5 De beoordeling van de incidentele vordering
5.1
Clintel heeft bij wijze van incidentele vordering gevorderd dat het hof:
-
Clintel zal toelaten als partij tussen te komen in het geding tussen Shell en Milieudefensie c.s., althans zich te voegen aan de zijde van Shell;
-
Milieudefensie c.s. en Shell zal bevelen Clintel te voorzien van hun processtukken in de eerste aanleg en het hoger beroep tot op heden.
5.2
Shell heeft geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vorderingen van Clintel.
5.3
Milieudefensie c.s. hebben geconcludeerd dat het hof Clintel niet-ontvankelijk zal verklaren in het incident, althans de incidentele vorderingen zal afwijzen.
De belangen die Clintel stelt te behartigen
5.4
Clintel is in 2019 opgericht. Haar statutaire doelstelling houdt, voor zover van belang, het volgende in (art. 2 van haar statuten):
“1. De stichting heeft ten doel het bevorderen van milieu- en klimaatonderzoek en -debat, alsmede het beschermen van milieu en klimaat en het bevorderen van rationeel en gebalanceerd milieu- en klimaatbeleid van en voor overheden, ondernemingen en burgers gebaseerd op de best beschikbare wetenschap, inbegrepen het in en buiten rechte vertegenwoordigen van de belangen en rechten die daarmee samenhangen en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.
2. De stichting tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door:
(…)
h. het voeren van juridische procedures teneinde belangen en rechten ter zake van milieu en klimaat, alsmede de bescherming daarvan, te vertegenwoordigen, behartigen, verdedigen en in rechte erkend te krijgen c.q. te handhaven en af te dwingen; (…)”
5.5
Clintel heeft toegelicht dat zij tot doel heeft het milieu en klimaat te beschermen op basis van de stand van de wetenschap, met respect voor de rechten van de mensen en met inachtneming van de eisen van de democratische rechtstaat. Clintel ziet het belang van het verminderen van CO2-uitstoot als onderdeel van dit bredere belang. Daarbij moeten ook de stand van de wetenschap, de technologische mogelijkheden, de gevolgen voor andere aspecten van milieu- en klimaatbescherming, de rechten van mensen en de democratische rechtstaat worden meegewogen. Anders dreigt ineffectief, ongebalanceerd duur en contraproductief beleid met veel schadelijke neveneffecten, aldus Clintel.
5.6
Clintel heeft verder betoogd dat er wetenschappers zijn die zich niet kunnen vinden in de vaststellingen van de rechter over de best beschikbare wetenschap. Wetenschappers hebben een gemeenschappelijk belang bij het communiceren van de stand van de wetenschap en bij milieu- en klimaatbeleid gebaseerd op de wetenschap. Burgers hebben een gemeenschappelijk belang bij milieu- en klimaatbescherming met inachtneming van hun rechten en belangen. Juristen zijn bezorgd over het ingrijpen van de rechter op het terrein waar het primaat bij de wetgever zou moeten liggen. Zij hebben een gemeenschappelijk belang bij milieu- en klimaatbescherming met respect voor de beginselen van de democratische rechtstaat. Clintel stelt dat zij de belangen behartigt van deze wetenschappers, burgers en juristen.
5.7
Clintel heeft toegelicht wat haar activiteiten concreet inhouden en dat deze activiteiten overeenkomen met haar statuten. Zo heeft zij een ‘World Climate Declaration’ opgesteld met als titel ‘There is no Climate Emergency’. Hierin staat dat het klimaat op aarde altijd aan veranderingen onderhevig is geweest, dat de opwarming van de aarde minder snel gaat dan de modellen van IPCC voorspellen, dat de klimaatwetenschap is gebaseerd op inadequate modellen, dat CO2 niet schadelijk is, maar juist zorgt voor plantengroei, dat er geen bewijs is dat de huidige natuurrampen zijn veroorzaakt door de opwarming van de aarde en dat er geen reden is om in te zetten op gevaarlijke en onrealistische ‘zero-CO2’ strategieën. Deze declaratie is ondertekend door honderden wetenschappers over de hele wereld.
5.8
Clintel heeft een overzicht overgelegd van de activiteiten die zij heeft ontplooid. Hieruit volgt dat Clintel zich toelegt op wetenschappelijk onderzoek, waaronder een onderzoek naar de temperatuurcorrecties die het KNMI heeft gedaan ter zake van hittegolven in de periode 1900-1950. Clintel heeft diverse rapporten, essays, en boeken gepubliceerd die bedoeld zijn om burgers en beleidsmakers te informeren over de visie van Clintel op klimaatverandering en klimaatbeleid. Zo verzet Clintel zich tegen ‘doemscenario’s’ en pleit zij ervoor om klimaatbeleid en energiebeleid weer te ontkoppelen. Verder organiseert Clintel (online) lezingen, presentaties, interviews en bijeenkomsten over (regionale) klimaataangelegenheden. Tot slot heeft Clintel brieven over de klimaatproblematiek verstuurd aan wereldleiders, vooraanstaande wetenschappers en aan de Verenigde Naties, waarin zij haar standpunt dat er geen sprake is van een klimaatcrisis voor het voetlicht brengt.
5.9
Het hof concludeert dat Clintel zich bij haar activiteiten voornamelijk richt op onderzoek waarmee zij de conclusies van IPCC ter discussie wil stellen en op (internationale) publicaties waarin zij haar standpunt over klimaatverandering – dat afwijkt van de tussen Shell en Milieudefensie c.s. bestaande consensus over klimaatverandering – uitdraagt.
Ontvankelijkheid ex art. 3:305a BW
5.10
Het hof heeft allereerst te onderzoeken of Clintel ontvankelijk is in haar vordering om te interveniëren in de procedure tussen Shell en Milieudefensie c.s. Nu Clintel niet opkomt voor haar eigen belang, maar de belangen van andere personen, moet zij voldoen aan het bepaalde in art. 3:305a BW.
5.11
Het vorenstaande geldt uiteraard niet voor zover Clintel op basis van een volmacht is gemachtigd om een aantal personen in rechte te vertegenwoordigen in de procedure tussen Shell en Milieudefensie c.s. Clintel heeft een zevental ondertekende volmachten overgelegd, alsmede een lijst van namen van personen die volgens haar eveneens een procesvolmacht hebben afgegeven. Voor zover Clintel in deze procedure de belangen van deze personen behartigt, speelt de vraag naar de ontvankelijkheid van Clintel zelf niet.
5.12
Clintel is van mening dat op de vraag of zij ontvankelijk is, art. 3:305a BW (oud) van toepassing is. Zij voert daartoe het volgende aan. Op de ontvankelijkheid van Milieudefensie c.s. is – zowel in eerste aanleg als in hoger beroep – het vóór 1 januari 2020 geldende recht van toepassing. Clintel moet hetzelfde worden behandeld als Milieudefensie c.s. Het zou naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn als voor Clintel andere, zwaardere eisen zouden gelden in een en dezelfde procedure dan de eisen voor Milieudefensie c.s. op de enkele grond dat Clintel pas partij zou worden na 1 januari 2020.
5.13
Ingevolge art. 68a OBW is de nieuwe wet vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van toepassing, tenzij uit het overgangsrecht iets anders voortvloeit. Uit deze bepaling volgt dat op Clintel het huidige art. 3:305a BW van toepassing is. In zaken van overgangsrecht blijft de oude wet echter van toepassing indien de gelijkenis met zulke gevallen daartoe noopt of indien de toepassing van de nieuwe wet onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (art. 75 lid 1 OBW).
5.14
Naar het oordeel van het hof zijn de door Clintel genoemde omstandigheden niet van dien aard dat afwijking van de hoofdregel – onmiddellijke werking – gerechtvaardigd is. De wetgever heeft art. 75 lid 1 OBW gezien als een vangnetbepaling die in het leven is geroepen om te kunnen afwijken van het uitgangspunt van onmiddellijke werking omdat niet alle gevolgen daarvan altijd kunnen worden voorzien. De in art. 75 lid 1 OBW neergelegde maatstaf noopt tot terughoudendheid.2 Clintel heeft ervoor gekozen na de inwerkingtreding van het huidige art. 3:305a BW een vordering tot tussenkomst of voeging in te stellen. Dat zij daarmee onder een ander ‘ontvankelijkheidsregime’ is komen te vallen dan Milieudefensie c.s., is een omstandigheid die niet zo zwaar weegt dat moet worden geconcludeerd dat de nieuwe wet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
5.15
Kortom, het hof zal het huidige art. 3:305a BW toepassen om de ontvankelijkheid van Clintel te beoordelen. Dit impliceert in de gegeven omstandigheden overigens niet dat Clintel ook moet voldoen aan de vereisten die art. 1018c Rv stelt aan de dagvaarding waarmee een vordering bedoeld in art. 3:305a BW wordt ingesteld. Immers, Clintel heeft haar vordering tot tussenkomst of voeging niet bij dagvaarding ingesteld (en had dat ook niet hoeven te doen), zodat het bepaalde in art. 1018c Rv in dit geval niet zonder meer toegepast kan worden.
5.16
Art. 3:305a lid 1 BW bepaalt dat een rechtspersoon, zijnde een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid, een rechtsvordering kan instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt en deze belangen voldoende zijn gewaarborgd. Art. 3:305a lid 2 BW bepaalt onder meer dat de belangen van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt, voldoende zijn gewaarborgd, wanneer de rechtspersoon voldoende representatief is, gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vorderingen.
5.17
Ingevolge art. 3:305a lid 3 is een rechtspersoon slechts ontvankelijk indien (samengevat en voor zover relevant weergegeven):
-
de bestuurders geen winstoogmerk hebben dat via de rechtspersoon wordt gerealiseerd;
-
de rechtsvordering een voldoende nauwe band heeft met Nederland;
-
de rechtspersoon in de gegeven omstandigheden voldoende heeft getracht het gevorderde door het voeren van overleg met de verweerder te bereiken.
Verder is vereist dat de rechtspersoon een bestuursverslag en een jaarrekening opstelt dat op de internetpagina van de rechtspersoon wordt gepubliceerd (art. 3:305a lid 5 BW).
5.18
Tot slot is van belang dat Clintel kan worden aangemerkt als een stichting met een ideëel belang, omdat zij geen winstoogmerk heeft en de belangen die zij nastreeft niet (rechtstreeks) op geld waardeerbaar zijn. Clintel wil in deze procedure ook geen op geld waardeerbare vordering instellen, maar zij beoogt met haar interventie in deze procedure een andere – volgens haar: meer genuanceerde – visie op klimaat- en milieuwetenschap te laten horen. Dit alles brengt mee dat de rechter ingevolge art. 3:305a lid 6 BW Clintel ontvankelijk kan verklaren zonder dat zij voldoet aan de vereisten van het lid 2, subonderdelen a tot en met e en lid 5.
5.19
Over de vraag of Clintel aan alle ontvankelijkheidsvereisten voldoet, oordeelt het hof als volgt.
5.20
Clintel komt op voor de belangen van personen die het er niet mee eens zijn dat het huidige klimaatbeleid wordt gebaseerd op klimaatwetenschap die ervan uitgaat dat sprake is van (kort gezegd) een klimaatcrisis. Dit zijn ook de belangen die Clintel ingevolge haar statuten behartigt. In deze statuten staat dat Clintel ten doel heeft het bevorderen van milieu- en klimaatonderzoek en -debat, alsmede het beschermen van milieu en klimaat en het bevorderen van rationeel en gebalanceerd milieu- en klimaatbeleid van en voor overheden, ondernemingen en burgers gebaseerd op de best beschikbare wetenschap. Clintel is daarmee aan te merken als een stichting die wil interveniëren met een doel dat strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen.
5.21
Het hof verwerpt dus de stelling van Milieudefensie c.s. dat de interventie van Clintel niet strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen. Clintel heeft een voldoende feitelijke onderbouwing gegeven van haar stelling dat zij met de interventie opkomt voor voldoende gelijksoortige belangen, te weten de belangen van personen die zich – kort gezegd – op het standpunt stellen dat er geen klimaatcrisis is. De omstandigheid dat Clintel haar statuten vrij onlangs heeft gewijzigd en haar statutaire doelstelling heeft uitgebreid om deze procedure mogelijk te maken, maakt dit in de gegeven omstandigheden niet anders. De belangen die Clintel krachtens haar statuten beoogt te behartigen, zijn met de statutenwijziging immers niet wezenlijk anders geworden.
5.22
Verder is het hof van oordeel dat bij Clintel de belangen van haar achterban voldoende zijn gewaarborgd: mede gelet op haar achterban is Clintel voldoende representatief. Dit oordeel zal het hof hieronder toelichten.
5.23
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor het huidige art. 3:305a BW is het volgende vermeld over de representativiteitseis3:
“Deze eis voorkomt dat een stichting of vereniging een rechtsvordering kan instellen zonder de vereiste ondersteuning van een achterban. Niet iedere willekeurige organisatie kan zich opwerpen als verdediger van de belangen van gedupeerden. Op voorhand moet duidelijk zijn dat zij kwantitatief gezien voor een voldoende groot deel van de groep getroffen gedupeerden opkomt. Wat genoeg is, verschilt per geval en kan alleen bepaald worden in relatie tot het totaal aantal gedupeerden. Dit kan bijvoorbeeld worden getoetst op basis van de bij een vereniging aangesloten leden of door middel van het aantal gedupeerden dat zich actief voor de vordering heeft aangemeld.”
5.24
Uit deze toelichting volgt dat een belangenorganisatie – kwantitatief gezien – een voldoende achterban moet hebben, al is niet helemaal duidelijk hoe bij een ideële actie, zoals de onderhavige, moet worden getoetst of de achterban een voldoende omvang heeft. In dit geval is niet vast te stellen hoe groot de groep personen is, die zich kan vinden in het door Clintel uitgedragen standpunt dat er geen sprake is van een klimaatcrisis, en of Clintel in dat verband beschikt over voldoende steunbetuigingen. Dit neemt niet weg dat vaststaat Clintel beschikt over een achterban met een zekere omvang. Zo heeft Clintel – onbestreden – gesteld dat er zo’n 3.000 personen zijn die haar visie en doelstelling hebben onderschreven. Deze personen hebben om die reden Clintel gevolmachtigd om hen in deze procedure te vertegenwoordigen. Daarnaast hebben ruim 1.400 personen Clintels ‘World Climate Declaration’ onderschreven. Daarbij komt dat, anders dan Milieudefensie c.s. aanvoeren, Clintel heeft toegelicht dat zij daadwerkelijk activiteiten ontplooit ter realisering van haar statutaire doelstelling en dus ook in het verleden daadwerkelijk is opgekomen voor (haar visie op) de bescherming van het milieu en het klimaat. Dit onderstreept dat Clintel een representatieve belangenorganisatie is.
5.25
Bij dit alles moet worden bedacht dat het bij de vraag of Clintel ontvankelijk is, niet erom gaat of de visie van Clintel op het klimaatdebat de juiste is, dan wel of Clintel met haar visie een minderheidsstandpunt vertegenwoordigt. Het gaat erom of Clintel wil interveniëren teneinde gelijksoortige belangen van andere personen te behartigen en of Clintel in dat verband voldoende representatief is. Aan deze beide voorwaarden is gelet op het voorgaande voldaan.
5.26
Wat betreft de vereisten van het derde lid van art. 3:305a BW geldt het volgende. Er bestaat geen aanleiding om te betwijfelen dat aan de eerste twee eisen (ontbreken van winstoogmerk van bestuurders, voldoende nauwe band met Nederland) is voldaan. Anders dan Milieudefensie c.s. aanvoeren, is het hof van oordeel dat ook is voldaan aan het derde vereiste, te weten dat er voldoende overleg is gevoerd. Vast staat dat Clintel zich bij brief van 15 juni 2022 tot Milieudefensie heeft gericht met een verzoek tot overleg en bij brief van 23 juni 2022 tot Shell. Tot enig noemenswaardig overleg heeft dit niet geleid. Echter, in de gegeven omstandigheden, waar sprake is van een lopende procedure tussen Shell en Milieudefensie c.s. waarin Clintel met een geheel eigen standpunt wil interveniëren, is het nauwelijks denkbaar dat het fundamentele verschil in zienswijze over het te voeren klimaatbeleid door middel van overleg had kunnen worden opgelost. Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat aan het overlegvereiste is voldaan. Tot slot is het hof van oordeel dat ook aan de vereisten van het vijfde lid is voldaan (publicatie bestuursverslag en jaarrekening).
5.27
De conclusie is dat Clintel ontvankelijk is in haar vordering om te interveniëren in de onderhavige procedure.
5.28
Clintel heeft primair gevorderd om te mogen tussenkomen in de procedure tussen Shell en Milieudefensie c.s. Over tussenkomst bepaalt art. 217 Rv dat elke partij die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen om te mogen tussenkomen. Een partij kan tussenkomen indien zij een zelfstandig vorderingsrecht geldend wil maken, althans (in hoger beroep) op basis van een zelfstandig vorderingsrecht het vonnis waarvan beroep wil bestrijden.4 Voor tussenkomst is vereist dat de tussenkomende partij een voldoende belang heeft om zich met dat doel te mengen in het aanhangige geding wegens de nadelige gevolgen die zij van de uitspraak in de hoofdzaak kan ondervinden. Dat belang kan zijn dat benadeling of verlies van een recht van de tussenkomende partij dreigt, dan wel diens positie anderszins kan worden benadeeld. Aan de toewijsbaarheid van een vordering tot tussenkomst kunnen niettemin de eisen van de goede procesorde in de weg staan.5
5.29
Clintel heeft aangevoerd dat zij wil tussenkomen omdat zij stellingen wil kunnen innemen die onverenigbaar zijn met de stellingen van Shell. Zij wil eigen argumenten aanvoeren waarom het vonnis dient te worden vernietigd. Zo onderschrijft Clintel niet dat er dringend actie moet worden ondernomen om klimaatverandering aan te pakken. In het geval het hof aan Shell een reductieverplichting oplegt, is Clintel van mening dat daaraan bepaalde modaliteiten moeten worden verbonden. Zo meent Clintel dat een reductieverplichting niet mag leiden tot verminderde beschikbaarheid of hogere (dan normale) prijzen voor fossiele brandstoffen van Shell.
5.30
Van Clintel mag worden verlangd dat zij met enige mate van nauwkeurigheid omschrijft welke vordering zij in hoger beroep zou willen instellen, althans welk zelfstandig vorderingsrecht zij pretendeert te hebben. Een oordeel over de gerechtvaardigdheid van de verlangde tussenkomst is immers alleen mogelijk indien duidelijk is wat Clintel wenst te bewerkstelligen.6 Naar het oordeel van het hof heeft Clintel haar gepretendeerde vordering of haar gepretendeerde vorderingsrecht onvoldoende concreet omschreven, zodat niet kan worden vastgesteld dat zij een voldoende belang heeft bij tussenkomst. Dit wordt hieronder nader toegelicht.
5.31
Clintel heeft allereerst aangevoerd dat zij op basis van eigen argumenten een vordering tot vernietiging van het bestreden vonnis wil instellen. Het hof neemt aan dat Clintel dus van mening is dat zij een zelfstandig vorderingsrecht jegens Milieudefensie c.s. heeft op basis waarvan zij de vernietiging van het bestreden vonnis kan verlangen. Clintel heeft echter niet toegelicht wat dat zelfstandige vorderingsrecht is. De omstandigheid dat Clintel in deze procedure argumenten naar voren wil brengen waarop zij haar standpunt baseert dat – kort gezegd – geen sprake is van een klimaatcrisis, is onvoldoende om een zelfstandig vorderingsrecht jegens Milieudefensie c.s. aan te nemen. Hetzelfde geldt ook voor andere argumenten die Clintel na tussenkomst zou willen aanvoeren. De behoefte eigen argumenten naar voren te brengen waaruit volgt dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd, levert geen zelfstandig vorderingsrecht op dat tussenkomst kan rechtvaardigen.
5.32
Clintel heeft een beroep gedaan op het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak en besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (Verdrag van Aarhus van 25 juni 1998, Trb. 1998, 289). Ingevolge art. 1 is het doel van dat verdrag om een bijdrage te leveren aan de bescherming van het recht van elke persoon van de huidige of toekomstige generaties om te leven in een milieu dat passend is voor zijn of haar gezondheid en welzijn. Elke verdragsluitende partij waarborgt daartoe de rechten op toegang tot informatie, inspraak in de besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden in overeenstemming met de bepalingen van het verdrag. In art. 9 lid 3 is neergelegd dat elke verdragsluitende partij waarborgt dat leden van het publiek toegang hebben tot bestuursrechtelijke of rechterlijke procedures om het handelen en nalaten van privépersonen en overheidsinstanties te betwisten die strijdig zijn met bepalingen van haar nationale recht betreffende het milieu. Clintel heeft op deze bepaling een beroep gedaan. Volgens haar staan het handelen van de rechtbank en van Milieudefensie c.s. op gespannen voet met onder meer art. 1.10, art. 1.11 en art. 3.1 van de Wet natuurbescherming en moet Clintel daarom toegang tot de rechter hebben teneinde dit handelen te betwisten.
5.33
Clintel heeft de stelling dat sprake is van handelen in strijd met de Wet natuurbescherming niet nader toegelicht, laat staan dat zij heeft toegelicht welk vorderingsrecht zij op basis daarvan jegens Milieudefensie c.s. zou hebben. Meer in het bijzonder heeft zij niet toegelicht waarom Milieudefensie c.s. onvoldoende zorg voor Natura 2000-gebieden in acht zou nemen (art. 1.11 lid 1 Wet natuurbescherming) of waarom de handelwijze van Milieudefensie c.s. op gespannen voet zou staan met het verbod om opzettelijk in het wild levende vogels te doden, te vangen of te storen, dan wel hun nesten of eieren te vernielen, beschadigen of weg te nemen (art. 3.1 Wet natuurbescherming). Clintel slaagt dus niet in haar stelling dat aan haar op grond van art. 9 lid 3 van het Verdrag van Aarhus in samenhang met de Wet natuurbescherming een vorderingsrecht toekomt, laat staan dat Clintel heeft toegelicht waarom een dergelijk vorderingsrecht tussenkomst in de procedure tussen Shell en Milieudefensie c.s. zou rechtvaardigen.
5.34
Voor het geval dat Shell ook in hoger beroep wordt veroordeeld tot enige reductieverplichting, heeft Clintel aangevoerd een vordering te willen instellen die beoogt bepaalde modaliteiten aan de veroordeling te verbinden, in die zin dat Shell wordt verplicht aan bepaalde extra voorwaarden te voldoen opdat haar afnemers verzekerd zijn van betaalbare energieproducten die in voldoende mate beschikbaar zijn. Naar het hof begrijpt, pretendeert Clintel aldus (ook) een vorderingsrecht jegens Shell te hebben. Waarop dat vorderingsrecht jegens Shell berust en wat het inhoudt, heeft Clintel echter onvoldoende toegelicht. Het belang van de beschikbaarheid van voldoende en betaalbare energieproducten impliceert immers nog geen zelfstandig vorderingsrecht van Clintel jegens Shell.
5.35
De conclusie is dat het hof het verzoek tot tussenkomst van Clintel zal afwijzen.
5.36
Ditzelfde geldt voor zover Clintel haar verzoek tot tussenkomst op grond van een procesvolmacht heeft ingesteld. In de overgelegde procesvolmachten en de daarbij behorende verklaringen staat (kort gezegd) slechts dat de desbetreffende personen verklaren het eens te zijn met de standpunten van Clintel, dat Milieudefensie c.s. hun standpunt niet vertegenwoordigen en dat zij bezwaar hebben tegen de door Milieudefensie c.s. ingestelde vorderingen tegen Shell. Van enig zelfstandig vorderingsrecht van deze personen, is niet gebleken.
Voeging
5.37
Subsidiair heeft Clintel gevorderd zich te mogen voegen aan de zijde van Shell.
5.38
Ingevolge art. 217 Rv kan een ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, vorderen zich daarin te mogen voegen. Voor het aannemen van een belang bij voeging is voldoende dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde de derde zich voegt.7 Onder nadelige gevolgen moet worden verstaan de feitelijke of juridische gevolgen van de toe- of afwijzing van de vordering of het gezag van gewijsde dat de in de procedure gegeven eindbeslissingen kunnen hebben voor degene die voeging vordert.8 In precedentwerking is niet een voldoende belang gelegen, ook niet als het gaat om sterk op elkaar gelijkende zaken tussen deels dezelfde partijen.9
5.39
Een gevoegde partij is bevoegd zelfstandig en op zelfstandig aangevoerde gronden verweer te voeren.10 Uit het karakter van voeging vloeit evenwel voort dat de rol van de gevoegde partij beperkt is tot het aandragen van feiten en gronden ten behoeve van het standpunt van de partij die zij ondersteunt.11 De gevoegde partij kan alleen feiten en gronden aanvoeren die de partij die zij ondersteunt, ook zelf zou kunnen aanvoeren. Een gevoegde partij kan niet verhinderen dat de partij aan wier zijde zij zich voegt, bepaalde feiten erkent, met als gevolg dat deze komen vast te staan. Hij moet het geding aanvaarden in de stand waarin het zich ten tijde van de voeging bevindt.12 De gevoegde partij is gebonden aan de door de appellant en geïntimeerde getrokken grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep.13
5.40
Clintel heeft over het belang dat zij heeft bij voeging aangevoerd dat het vonnis vergaande, nadelige feitelijke en juridische gevolgen zal hebben voor alle huidige en toekomstige ingezetenen van Nederland. Het gaat daarbij in ieder geval om het volgende.
- -
De prijzen voor fossiele brandstoffen van of bij Shell ingekocht, zullen stijgen. Dat geldt wellicht ook voor de prijzen van andere leveranciers.
- -
De leveringszekerheid van energie kan in gevaar komen omdat het denkbaar is dat Shell op minder plaatsen in Nederland fossiele brandstoffen gaat verkopen.
- -
Burgers zullen worden genoodzaakt om investeringen te doen of kosten te maken om auto’s en apparaten die fossiele brandstoffen gebruiken, te vervangen door elektrische alternatieven. Het recht op eigendom (art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM) wordt aldus beperkt.
- -
Als alle bedrijven een eigen verantwoordelijkheid hebben om scope 3 emissies te reduceren, maakt dat het belang bij voeging alleen maar groter.
- -
De belastingdruk in Nederland zal toenemen, omdat er meer ontwikkelingshulp moet worden verstrekt aan ontwikkelingslanden met olie- en gasvoorraden.
- -
Als Shell onvoldoende gas kan leveren, zal dit tot een grotere CO2-uitstoot kunnen leiden, omdat het kolen- en olieverbruik kan toenemen.
- -
De hoeveelheid windturbines zal toenemen, wat leidt tot schadelijke gevolgen voor mens en dier.
- -
Kernenergie komt in de verdrukking omdat Shell geen investeringen in kernenergie heeft gepland.
- -
De energiezekerheid komt in het gedrang omdat de levering van energie te zeer afhankelijk zal worden van windturbines.
- -
Dissidenten binnen de klimaatwetenschap zullen nog meer worden geweerd dan nu het geval is.
- -
De economie in Nederland en in de rest van de wereld wordt negatief beïnvloed.
5.41
Zoals hiervoor uiteengezet, betwist Clintel (in ieder geval tot op zekere hoogte) de stand van de huidige klimaatwetenschap, die door Shell en Milieudefensie c.s. als juist wordt erkend. Haar statutaire doelstelling en de daarop gebaseerde feitelijke activiteiten zijn voornamelijk gericht op het doen van onderzoek waarmee zij de conclusies van IPCC ter discussie wil stellen en op (internationale) publicaties waarin zij haar standpunt over klimaatverandering – dat afwijkt van de tussen Shell en Milieudefensie bestaande consensus over klimaatverandering – uitdraagt. Het betoog van Clintel gaat er aan voorbij dat tussen Shell en Milieudefensie c.s. geen geschil bestaat over de stand van de wetenschap en dat in hoger beroep de feitenvaststelling door de rechtbank op dit punt niet is bestreden. Een voeging van Clintel kan om die reden in deze procedure niet leiden tot een discussie daarover. Het hof moet in deze hoger beroepsprocedure de tussen Milieudefensie c.s. en Shell vaststaande feiten over de klimaatwetenschap tot uitgangspunt nemen. Na voeging door Clintel zou het hof geen acht mogen slaan op afwijkende standpunten van Clintel ten aanzien van feiten en omstandigheden waarover tussen Shell en Milieudefensie c.s. overeenstemming bestaat. Gelet op de statutaire doelstelling van Clintel, heeft zij om die reden geen belang bij voeging.
5.42
De onder rov. 5.40 genoemde gronden die Clintel aanvoert ter ondersteuning van haar belang bij voeging, vallen voor het overige onder de noemer: bezorgdheid over energiezekerheid tegen een redelijke prijs. Dit belang kan redelijkerwijze op zichzelf niet onder de statutaire doelstelling van Clintel worden gebracht. De statutaire doelstelling van Clintel houdt immers in het bevorderen van milieu- en klimaatonderzoek en -debat, alsmede het beschermen van milieu en klimaat en het bevorderen van rationeel en gebalanceerd milieu- en klimaatbeleid van en voor overheden, ondernemingen en burgers gebaseerd op de best beschikbare wetenschap. Met andere woorden: Clintel beoogt een waardevolle bijdrage te leveren aan de milieu- en klimaatwetenschap en op basis van de best beschikbare wetenschap het milieu en het klimaat te beschermen en te komen tot een gebalanceerd milieu- en klimaatbeleid. Voor zover Clintel zou willen opkomen voor energiezekerheid tegen een redelijke prijs, zou dat dus een uitvloeisel zijn van de visie van Clintel op de huidige klimaatwetenschap, een visie die in deze procedure niet aan de orde kan worden gesteld omdat deze buiten de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep valt.
5.43
De conclusie is dat het hof het verzoek van Clintel om zich te mogen voegen aan de zijde van Shell zal afwijzen.
5.44
Ditzelfde geldt voor zover Clintel haar verzoek tot voeging op grond van een procesvolmacht heeft ingesteld. Zoals hiervoor al overwogen, staat in de overgelegde procesvolmachten en de daarbij behorende verklaringen slechts dat (kort gezegd) de desbetreffende personen verklaren het eens te zijn met de standpunten van Clintel, dat Milieudefensie c.s. hun standpunt niet vertegenwoordigen en dat zij bezwaar hebben tegen de door Milieudefensie c.s. ingestelde vorderingen tegen Shell. Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat niet is gebleken van (voldoende concrete en rechtstreekse) feitelijke of juridische gevolgen die de toewijzing van de vorderingen van Milieudefensie c.s. kunnen hebben voor degenen die een procesvolmacht aan Clintel hebben afgegeven. Daarmee ontbreekt ook voor hen het belang bij voeging.