer [nummer]. Verzekerde uitkering

€ 300.000. Begunstigden:

1. de echtgenote van de verzekeringnemer

2. de kinderen van de verzekeringnemer

3.d e erfgenamen van de verzekeringnemer.

- Op [datum] is [expartner] overleden.

4 De procedure bij de rechtbank

4.1

In eerste aanleg heeft [appellante] een verklaring voor recht gevorderd dat [geïntimeerde] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [appellante] heeft geleden doordat [geïntimeerde] c.s. zijn tekortgeschoten in hun zorgplicht en de hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde] c.s. tot vergoeding van de schade van [appellante] nader op te maken bij staat, hoofdelijke veroordeling tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van

€ 1.525,74 en de proceskosten, nakosten daaronder begrepen.

4.2

In het vonnis van 11 augustus 2021 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten.

5 De vordering en het verweer in hoger beroep

5.1

[appellante] vordert dat het hof het bestreden vonnis vernietigt, en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [appellante] alsnog toewijst met veroordeling van [geïntimeerde] c.s. tot terugbetaling van al hetgeen [appellante] reeds heeft voldaan uit hoofde van het bestreden vonnis en met veroordeling van [geïntimeerde] c.s. in de kosten van beide instanties, nakosten daaronder begrepen.

5.2

[geïntimeerde] c.s. hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellante] in het hoger beroep dan wel tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep, nakosten daaronder begrepen.

6 De beoordeling in hoger beroep

Bezwaar van [geïntimeerde] c.s. tegen nadere akte wordt verworpen

6.1

[geïntimeerde] c.s. maken bezwaar tegen de akte die [appellante] heeft genomen na de memorie van antwoord en verzoeken het hof deze buiten beschouwing te laten. Dat bezwaar is voorafgaand aan het nemen van de akte door [appellante] door de rolraadsheer verworpen. Het hof verwerpt het bezwaar van [geïntimeerde] c.s. omdat zij onvoldoende feiten en omstandigheden aanvoeren waarom op de beslissing van de rolraadsheer moet worden teruggekomen en de akte alsnog buiten beschouwing moet blijven. De akte maakt daarmee deel uit van de processtukken. [geïntimeerde] c.s. hebben de mogelijkheid gehad - en daarvan ook gebruik gemaakt - om in een antwoordakte te reageren op de inhoud van de akte van [appellante] , zodat aan de eis van hoor en wederhoor is voldaan.

Kern van deze zaak

6.2

In deze zaak gaat het om de vraag of [geïntimeerde] c.s. onrechtmatig hebben gehandeld tegenover [appellante] door hun zorgplicht tegenover [expartner] te schenden. Het hof is met de rechtbank van oordeel (daargelaten of, zoals de rechtbank heeft begrepen, dat als een beperking van de vordering moet worden opgevat) dat het in deze zaak gaat om één specifieke overeenkomst van overlijdensrisicoverzekering, te weten polis 4) onder 3 genoemd. Dat is ook wat door of namens [appellante] volgens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 27 mei 2021 is verklaard: ‘(…) Wij antwoorden dat onze vordering alleen nog maar ziet op de polis uit 2010 van € 300.000.’ Vast staat dat tussen [appellante] en [geïntimeerde] Assurantiën geen contractuele relatie heeft bestaan, wel tussen [expartner] en [geïntimeerde] Assurantiën. De rechtbank heeft - kennelijk ook in de visie van [appellante] die daartegen immers niet opkomt - terecht overwogen dat [appellante] daarom hoogstens een vordering uit onrechtmatige daad kan hebben tegen [geïntimeerde] c.s.

Zorgplicht geschonden

6.3

Een assurantietussenpersoon dient tegenover zijn opdrachtgever de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot kan worden verwacht. Het is de taak van de assurantietussenpersoon om te waken voor de belangen van de verzekeringnemer bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. Tot deze taak behoort in beginsel ook dat – kort gezegd – de assurantietussenpersoon de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op de gevolgen die hem bekend geworden feiten voor de dekking van de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen kunnen hebben. Daarbij gaat het om feiten en omstandigheden die aan de assurantietussenpersoon bekend zijn of die hem redelijkerwijs bekend behoorden te zijn. De reikwijdte van de op de assurantietussenpersoon rustende zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, met name van de aard en inhoud van de opdracht, de belangen van de cliënt (voor zover die kenbaar zijn voor de tussenpersoon) en de overige omstandigheden van het geval. De vraag is of in dat licht [geïntimeerde] Assurantiën bij het aangaan van deze verzekering door [expartner] haar zorgplicht heeft geschonden. Anders dan de rechtbank komt het hof tot het oordeel dat die vraag met ‘ja’ moet worden beantwoord.

6.4

Het hof merkt daarbij op dat [geïntimeerde] Assurantiën de opdrachtnemer was van [expartner] . [geïntimeerde] trad slechts op als hulppersoon van [geïntimeerde] Assurantiën.

[appellante] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om te concluderen dat de schending van de contractuele zorgplicht door [geïntimeerde] Assurantiën ook leidt tot aansprakelijkheid en schadeplichtigheid van [geïntimeerde] in persoon.

6.5.

Het hof is van oordeel dat het bij het afsluiten van de overlijdensrisicoverzekering waarover het in deze zaak gaat van wezenlijk belang was dat [geïntimeerde] Assurantiën beschikte over de juiste informatie over de burgerlijke staat van [expartner] . Het was immers, zoals [appellante] stelt, de bedoeling dat zij de begunstigde op die verzekering zou zijn. Daarvoor moest, omdat [appellante] en [expartner] niet waren gehuwd en ook geen geregistreerd partner waren, worden afgeweken van de standaardbegunstiging, waarbij de echtgenote of geregistreerd partner als begunstigde wordt aangewezen. [appellante] was geen van beiden. [geïntimeerde] c.s. betwisten in deze procedure weliswaar dat het de bedoeling was van [expartner] om [appellante] als begunstigde aan te wijzen, maar daaraan gaat het hof voorbij omdat die betwisting niet is te rijmen met de mededeling van [geïntimeerde] in zijn e-mail van 5 februari 2015 aan [appellante] waarin hij schrijft: ‘De overlijdensrisicoverzekering was namelijk bestemd voor [appellante] om de hypotheek gedeeltelijk in te lossen.’

6.6

Vast staat dat [expartner] zich in 2003 tot [geïntimeerde] Assurantiën heeft gewend.

Verder staat vast dat vanaf 2003 tot aan het overlijden van [expartner] eind 2014 nagenoeg elk jaar één of meer keren contact was tussen [geïntimeerde] en [expartner] per e-mail en per telefoon. Daarnaast kwam [geïntimeerde] wel eens bij [expartner] thuis en kwam [expartner] bij [geïntimeerde] langs op kantoor. [expartner] heeft via [geïntimeerde] Assurantiën verschillende verzekeringen afgesloten alsmede de hypotheek op het woonhuis dat hij samen met [appellante] in 2007 heeft gekocht.

6.7

[geïntimeerde] was volgens zijn stellingen op dit punt op de hoogte dat [expartner] in augustus 2003 een echtscheidingsconvenant had getekend met zijn ex-vrouw en in datzelfde jaar was gaan samenwonen met [appellante] . [geïntimeerde] wist dus dat [expartner] was gescheiden en met [appellante] toen (nog) niet was gehuwd of een geregistreerd partnerschap was aangegaan. Voor zover de burgerlijke staat van [expartner] relevant was bij (de advisering over) het afsluiten van een (overlijdensrisico)verzekering - een eerste heeft [expartner] in 2005 afgesloten - bracht de zorgplicht van [geïntimeerde] daarom mee daarnaar bij [expartner] te informeren en geen genoegen te nemen met de mededeling van [expartner] dat ‘een en ander goed geregeld was’. Dat zou ook heel eenvoudig zijn geweest. Hoewel aan [geïntimeerde] kan worden toegegeven dat een assurantietussenpersoon in zijn algemeenheid mag uitgaan van de juistheid van de informatie die de klant hem geeft, gaat dat alleen op wanneer die informatie duidelijk en helder is. De enkele mededeling van [expartner] dat ‘één en ander goed geregeld was’ is daarvoor onvoldoende. De stelling van [geïntimeerde] c.s., dat [geïntimeerde] er niet op bedacht hoefde te zijn dat [expartner] de status van zijn relatie niet kende, is dan ook niet te begrijpen. Integendeel. Juist omdat die mededeling van [expartner] alle mogelijkheden open liet en voor meerdere uitleg vatbaar was, had dat, gelet op het voorgaande, naar het oordeel van het hof voor [geïntimeerde] aanleiding moeten zijn om bij [expartner] door te vragen naar zijn feitelijke situatie. Bij het afsluiten van deze overlijdensrisicoverzekering, waar het er juist om ging dat niet de standaardbepaling werd opgenomen - omdat die alleen de wettelijke echtgenote noemt - had [geïntimeerde] erop bedacht moeten zijn dat [expartner] geen wettelijke echtgenote (meer) had en dat om [appellante] als begunstigde aan te wijzen, waarvan vast staat (zie 6.5) dat [geïntimeerde] wist dat dat de bedoeling was van [expartner] , het nodig was om een van de standaardbepaling afwijkende bepaling op te nemen. Van een redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon mag worden verwacht dat hij daarom bij [expartner] had geverifieerd of sprake was van een huwelijk of geregistreerd partnerschap. Dat heeft [geïntimeerde] niet gedaan.

6.8

Uit het gegeven dat in de polis van de in 2005 afgesloten verzekering (polis 1) onder 3 genoemd) is afgeweken van de standaardbegunstiging zou kunnen worden afgeleid dat dat toen tussen [geïntimeerde] en [expartner] onderwerp van gesprek is geweest en dat is afgeweken van de standaardbegunstiging juist omdat op dat moment (nog) geen sprake was van een huwelijk of geregistreerd partnerschap tussen [expartner] en [appellante] . Geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit [geïntimeerde] op een later moment had mogen afleiden dat de burgerlijke staat van [expartner] was gewijzigd. Zoals hiervoor al overwogen was de enkele mededeling van [expartner] dat ‘een en ander goed was geregeld’ daarvoor ontoereikend. Ook uit het gegeven dat, zoals [geïntimeerde] c.s. aanvoeren, [appellante] als echtgenote of geregistreerd partner (aanvraag)formulieren tekende (waar volgens [appellante] die formulieren ook niet in een andere mogelijkheid dan de daar genoemde/voorgedrukte voorzagen), had [geïntimeerde] niet zonder meer mogen afleiden dat [appellante] die status ook daadwerkelijk had. Temeer niet omdat [appellante] op latere momenten (aanvraag)formulieren heeft getekend waarop bij de vraag naar haar relatie met [expartner] is vermeld ‘samenwonend’ en ‘partner’. Naar het oordeel van het hof bracht de zorgplicht van [geïntimeerde] mee, ook gelet op de voorgeschiedenis van [expartner] waarvan [geïntimeerde] sinds 2003 op de hoogte was, dat hij juist op die tegenstrijdigheden alert had moeten zijn en dat hij, zeker toen dat van wezenlijk belang was, zich had moeten voorzien van de juiste informatie over de burgerlijke staat van [expartner] om hem naar behoren te kunnen adviseren.

6.9

De conclusie is dan ook dat het bij het afsluiten van de overlijdensrisicoverzekering in 2010 van wezenlijk belang was dat [geïntimeerde] mede gezien de van hem te verwachten kennis van standaardbepalingen in overlijdensrisicoverzekeringen op de hoogte was van de juiste status van de relatie tussen [expartner] en [appellante] . Door zich daarover onvoldoende te informeren en zonder de juiste informatie in de aanvraag voor de verzekering te kiezen voor de standaardbegunstiging heeft [geïntimeerde] , mede in het licht van de in 6.5, 6.6, 6.7 en 6.8 genoemde omstandigheden, niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon mag worden verwacht. Daarmee heeft [geïntimeerde] Assurantiën als opdrachtnemer van [expartner] (en de [X] Groep als rechtsopvolgster van [geïntimeerde] Assurantiën) haar zorgplicht geschonden en is zij toerekenbaar tekortgeschoten in de bemiddelingsovereenkomst met [expartner] .

[geïntimeerde] Assurantiën heeft onrechtmatig gehandeld tegenover [appellante]

6.10

De schending van de zorgplicht door [geïntimeerde] Assurantiën heeft er toe geleid dat [appellante] anders dan de bedoeling was van [expartner] , op de afgesloten verzekering niet als begunstigde is aangewezen en om die reden geen uitkering heeft ontvangen. [geïntimeerde] Assurantiën, die op de hoogte was van de bedoeling en achtergrond van het afsluiten van de verzekering, had ook een zorgplicht jegens derden waarvan het belang duidelijk kenbaar, voorzienbaar en nauw betrokken was bij de opdracht van de oorspronkelijke opdrachtgever, [expartner] . [appellante] was degene die als levenspartner van [expartner] in de door hem af te sluiten overlijdensrisicoverzekering als begunstigde had moeten worden aangewezen, voor [geïntimeerde] Assurantiën was kenbaar dat dat de achtergrond en bedoeling was van [expartner] om deze verzekering af te sluiten. Doordat [geïntimeerde] Assurantiën de zorgvuldigheid die zij in dit geval ook ten aanzien van de belangen van [appellante] in acht had te nemen heeft geschonden, heeft zij daarmee onrechtmatig gehandeld tegenover [appellante] (ECLI:NL:HR:2004:AO9069 en ECLI:NL:HR:2017:1355).

Causaal verband en schade van [appellante]

6.11

Omdat [appellante] ten gevolge van het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] Assurantiën niet als begunstigde is aangewezen op de overlijdensrisicoverzekeringspolis, heeft zij geen recht op een uitkering en lijdt zij schade, waarvoor [X] Groep (als rechtsopvolgster van [geïntimeerde] Assurantiën) aansprakelijk is. De vordering van [appellante] om [X] Groep te veroordelen tot vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat, is daarom toewijsbaar.

Buitengerechtelijke kosten

6.12

[appellante] vordert buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 1.525,74. Zij stelt dat zij derden heeft moeten inschakelen om het dossier op orde te krijgen en vast te stellen dat [geïntimeerde] c.s. fouten hadden gemaakt die tot schade voor haar hebben geleid. Zij legt daartoe een aantal declaraties van haar notaris over, die zien op werkzaamheden voor de afwikkeling van de nalatenschap van [expartner] . In hoeverre die kosten zien op kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid heeft [appellante] naar het oordeel van het hof onvoldoende inzichtelijk gemaakt/gespecificeerd. Het hof kan daarom niet vaststellen dat het gaat om kosten waarvan het redelijk is dat die zijn gemaakt en waarvan ook de omvang redelijk is. De vordering is daarom niet toewijsbaar.

Slotsom

6.13

Het hoger beroep slaagt. Dat leidt ertoe dat het vonnis van de rechtbank niet in stand blijft. Het hof zal dat vonnis vernietigen en de vorderingen van [appellante] met inachtneming van het voorgaande alsnog toewijzen zoals hierna te melden.

6.14

De vordering van [appellante] om [X] Groep te veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen [appellante] aan [X] Groep heeft betaald op grond van het bestreden vonnis zal eveneens worden toegewezen.

6.15

[X] Groep zal tot slot worden veroordeeld in de kosten van de procedure bij de rechtbank en die in hoger beroep. Die kosten bedragen:

Rechtbank:

-dagvaardingen € 209,43 (€ 106,47 en € 102,96)

-griffierecht € 83

-salaris advocaat € 1.126 (2 punten x tarief II)

Hof:

-dagvaardingen € 246,48 (€ 121,39 en € 125,09)

-griffierecht € 338

-salaris advocaat € 1.671 (1,5 punt x appèltarief II)

7 De beslissing

Het hof:

vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 augustus 2021

en opnieuw rechtdoende:

verklaart voor recht dat [X] Groep aansprakelijk is voor de schade die [appellante] heeft geleden doordat [geïntimeerde] Assurantiën in haar zorgplicht is tekortgeschoten;

veroordeelt [X] Groep tot vergoeding van de door [appellante] geleden schade, nader op te maken bij staat;

veroordeelt [X] Groep in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellante] tot op 11 augustus 2021 begroot op € 282,43 aan verschotten en € 1.126 aan salaris advocaat;

veroordeelt [X] Groep in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellante] tot op heden begroot op € 584,48 aan verschotten en € 1.671 aan salaris advocaat;

veroordeelt [X] Groep tot terugbetaling aan [appellante] van de door haar aan [X] Groep op grond van het vonnis van de rechtbank aan [X] Groep betaalde bedrag(en);

wijst het meer of anders gevorderde af;

verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, R.A. van der Pol en J.G.J. Rinkes en ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023 door de rolraadsheer mr. J.E.H.M. Pinckaers in aanwezigheid van de griffier.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.