Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHDHA:2024:216

Gerechtshof Den Haag
27-02-2024
17-08-2024
200.316.551/01
Civiel recht
Hoger beroep

Moet schadevergoeding worden betaald of nadeel worden gecompenseerd, omdat niet concreet is aangegeven waarop geclaimde intellectuele eigendomsrechten rusten?

Rechtspraak.nl

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht

Team Handel

Zaaknummer hof : 200.316.551/01

Zaaknummer rechtbank : 9001040 \ RL EXPL 21-2058

Arrest van 27 februari 2024

in de zaak van

1 [appellant 1],

wonende in [woonplaats] ,

2 Lattice Consultancy B.V.,

gevestigd in Amsterdam,

appellanten,

advocaat: mr. S. Knottnerus, kantoorhoudend in Amsterdam,

tegen

Holland Park Media B.V.,

gevestigd in Wassenaar,

geïntimeerde,

advocaat: mr. T.F.W. Bijloo, kantoorhoudend in Den Haag.

Het hof zal appellanten hierna aanduiden als [appellant 1] en LC en gezamenlijk ook als [appellant 1] c.s. , en geïntimeerde als HPM.

1. De zaak in het kort

1.1 LC en HPM hebben een overeenkomst gesloten op grond waarvan HPM onder meer de website voor [appellant 1] c.s. zou aanpassen en een huisstijl zou ontwikkelen. HPM heeft ter uitvoering van de overeenkomst verschillende werkzaamheden verricht. [appellant 1] c.s. heeft de overeenkomst na ongeveer acht maanden opgezegd. [appellant 1] c.s. maakt aanspraak op betaling van schadevergoeding of compensatie van nadeel, omdat HPM volgens [appellant 1] c.s. weigert aan te geven waarop haar geclaimde intellectuele eigendomsrechten concreet rusten. Het hof wijst de vorderingen van [appellant 1] c.s. af.

2. Procesverloop in hoger beroep

2.1 Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:

  • -

    de dagvaarding van 30 augustus 2022, waarmee [appellant 1] c.s. in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 1 juni 2022 (hierna: het bestreden vonnis);

  • -

    het arrest van dit hof van 8 november 2022, waarin een mondelinge behandeling is gelast;

  • -

    het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 28 maart 2023;

  • -

    de memorie van grieven van [appellant 1] c.s. ;

  • -

    de memorie van antwoord van HPM, met bijlagen;

  • -

    de akte van [appellant 1] c.s. ;

  • -

    de akte antwoord van HPM.

2.2 Vervolgens is een datum voor arrest bepaald.

3. Feitelijke achtergrond

3.1 De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.5 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen daarom ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.

3.2 LC handelt ook onder de naam Your Funding Network (hierna: YFN) en exploiteert een onderneming die maatschappelijke organisaties en startups steunt om hun financieringsbronnen te diversifiëren en zelffinanciering te versterken. [appellant 1] is eigenaar en bestuurder van LC.

3.3 HPM exploiteert een onderneming die bedrijven helpt om hun positie op het vlak van media en marketing te verbeteren.

3.4 Op 1 januari 2020 hebben LC en HPM een Consultancy Agreement (hierna: de overeenkomst) gesloten. In deze overeenkomst staat onder andere:

(…) WHEREAS, the Company [LC, hof] is in the business of consultancy and partnership development including fundraising

WHEREAS, the Consultant [HPM, hof] has expertise in the area of marketing, content creation and branding;

WHEREAS, the Company desires to engage the Consultant to provide certain services in the area of Consultant’s expertise and the Consultant is willing to provide such services to the Company;

NOW, THEREFORE, the Parties hereby agree as follows:

1 Engagement and Services

(…)

(d) Representation and Warranty. Consultant represents and warrants to the Company that it is under no contractual or other restrictions or obligations which are inconsistent with the execution of this Agreement or which will interfere with the performance of the Services.

(…)

4 Work Product and License

(a) Defined . In this Agreement the term “Work Product” shall mean all work product generated by Consultant solely or jointly with others in the performance of the Services, including, but not limited to, any and all information, notes, material, drawings, records, diagrams, formulae, processes, technology, firmware, software, know-how, design, ideas, discoveries, inventions, improvements, copyrights, trademarks and trade secrets. This excludes any digital or analogue imagery, still or dynamic, shot, animated, edited or commissioned by the Consultant. The ownership of such material remain with the producer/photographer/videographer.

(b) Ownership . Consultant agrees to assign and does hereby assign to Company all right, title and interest in and to the Work Product. All Work Product shall be the sole and exclusive property of the Company and Consultant will not have any rights of any kind whatsoever in such Work Product. (…) Consultant will not make any use of any of the Work Product in any manner whatsoever without the Company’s prior written consent. All Work Product shall be promptly communicated to Company.

(c) License . In the event that Company integrates any work that was previously created by the Consultant into any Work Product, the Consultant shall grant to, and Company is hereby granted, a worldwide, royalty-free, perpetual license to exploit the incorporated items, including, but not limited to, any and all copyrights, patents, designs, photos, videos, trade secrets, trademarks or other intellectual property rights, in connection with the Work Product in any manner that Company deems appropriate for as long as this agreement remains valid. All such licenses will be revoked upon termination of this agreement and will require the parties to agree upon a royalty scheme shall the Company decides to continue the usage of such integrated material either online or offline.

3.5

Bij e-mail van 8 september 2020 heeft [appellant 1] de overeenkomst per eind september 2020 opgezegd:

(…) By means of this email, I would like to inform you that I am moving forward with cancelling our contract by the end of this month. I have already paid the invoice for September and therefore, I expect to receive all the information and ongoing tasks finished and wrapped by then as well. (…)

3.6

Bij e-mail van 16 oktober 2020 heeft de (voormalig) advocaat van [appellant 1] c.s. HPM het volgende bericht:

(…) On behalf of Lattice Consultancy BV I herewith give Holland Park Media BV a second notice of default. My client demands that Holland Park Media will deliver:

a. all raw footage (video and photograph) of my client and its director (…) [appellant 1] and the proof that all this footage has been definitively and permanently deleted from any HPM accounts;

b. a time specification of all monthly hours (40 hours per month) spent my clients account from the starting date of the Consultancy Agreement until the date of its termination;

c. transfer of the ownership of Trello board to my client:

d. A compensation of at least 2 months fees that has been paid to HPM that can be used to resolve the mistakes made in the provided designs and not fully delivered services.(…)

3.7

Bij brief van 23 oktober 2020 heeft HPM aan de advocaat van [appellant 1] c.s. onder andere geschreven:

(…) As per the contract, in Article 4(c) it states in the event of termination:

‘All such licenses will be revoked upon termination of this agreement and will require the parties to agree upon a royalty scheme shall the Company decides to continue the usage of such integrated material either online or offline.’

Therefore, if YFN does decide to keep using our content, we expect a royalty scheme to be agreed upon before any further usage of the deliverables and services we have already provided. (…)

4. Procedure bij de kantonrechter

4.1

[appellant 1] c.s. heeft HPM gedagvaard en, na eiswijziging, samengevat, gevorderd:

I. veroordeling van HPM om binnen tien dagen na betekening van het vonnis: a. opgaaf te doen van alle persoonsgegevens die HPM van [appellant 1] heeft verzameld en/of verwerkt; b. bewijs te verstrekken dat al die persoonsgegevens definitief zijn gewist/vernietigd; en c. primair aan [appellant 1] een schadevergoeding te betalen van € 50,- per dag dat HPM haar persoonsgegevens heeft verwerkt, met ingang van 30 oktober 2020 tot en met de dag dat door HPM bewijs is verstrekt dat deze zijn vernietigd, met een maximum van € 10.000,-; d. subsidiair aan [appellant 1] een dwangsom te betalen van € 1.000,- per dag dat niet is voldaan aan de veroordeling onder I. a. en b., met een maximum van € 10.000,-;

II. veroordeling van HPM om aan [appellant 1] c.s. te voldoen een bedrag van € 13.500,- en daartoe de overeenkomst (partieel) te vernietigen dan wel te ontbinden;

III. veroordeling van HPM in de kosten van deze procedure, inclusief nakosten en vermeerderd met de wettelijke rente.

4.2

Aan haar vordering onder I legde [appellant 1] c.s. kort samengevat ten grondslag dat zij op grond van artikel 17 van de AVG het recht heeft om van HPM te verlangen dat HPM haar persoonsgegevens vernietigd. Ten aanzien van de vordering onder II stelde [appellant 1] zich op het standpunt dat HPM toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst, omdat de opgeleverde werken niet voldoen aan de in de markt geldende kwaliteitseisen en onbruikbaar zijn voor [appellant 1] . Verder heeft zij gesteld dat [appellant 1] c.s. er van uit mocht gaan dat HPM nieuwe werken zou creëren en dat het recht van vrij gebruik van die werken op [appellant 1] c.s. zou worden overgedragen, zonder dat daarop enig intellectueel eigendomsrecht van HPM zou rusten.

4.3

De kantonrechter heeft HPM veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis alle persoonsgegevens die zij van [appellant 1] bezit te verwijderen en/of te vernietigen en daarvan bewijs over te leggen aan [appellant 1] c.s. , op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag en met een maximum van € 10.000,-. Ook is HPM veroordeeld in de kosten van de procedure. De kantonrechter heeft de overige vorderingen van [appellant 1] c.s. afgewezen.

4.4

Kort gezegd is de kantonrechter op de volgende gronden tot dit oordeel gekomen. Het is voor [appellant 1] c.s. bij het aangaan van de overeenkomst duidelijk geweest, althans dit had duidelijk moeten zijn, dat zij na afloop van de overeenkomst een royaltyvergoeding verschuldigd is indien zij producten van HPM zou blijven gebruiken. Er is daarom geen sprake van dwaling. Er bestaat ook geen plicht voor HPM tot het vergoeden van schade. Niet is komen vast te staan dat [appellant 1] c.s. , voordat zij de overeenkomst heeft opgezegd, gebreken in de uitgevoerde werkzaamheden heeft benoemd, laat staan dat zij HPM de mogelijkheid heeft geboden om deze gebreken te herstellen. Er is daarom geen sprake van verzuim van HPM waardoor [appellant 1] c.s. ook geen beroep kan doen op een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis. Tussen partijen staat vast dat de overeenkomst door [appellant 1] c.s. is opgezegd en de gevorderde ontbinding wordt daarom afgewezen. HPM heeft onweersproken gesteld dat [appellant 1] c.s. op de hoogte is van alle persoonsgegevens die HPM van [appellant 1] bezit. De kantonrechter heeft daarom de gevorderde opgave van alle persoonsgegevens afgewezen. HPM heeft de persoonsgegevens bewaard in afwachting van de uitkomst van deze procedure. Nu deze procedure tot een einde is gekomen, is HPM gehouden de persoonsgegevens te vernietigen. De kantonrechter wees deze vordering daarom toe, evenals de gevorderde dwangsom.

5. Vordering in hoger beroep

5.1

[appellant 1] c.s. is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het bestreden vonnis. Zij heeft verschillende bezwaren tegen het vonnis aangevoerd. [appellant 1] c.s. heeft haar eis gewijzigd en vordert nu alleen nog dat HPM wordt veroordeeld tot betaling van € 13.500,- en met veroordeling van HPM in de kosten van de procedure in beide instanties.

5.2

HPM heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis met veroordeling van [appellant 1] c.s. in de kosten van het hoger beroep. HPM heeft de bezwaren van [appellant 1] c.s. gemotiveerd bestreden.

6. Beoordeling in hoger beroep

6.1

Uit de memorie van grieven en de door [appellant 1] c.s. nog ingediende akte na memorie leidt het hof af dat [appellant 1] c.s. haar vordering tot betaling van € 13.500,- in hoger beroep alleen nog baseert op de weigering van HPM om concreet aan te geven waarop de door haar geclaimde intellectuele eigendomsrechten rusten terwijl zij een claim daarover in de lucht liet hangen. De kwaliteit van het door HPM geleverde werk is dus niet langer aan de orde. [appellant 1] c.s. heeft in hoger beroep aangevoerd dat de dreiging met een kostbare inbreukprocedure van intellectuele eigendomsrechten ervoor heeft gezorgd dat zij het door HPM geleverde werk niet kon gebruiken. HPM liet namelijk in de brief van 23 oktober 2020 (zie 3.7) weten dat deze rechten rusten op (een deel van) het voor [appellant 1] c.s. op grond van de overeenkomst gemaakte werk waarvoor [appellant 1] c.s. een licentievergoeding moet betalen. Dit heeft tot nadeel dan wel schade geleid. Volgens [appellant 1] c.s. moet HPM deze schade vergoeden op grond van dwaling, wanprestatie en/of onrechtmatig handelen. Het hof zal deze grondslagen hieronder behandelen.

6.2

Het hof stelt daarbij voorop dat anders dan de brief van HPM van 23 oktober 2020, gestuurd één week na het bericht van de advocaat van [appellant 1] c.s. (zie 3.6), [appellant 1] c.s. geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat HPM daadwerkelijk aanspraak heeft gemaakt op intellectuele eigendomsrechten en/of op een licentievergoeding. In haar memorie van antwoord heeft HPM aangevoerd dat zij heeft afgezien van een claim uit hoofde van intellectuele eigendom en daarom ook geen vordering in reconventie bij de kantonrechter heeft ingediend. Het gaat [appellant 1] c.s. dus naar het hof aanneemt alleen om de dreiging die uitging van de brief van 23 oktober 2020.

6.3

De kantonrechter oordeelde ten aanzien van het beroep op dwaling dat artikel 4 a t/m c van de overeenkomst meebrengt dat alle licenties aan [appellant 1] c.s. na beëindiging van de overeenkomst worden ingetrokken en dat partijen afspraken moeten maken in het geval dat [appellant 1] c.s. de producten wil blijven gebruiken. Het had dus voor [appellant 1] c.s. duidelijk moeten zijn dat zij na afloop van de overeenkomst een royaltyvergoeding verschuldigd is als zij de producten zou blijven gebruiken, aldus de kantonrechter.

6.4

[appellant 1] c.s. voert aan dat de kantonrechter er met dit oordeel aan voorbijziet dat op de producten die HMP voor [appellant 1] c.s. heeft gemaakt helemaal geen royalty’s rusten. Alle producten die HMP voor [appellant 1] c.s. zou produceren zouden immers eigendom blijven of eigendom worden van [appellant 1] c.s. Voor zover het gaat om foto’s van [appellant 1] zelf, rust daarop haar portretrecht.

6.5

Het hof stelt voorop dat dwaling als bedoeld in artikel 6:228 BW aan de orde is als een contractspartij voor of bij het aangaan van de overeenkomst een verkeerde voorstelling van zaken heeft gekregen over het voorwerp van de overeenkomst of over de persoon waarmee men handelt. Een beroep op dwaling is mogelijk als die verkeerde voorstelling is te wijten aan een onjuiste inlichting van de wederpartij, aan het verzaken van een mededelingsplicht van de wederpartij of aan wederzijdse dwaling.

6.6

[appellant 1] c.s. heeft in de memorie van grieven gesteld dat zij op grond van de overeenkomst nieuw gemaakt werk mocht verwachten en als dat niet het geval was (en zij dus op grond van de overeenkomst een vergoeding verschuldigd was) zij daarover heeft gedwaald. Zij had dan namelijk een verkeerde voorstelling van zaken, waar HMP haar niet voor, tijdens en ook niet bij de beëindiging van de overeenkomst op heeft gewezen. Dat [appellant 1] c.s. alleen nieuw gemaakt werk mocht verwachten is door HPM uitdrukkelijk betwist. [appellant 1] c.s. heeft dat, hoewel zij daartoe nog in de gelegenheid is geweest, niet weersproken. Van een verkeerde voorstelling van zaken voor of bij het aangaan van de overeenkomst en daarmee van dwaling kan dan geen sprake zijn. [appellant 1] c.s. heeft vervolgens alleen nog betoogd dat HPM helemaal geen IE-rechten had of heeft, HPM haar dat onterecht heeft voorgehouden en de overeenkomst verkeerd uitlegt. Het gaat er, aldus [appellant 1] c.s. , alleen nog om dat HPM weigert aan te geven waarop haar IE-rechten rusten, zodat [appellant 1] c.s. de door HPM gemaakte website niet kon gebruiken. De stellingen van [appellant 1] c.s. komen er dus op neer dat zij met HMP van mening verschilt over de inhoud van de overeenkomst: onder welke omstandigheden heeft HMP na het einde van de overeenkomst recht op een licentievergoeding? De inhoud van een overeenkomst wordt echter vastgesteld door middel van uitleg aan de hand van de Haviltexcriteria. In deze procedure hoeft de vraag of HMP recht heeft op een licentievergoeding echter niet te worden beantwoord, omdat er geen daarop gerichte vordering is ingesteld.

6.7

Het feit dat HMP in een brief aanspraak heeft gemaakt op een licentievergoeding, terwijl [appellant 1] c.s. meent dat HMP daar geen recht op heeft, leidt ook niet tot een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst of onrechtmatige daad. In het geval HMP géén recht heeft op een licentievergoeding, zoals [appellant 1] c.s. stelt, valt niet in te zien dat de mededelingen in de brief van 23 oktober 2020 bij [appellant 1] c.s. tot enige vorm van schade kon lijden. In het geval er wel degelijk discussie mogelijk is over de vraag of [appellant 1] c.s. voor bepaalde onderdelen van het werk van HMP na het einde van de overeenkomst een licentievergoeding verschuldigd was, valt niet in te zien dat HMP tekortschoot of onrechtmatig handelde door er in de genoemde brief op aan te dringen dat partijen daarover overeenstemming zouden bereiken. Het enkele feit dat HMP op de bepaling in de overeenkomst over de IE-rechten heeft gewezen zonder dit (ook niet na een verzoek daartoe) nader te concretiseren levert dan ook nog geen tekortkoming of onrechtmatige daad op.

6.8

Als [appellant 1] c.s. – bij gebreke van een nadere substantiering door HMP over het door haar geclaimde intellectuele eigendomsrecht – duidelijkheid had willen krijgen over een mogelijke vordering van HPM op grond van intellectueel eigendom, had [appellant 1] c.s. dit namelijk onderwerp van deze procedure kunnen maken door (bijvoorbeeld) een verklaring voor recht te vorderen dat HPM van haar niets meer te vorderen heeft op grond van de overeenkomst. Dit heeft [appellant 1] c.s. echter nagelaten.

6.9

Gelet op het voorgaande is er geen grond om de door [appellant 1] c.s. gevorderde schadevergoeding toe te wijzen. Deze vordering wordt daarom afgewezen. Wat partijen voor het overige hebben aangevoerd, kan onbesproken blijven gelet op wat hiervoor is overwogen.

6.10

[appellant 1] c.s. heeft geen feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, in het hoger beroep kunnen leiden tot andere oordelen dan hierboven weergegeven. Het bewijsaanbod van [appellant 1] c.s. in de memorie van grieven wordt daarom als niet ter zake dienend gepasseerd.

Conclusie en proceskosten

6.11

De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant 1] c.s. niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellant 1] c.s. als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

7. Beslissing

Het hof:

  • -

    bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 1 juni 2022;

  • -

    veroordeelt [appellant 1] c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van HPM bepaald op € 783,- aan griffierecht, € 3.035,- aan salaris voor de advocaat (2,5 punten, tarief II à € 1.214,-) en € 178,- aan nasalaris, te verhogen met € 92,- en explootkosten indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;

- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. T.A.B. Mentink. D.A. Schreuder en M. Verkerk en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2024 in aanwezigheid van de griffier.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.