3 Feitelijke achtergrond
3.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Met grief 2 heeft [appellante] betoogd dat de rechtbank in 2.6 het rapport van orthopedisch chirurg drs. F.R.A.J. de Meulemeester (hierna: De Meulemeester) verkeerd heeft geïnterpreteerd. De rechtbank heeft volgens [appellante] bij het antwoord op vraag 1g in het rapport, evenals De Meulemeester zelf, de verkeerde kolom uit het bij het rapport gevoegde formulier met betrekking tot de beperkingen van [appellante] overgenomen. Het hof zal hierop ingaan bij de beoordeling van de grieven. Tegen de overige door de rechtbank vastgestelde feiten hebben partijen geen grieven gericht. Deze feiten zijn daarom ook voor het hof het uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.2
[appellante] is op 21 april 2016 het slachtoffer geworden van een verkeersongeval. Zij zat op die dag als bijrijder in een auto, die van achteren werd aangereden.
3.3
Op het moment van het ongeval was [appellante] 26 jaar en zwanger van haar tweede kind. Zij is na het ongeval door de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. Daar is vastgesteld dat [appellante] last had van “tendomyogene pijnklachten” na een “low energy kop-staart botsing”. Met het ongeboren kind van [appellante] ging het goed.
3.4
Sinds het ongeval klaagt [appellante] – die geen betaalde baan heeft maar de zorg draagt voor haar drie kinderen en het huishouden – over pijn aan haar lage rug.
3.5
Aegon heeft, als aansprakelijkheidsverzekeraar van de automobilist die achterop de auto botste waarin [appellante] zat, aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.
3.6
[appellante] is in februari 2019 op gezamenlijk verzoek van partijen onderzocht door neuroloog Bernsen (hierna: Bernsen). Bernsen heeft geconcludeerd dat er geen neurologische verklaring kan worden gevonden voor de rugklachten van [appellante]. Bernsen heeft gesuggereerd dat een onderzoek door een orthopeed wellicht meer duidelijkheid kan geven.
3.7
Daarop hebben partijen De Meulemeester gevraagd een expertiserapport uit te brengen. Ook de vraagstelling is in onderling overleg bepaald. De Meulemeester heeft op 11 maart 2020 gerapporteerd (hierna: het rapport). In het rapport staat onder andere:
“DE SITUATIE MET ONGEVAL (…)
Diagnose:
Vraag 1f: Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaal diagnostische overweging geven? Antwoord: Orthopedisch chirurgisch kan de diagnose naar aanleiding van het onderhavige ongeval (…), worden gesteld op: ■ Crista iliaca posterior syndroom links. De klachten zoals deze door betrokkene worden aangegeven zijn niet gerelateerd aan de lumbale wervelkolom.
Beperkingen:
Vraag 1g: Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij betrokkene in haar huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semikwantitatieve wijze weergeven in het bijgesloten beperkingenformulier en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige? Antwoord: Bij de beantwoording van deze vraag werd gebruik gemaakt van de richtlijnen van de Nederlandse Orthopedische Vereniging. Zo ook verwijs ik u naar het door betrokkene ingevulde en bijgesloten beperkingenformulier.
Zitten: licht beperkt. Staan: niet beperkt. Lopen: niet beperkt. Trappenlopen: niet beperkt. Klimmen en klauteren: niet beperkt. Knielen, kruipen en hurken: niet beperkt. Gebogen werken: licht beperkt. Bukken en torderen: licht beperkt. Gebruik van de nek: niet beperkt. Reiken: niet beperkt. Met de handen boven schouderhoogte werken: niet beperkt. Hand- en vingergebruik: niet beperkt. Tillen: licht beperkt. Duwen en trekken: niet beperkt. Dragen: niet beperkt. Vibratiebelasting: niet beperkt. Persoonlijke risico: niet beperkt.
Medische eindsituatie:
Vraag 1h: Acht u de huidige toestand van betrokkene zodanig dat een beoordeling van de achterblijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel? Antwoord: In de toekomst is nog een belangrijke verbetering te verwachten. Dit na adequate behandeling van de problematiek.
(…)
2 DE SITUATIE ZONDER ONGEVAL
Klachten, afwijkingen en beperkingen voor ongeval
Vraag 2a: Bestonden voor het ongeval bij betrokkene reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die betrokkene thans nog steeds heeft? Antwoord: Voor het ongeval bestonden er bij betrokkene geen klachten dan wel afwijkingen op mijn vakgebied welke betrokkene thans nog steeds heeft. (…)
Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval
Vraag 2c: Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest, of op enig moment hadden kunnen ontstaan, als het ongeval betrokkene niet was overkomen? Antwoord: De huidige klachten zoals deze door betrokkene worden aangegeven zijn direct aansluitend aan het onderhavige ongeval (…) ontstaan. In aansluiting op het ongeval kennen de klachten een onveranderd patroon. Aangenomen moet derhalve worden dat de huidige klachten een direct gevolg zijn van het onderhavige ongeval. Desalniettemin is het ontstaan van de crista iliaca posterior syndroom ook mogelijk zonder ongeval.
Vraag 2d: Zo ja (dus zonder ongeval ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan? Antwoord: Indien betrokkene het onderhavige ongeval niet was overkomen, is het mij niet mogelijk om een indicatie te geven wanneer, in welke mate van waarschijnlijkheid, op welke en in welke omvang deze klachten zouden zijn ontstaan.
(…)
Vraag 2f: Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde niet ongevalsgerelateerde klachten en afwijkingen? Antwoord: Verwacht mag worden mede gezien de gestelde diagnose dat een verbetering van de klachten verwacht mag worden.
Vraag 2g: Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u? Antwoord: De verbetering bestaat uit afname van de klachten.
Vraag 2h: Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht? Antwoord: Bij het ontstaan van de huidige klachten zonder aanwijsbaar ongeval is het mij ook nu onmogelijk om een termijn en in welke mate ik deze verbetering verwacht aan te geven.
Vraag 2i: Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen(…)? Antwoord: Het is niet geheel uitgesloten dat indien er sprake is van een duidelijke verbetering dat dit leidt tot afname van de door mij aangegeven beperkingen.
6 Beoordeling in hoger beroep
Causaal verband
6.1
De rechtbank heeft op basis van het rapport van De Meulemeester causaal verband (in de zin van het condicio sine qua non–verband) aangenomen tussen het ongeval en het crista iliaca posterior syndroom en de beperkingen van [appellante] als gevolg van dit syndroom zoals omschreven in het rapport. Het hof neemt de overwegingen over het causaal verband, namelijk overweging 4.2 tot en met 4.8, van de rechtbank uit het bestreden vonnis over en maakt die tot de zijne.
Omvang schade
6.2
Tussen partijen staat vast dat Aegon de schade van [appellante] als gevolg van het ongeval moet vergoeden omdat zij de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval als aansprakelijkheidsverzekeraar heeft erkend.
6.3
[appellante] heeft grieven gericht tegen de schadebegroting van de rechtbank. [appellante] vindt dat een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundige moeten worden benoemd om de belastbaarheid van [appellante] vast te stellen en daarna de schade te kunnen begroten. Ook heeft zij grieven gericht tegen de door de rechtbank begrote schadepost voor huishoudelijke hulp en de vaststelling voor het bedrag aan smartengeld.
6.4
Naar het oordeel van het hof is zowel voor een eventuele benoeming van een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundige (de grieven 1 en 4) als voor de begroting van de schadeposten voor huishoudelijke hulp en smartengeld (de grieven 5, 6 en 7) van belang welke beperkingen [appellante] ondervindt naar aanleiding van het ongeval. Daarover hebben partijen eerder De Meulemeester verzocht te rapporteren.
6.5
[appellante] heeft in dat kader grieven gericht tegen de interpretatie van het rapport door de rechtbank (de grieven 2 en 3). Zij voert aan dat de rechtbank ten onrechte de beperkingen van [appellante] uit het rapport heeft overgenomen en heeft geconcludeerd dat [appellante] lijdt aan een aantal lichte beperkingen, omdat De Meulemeester haar beperkingen verkeerd heeft opgenomen in het rapport. Uit het antwoord op vraag 1g in het rapport, waarin voor de situatie met ongeval is gevraagd naar haar beperkingen, blijkt volgens [appellante] dat De Meulemeester de rechterkolom van het formulier heeft overgenomen (zie 3.8). Dit gaat echter om de belastbaarheid in de hypothetische situatie zonder ongeval. De linkerkolom, de situatie met ongeval, had overgenomen moeten worden en is door haarzelf ingevuld, aldus [appellante]. Kortom, De Meulemeester en de rechtbank hebben de verkeerde kolom overgenomen en ten onrechte geconcludeerd dat sprake is van lichte beperkingen, terwijl [appellante] voortdurend forse pijn heeft. Ook is [appellante], na behandeling bij het pijncentrum, inmiddels uitbehandeld voor haar klachten.
6.6
Aegon heeft bestreden dat [appellante] aan zwaardere beperkingen lijdt dan zoals omschreven in het rapport en zij heeft aangevoerd dat de klachten van [appellante] door juiste en adequate behandeling zullen verdwijnen.
6.7
Het hof is van oordeel dat allereerst duidelijk moet worden welke fysieke beperkingen [appellante] ondervindt door het crista iliaca superior syndroom. Ook wil het hof weten – op basis van nieuw onderzoek – of er nog verdere behandeling ter vermindering van de huidige beperkingen van [appellante] mogelijk is of dat [appellante] een eindtoestand heeft bereikt.
Deskundigenbericht
6.8
Het hof heeft op deze punten behoefte aan nadere deskundige voorlichting. Tijdens de mondelinge behandeling ten overstaan van het hof hebben beide partijen te kennen gegeven akkoord te zijn met het stellen van vragen op dit punt aan De Meulemeester. In overleg met partijen heeft het hof na de mondelinge behandeling bij De Meulemeester geïnformeerd naar zijn beschikbaarheid. De Meulemeester heeft te kennen gegeven beschikbaar te zijn en heeft met zijn benoeming als deskundige ingestemd. Het hof zal de volgende vragen aan De Meulemeester voorleggen:
-
Wilt u [appellante] opnieuw zien en onderzoeken;
-
Kunt u de beperkingen van [appellante] toelichten op basis van dit nieuwe onderzoek;
-
Kunt u toelichten wat u in uw eerdere rapport met het antwoord op vraag 1g heeft bedoeld, of u heeft willen verwijzen naar het formulier en meer specifiek naar welke kolom van het formulier;
-
Kunt u toelichten of er verschillen zijn tussen de uitkomsten van uw eerdere onderzoek en uw nieuwe onderzoek van [appellante];
-
Heeft u therapeutische suggesties voor [appellante];
-
Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor de verdere beoordeling van deze zaak.
6.9
De hiervoor genoemde vragen zijn tijdens de mondelinge behandeling met partijen besproken. Partijen hebben aangegeven geen bezwaar tegen deze vragen te hebben.
Raadsheer-commissaris
6.10
Het hof zal tot raadsheer-commissaris benoemen mr. F.J. Verbeek. Het hof zal bepalen dat de deskundige zijn onderzoek in beginsel zelfstandig zal verrichten, maar als de raadsheer-commissaris daarvoor aanleiding ziet, onder haar leiding.
6.11
Indien de deskundige vragen heeft over de inhoud van zijn opdracht of over de te volgen procedure, kan hij zich wenden tot de raadsheer-commissaris via de contactpersoon mw. A.R. Vonk, e-mailadres: a.r.vonk@rechtspraak.nl, onder vermelding van de namen van partijen en het zaaknummer. De contactpersoon of de raadsheer-commissaris zal de deskundige berichten.
Voorschot
6.12
De deskundige heeft voor zijn werkzaamheden een voorlopige kostenbegroting gemaakt en komt uit op het totaalbedrag van € 5.185,09 inclusief btw. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te reageren op deze kostenbegroting en hebben bij e-mail medegedeeld geen bezwaar te hebben. Het hof zal bepalen dat voorafgaand aan het deskundigenonderzoek een voorschot ter hoogte van het bedrag van € 5.185,09 inclusief btw (€ 4.285,20 exclusief btw) voor de kosten van de deskundige voldaan moet worden. Aegon zal worden belast met de betaling van het voorschot, omdat zij aansprakelijkheid heeft erkend voor de gevolgen van het ongeval en het deskundigenonderzoek mede in het belang van Aegon is.
Tot slot
6.13
Het hof vertrouwt erop dat [appellante] aan het onderzoek haar volledige medewerking zal verlenen. Als dit niet het geval is, of [appellante] zich wenst te beroepen op haar blokkeringsrecht, dan kan het hof daaraan de gevolgtrekking verbinden die het gepast acht.
6.14
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
7 Beslissing
Het hof:
- beveelt een onderzoek door een deskundige om aan het hof bericht uit te brengen over de onder rechtsoverweging 6.8 onder a) tot en met f) vermelde vragen;
- benoemt als zodanig: drs. F.R.A.J. de Meulemeester
hoedanigheid: orthopedisch chirurg
kantooradres: Expertise Centrum MediLibra, Tesselschadestraat 4, 1054 ET Amsterdam
telefoonnummer: 088-006 28 50
e-mailadres: expertises@medilibra.nl
- benoemt tot raadsheer-commissaris mr. F.J. Verbeek en bepaalt dat de deskundige zijn onderzoek in beginsel zelfstandig zal verrichten, maar als de raadsheer-commissaris daarvoor aanleiding ziet, onder haar leiding;
- bepaalt dat de deskundige bij het verrichten van zijn werkzaamheden naast de normen van zijn beroepsgroep ook de Leidraad deskundigen in civiele zaken in acht dient te nemen;
- bepaalt dat de deskundige zijn werkzaamheden niet zal behoeven te beginnen voordat door Aegon een bedrag van € 5.185,09 inclusief btw (€ 4.285,20 exclusief btw) is gestort als voorschot op de nader te bepalen kosten van het deskundigenonderzoek. Hiervoor ontvangt Aegon een factuur van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) met betaalinstructies;
- bepaalt dat dit voorschot uiterlijk vier weken na factuurdatum moet zijn voldaan;
- bepaalt dat de deskundige met zijn onderzoek zal beginnen nadat de griffier van het hof hem heeft bevestigd dat het voorschot door het LDCR is ontvangen;
- bepaalt dat de deskundige zijn schriftelijk bericht aan de griffie handel van dit hof (Postbus 20302, 2500 EH Den Haag, P2-267A) zal zenden vóór 17 september 2024. Uit dat bericht moet blijken:
a. dat de deskundige partijen in de gelegenheid heeft gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen waarvan de inhoud in het bericht moet worden vermeld;
b. dat de deskundige, voordat hij een definitief rapport gaat opstellen, partijen een conceptrapport heeft gestuurd en hij partijen daarbij in de gelegenheid heeft gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, waarvan de inhoud in het definitieve bericht moet worden vermeld;
- bepaalt dat de deskundige tegelijk met het deskundigenbericht een declaratie van loon en kosten ter griffie zal deponeren onder vermelding van de namen van partijen en het zaaknummer;
- wijst partijen er op dat indien zij schriftelijke opmerkingen aan de deskundige doen toekomen, daarvan terstond een afschrift aan de wederpartij moet worden verstrekt;
- wijst de deskundige er op dat hij in verband met een mogelijk beroep van [appellante] op een blokkeringsrecht als bedoeld in artikel 7:464 lid 2, aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek zijn conceptrapport voordat het aan (de advocaat van) Aegon wordt gezonden, eerst aan (de advocaat van) [appellante] moet worden toegezonden. Wanneer vervolgens de advocaat van [appellante] niet binnen veertien dagen meedeelt dat [appellante] een beroep op haar blokkeringsrecht doet, moet de deskundige het conceptrapport ook aan (de advocaat van) Aegon toezenden. Als [appellante] wel een beroep op haar blokkeringsrecht doet, hoeft de deskundige niet (verder) te rapporteren en kan hij dat aan het hof berichten;
- bepaalt dat [appellante] het procesdossier binnen vier weken na dit arrest aan de deskundige zal sturen;
- verwijst de zaak naar de rol van 17 september 2024 voor deskundigenbericht. Als de deskundige zijn schriftelijk bericht niet vóór die datum kan toezenden, moet de deskundige uiterlijk twee weken voor deze datum aan de raadsheer-commissaris verzoeken om een andere datum voor het deponeren van het deskundigenbericht, via de griffie handel van dit hof (Postbus 20302, 2500 EH Den Haag, P2-267A);
- bepaalt dat, nadat de deskundige het schriftelijk bericht heeft gedeponeerd, de zaak naar de rol zal worden verwezen voor memorie na deskundigenbericht aan de zijde van [appellante], en vervolgens voor antwoordmemorie na deskundigenbericht aan de zijde van Aegon;
- bepaalt dat de griffier een afschrift van dit arrest aan de deskundige zendt;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. T.A.B. Mentink, D.A. Schreuder en F.J. Verbeek en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2024 in aanwezigheid van de griffier.