GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.314.866/01
Zaaknummer rechtbank : 9916726 \ RL EXPL 22-9069
Arrest in kort geding van 28 mei 2024
[appellant]
,
wonend in [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. S. van Buuren, kantoorhoudend in ‘s-Gravendeel,
BNG Bank N.V.,
gevestigd in Den Haag,
verweerster,
advocaat: mr. H.J.S.M. Langbroek, kantoorhoudend in Den Haag,
Het Openbaar Lichaam Sociaal,
gevestigd in Dordrecht,
verweerster,
advocaat: mr. J.C. Hol, kantoorhoudend in Dordrecht.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellant], BNG en OLS.
1 De zaak in het kort
1.1
[appellant] heeft derdenbeslag gelegd onder BNG omdat hij van mening is dat OLS tot een bedrag van € 15.000,- dwangsommen heeft verbeurd. BNG heeft daarop verklaard dat OLS niets van haar te vorderen heeft. [appellant] vindt dat dit onjuist is en wil dat BNG wordt veroordeeld om dit bedrag aan hem te betalen, althans een juiste opgave te doen. OLS op haar beurt wil dat [appellant] geen beslag meer legt.
1.2
De kantonrechter heeft, oordelend in kort geding, de vorderingen van [appellant] afgewezen en de executie van een uitspraak van de bestuursrechter van 6 augustus 2021 geschorst. Het hof bekrachtigt in deze zaak het vonnis van de kantonrechter.
3 Feitelijke achtergrond
3.1
OLS is een samenwerkingsverband (in de zin van de Wet Gemeenschappelijke Regeling) van verschillende gemeenten.
3.2
Op 24 maart 2020 heeft [appellant] bij OLS een leenbijstand van € 10.000,00 aangevraagd voor het starten van een eigen bedrijf op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, een zogenaamd Bbz-krediet.
3.3
Op 5 januari 2021 heeft [appellant] bij de rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht, een beroepschrift ingediend wegens het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag.
3.4
Bij uitspraak van 6 augustus 2021, gewezen onder zaaknummer ROT 21/53 (hierna: de Uitspraak), heeft de rechtbank het volgende beslist:
“De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag van eiser;
- -
stelt de door verweerder reeds verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
- -
draagt verweerder op binnen twee weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- -
bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-, indien verweerder hiermee in gebreke blijft.”
3.5
Op 2 september 2021 heeft de rechtbank een afschrift van de Uitspraak aan OLS verzonden. De Uitspraak is op 3 september 2021 ontvangen door OLS.
3.6
OLS heeft het bedrag van € 1.442,00 betaald aan [appellant].
3.7
Bij besluit van 17 september 2021 heeft OLS de aanvraag van [appellant] voor een Bbz-krediet afgewezen, omdat hij niet tot de doelgroep van de Bbz-regeling behoort.
3.8
Op 21 september 2021 heeft [appellant] bij OLS een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit.
3.9
Op 22 september 2021 heeft OLS een nieuw besluit genomen, waarin is vermeld:
- dat de beschikking van 17 september 2021 op een vergissing berust, omdat daarin abusievelijk is verwezen naar een aanvraag van 24 maart 2021;
- dat het besluit van 17 september 2021 wordt ingetrokken;
- dat alsnog een besluit wordt genomen op zijn aanvraag van 24 maart 2020;
- dat het besluit luidt dat [appellant] geen Bbz-uitkering krijgt, omdat hij niet tot de doelgroep van de Bbz-regeling behoort; en
- dat belanghebbenden tegen dit besluit binnen zes weken na datum van verzending ervan een bezwaarschrift kunnen indienen bij OLS.
3.10
Bij brief van 3 februari 2022 heeft de advocaat van [appellant] aan OLS medegedeeld dat OLS nog steeds geen besluit heeft genomen conform de Uitspraak en dat zij daarmee de maximale dwangsom van € 15.000,00 heeft verbeurd. OLS wordt verzocht dat bedrag over te maken, alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van [appellant] en met hem in gesprek te gaan over een vergoeding van zijn inkomensschade.
3.11
Bij brief van 16 februari 2022 heeft OLS geantwoord dat zij geen dwangsom verschuldigd is omdat zij tijdig, namelijk binnen twee weken na ontvangst van de uitspraak van 6 augustus 2021, een beslissing op de aanvraag heeft genomen.
3.12
Op 21 februari 2022 heeft [appellant] bij OLS een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 22 september 2021.
3.13
Bij brief van 24 februari 2022 heeft de advocaat van [appellant] aan OLS medegedeeld dat het besluit van 22 september 2021 destijds nooit door [appellant] is ontvangen en pas kenbaar is gemaakt aan hem met de brief van OLS van 16 februari 2022, zodat OLS ruim buiten de maximale dwangsomtermijn heeft gereageerd en zodoende de maximale dwangsom verschuldigd is.
3.14
Op 23 maart 2022 heeft [appellant] op grond van de Uitspraak ten laste van OLS executoriaal beslag gelegd onder BNG voor het bedrag van € 15.607,49.
3.15
Op 7 april 2022 heeft BNG aan [appellant] verklaard dat het saldo op de bankrekeningen van OLS negatief is en dat zij niets verschuldigd is aan OLS. Op 1 mei 2022 heeft [appellant] met betrekking tot die verklaring een klacht ingediend bij BNG.
3.16
Bij besluit van 26 april 2022 heeft OLS de bezwaren van [appellant] van 21 september 2021 en 21 februari 2022 tegen de besluiten van 17 september 2021 respectievelijk 22 september 2021 ongegrond verklaard.
3.17
In een uitspraak van 15 november 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:10363) heeft de rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht, het beroep van [appellant] tegen het besluit van 26 april 2022 verworpen. Ten aanzien van de vraag of OLS dwangsommen heeft verbeurd uit hoofde van de Uitspraak, overwoog de rechtbank dat met het besluit van 17 september 2021 gevolg is gegeven aan de Uitspraak, en dat de brief van 22 september 2021geen wijziging in de positie van [appellant] heeft aangebracht. Het besluit van 17 september 2021 is één dag te laat genomen, zodat OLS een dwangsom van € 100,00 heeft verbeurd. Materieel overwoog de rechtbank dat [appellant] terecht bijstand is geweigerd.
3.18
OLS heeft het als dwangsom verbeurde bedrag van € 100,00 aan [appellant] betaald.
4 Procedure bij de rechtbank
4.1
[appellant] heeft BNG gedagvaard en gevorderd dat BNG wordt veroordeeld om te betalen het bedrag waarvoor het beslag onder BNG is gelegd, te weten € 15.607,49, en subsidiair – samengevat weergegeven – een juiste verklaring derdenbeslag af te leggen, met veroordeling van BNG in de kosten van het geding.
4.2
OLS is in de procedure tussengekomen en heeft gevorderd (voor zover nu nog van belang) dat de vorderingen van [appellant] worden afgewezen, dat wordt geoordeeld dat het beslagexploot van 23 maart 2022 misbruik van recht oplevert en dat de executieprocedure inzake de Uitspraak wordt geschorst, danwel dat het beslag als opgeheven moet worden beschouwd, danwel dit beslag op te heffen. OLS vorderde voorts dat [appellant] wordt veroordeeld in de werkelijke proceskosten.
4.3
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] in de kosten van het geding aan de zijde van BNG veroordeeld. De kantonrechter overwoog dat [appellant] een evident ongegronde vordering had ingesteld en dat BNG aanspraak kan maken op de werkelijke proceskosten, die door de kantonrechter (gematigd) zijn begroot op € 1.500,00.
4.4
De vorderingen van OLS zijn gedeeltelijk toegewezen. De executie van de Uitspraak is geschorst en [appellant] is veroordeeld in de kosten van het geding. De vordering die strekt tot een veroordeling in de werkelijke proceskosten is afgewezen. De kantonrechter overwoog dat [appellant] weliswaar misbruik van procesrecht heeft gemaakt door het beslag te handhaven en de procedure te beginnen, maar dat OLS ervoor had kunnen kiezen om, juist gelet op het feit dat het ging om een evident kansloze vordering, niet tussen te komen.
6 Beoordeling in hoger beroep
Het principaal appel van [appellant]
Grief I en grief III
6.1
In zowel deze zaak als in de verwante zaak met nummer 200.312.689/01 staat de vraag centraal of OLS dwangsommen heeft verbeurd op grond van de Uitspraak. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis verwezen naar een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 20 mei 2022 tussen OLS en [appellant] en op basis daarvan geoordeeld dat er geen voor executie vatbare vordering van [appellant] op OLS was. Het hof onderschrijft dit oordeel. Daaraan ligt het volgende ten grondslag.
6.2
Bij beoordeling van de vraag of een dwangsom is verbeurd, moeten de handelingen van OLS ter uitvoering van het in de Uitspraak gegeven bevel, worden getoetst aan de inhoud van het bevel, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij geldt dat het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer moeten worden genomen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
6.3
In de Uitspraak is overwogen dat OLS binnen twee weken een beslissing moest nemen op de aanvraag van [appellant] tot leenbijstand. Tussen partijen is niet in geschil dat die termijn afliep op 16 september 2021. Op 17 september 2021 heeft OLS de aanvraag van [appellant] afgewezen. Daarmee heeft zij één dag te laat aan het in de Uitspraak gegeven bevel voldaan.
6.4
In het besluit van 17 september 2021 was een verkeerde datum opgenomen waar het de aanvraag van [appellant] betrof. Die fout is hersteld op 22 september 2021. Dat herstel laat onverlet dat op 17 september 2021 op de aanvraag van [appellant] is beslist.
6.5
Met grief I voert [appellant] aan dat het besluit van 17 september 2021 is genomen op zijn verzoek van 22 februari 2021. Het hof verwerpt dat betoog. In de Uitspraak is verwezen naar een verzoek van 24 maart 2020 om leenbijstand van € 10.000,00. Uit de overwegingen van de rechtbank in de Uitspraak blijkt dat het om een aanvraag voor een zogenaamd Bbz-krediet ging. Op die aanvraag moest OLS binnen twee weken beslissen. In het besluit van 17 september 2021 is verwezen naar een aanvraag van 24 maart 2021 met betrekking tot een Bbz-krediet. Weliswaar is het jaartal onjuist, maar de datum van 24 maart is juist, zodat het evident is dat dit besluit op de aanvraag van 24 maart 2020 betrekking had. [appellant] heeft ook niet gesteld dat hij nóg een aanvraag om een Bbz-krediet had gedaan. Grief I stuit hierop al af. Het hof voegt daaraan toe dat de rechtbank Rotterdam (sector bestuursrecht) in de uitspraak van 15 november 2022 in gelijke zin heeft geoordeeld.
6.6
Grief III heeft betrekking op de schorsing van de executie. De grief faalt in het verlengde van het voorgaande. De vraag of BNG mocht verrekenen is niet relevant. Aangenomen moet immers worden dat [appellant] slechts een vordering van € 100,00 op OLS had en dat die vordering is voldaan (4.4 van het vonnis), zodat al om die reden beslaglegging niet meer aan de orde was.
Grief II
6.7
Met grief II voert [appellant] aan dat niet de (on)rechtmatigheid van de te innen dwangsom ter discussie staat, maar de (on)rechtmatigheid van de verklaring van BNG. Hij miskent met die grief dat OLS als tussenkomende partij de rechtmatigheid van het beslag ter discussie heeft gesteld. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellant] niets meer van OLS te vorderen had. In het verlengde daarvan heeft de kantonrechter op goede gronden geoordeeld dat er geen belang meer bestond bij een beslissing over de afgegeven verklaring derdenbeslag.
Grief IV
6.8
Met grief IV voert [appellant] aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake was van een “evident kansloze vordering.” Volgens [appellant] kan de voorzieningenrechter (de kantonrechter) dit niet vaststellen.
6.9
[appellant] miskent dat de kantonrechter gehouden was hierover een oordeel te vormen omdat BNG en OLS aanspraak maakten op een vergoeding van de volledige proceskosten. [appellant] voert in de toelichting op zijn grief niet aan waarom het oordeel dat er sprake was van een evident kansloze vordering, inhoudelijk onjuist is. De grief kan daarom niet slagen.
Conclusie en proceskosten
6.10
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Omdat de vordering van [appellant] in eerste aanleg terecht is afgewezen, is [appellant] terecht in de proceskosten veroordeeld. Grief V faalt daarom ook. Het hof zal het vonnis bekrachtigen en [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Omdat deze zaak tegelijkertijd is behandeld met de zaak met nummer 200.312.689 en het hof OLS in die procedure een vergoeding volgens het liquidatietarief heeft toegekend voor de gehouden zittingen, zal het hof dat in deze procedure niet doen. OLS heeft immers geen extra kosten hoeven maken voor de behandeling van deze zaak op die zittingen. Dat betekent dat de proceskosten van OLS worden begroot op één punt van het liquidatietarief voor de memorie van antwoord.
6.11
BNG heeft gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld in de werkelijke kosten van het geding, die tot en met het moment van de memorie van antwoord worden begroot op € 3.000,-. Daaraan heeft BNG ten grondslag gelegd (2.18 memorie van antwoord) dat ook het hoger beroep misbruik van recht oplevert. Een vergoeding volgens het liquidatietarief leidt in dit geval tot een bedrag van € 3.642,- voor salaris advocaat. Het hof, dat ambtshalve de proceskostenveroordeling moet uitspreken, leidt uit de memorie van antwoord niet af dat BNG haar vordering op dit punt heeft willen beperken tot € 3.000,- en zal daarom een proceskostenveroordeling uitspreken volgens het liquidatietarief.
6.12
Het bewijsaanbod is niet voldoende specifiek gericht op feiten die tot een andere beslissing kunnen leiden. Het wordt daarom gepasseerd, dit nog daargelaten dat binnen de kaders van dit kort geding geen ruimte bestaat voor nadere bewijslevering.
6.13
[appellant] heeft tijdens de behandeling van deze zaak het horen van een of meer getuigen of deskundigen tot inzet van de procedure gemaakt. Daartoe dient dit kort geding echter niet, nog daargelaten dat niet is in te zien welke relevantie het horen van getuigen heeft. Vaststaat immers dat OLS slechts één dag te laat heeft beslist en dat de daaraan verbonden dwangsom van € 100,00 is voldaan.
Het incidenteel appel van OLS
6.14
Het incidenteel appel van OLS is gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat het voor OLS niet noodzakelijk was om als tussenkomende partij op te treden, zodat die tussenkomst er niet toe kan leiden dat [appellant] in de volledige proceskosten moet worden veroordeeld. Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter. Juist nu OLS ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding in deze procedure (op 7 juni 2022) al beschikte over het vonnis van de voorzieningenrechter van 20 mei 2022 waarin het [appellant] werd verboden beslag te leggen, kan de keuze om in deze procedure tussen te komen niet leiden tot een veroordeling in de volledige proceskosten. Het incidenteel appel slaagt daarom niet. Omdat niet is gebleken dat [appellant] voor dit incidenteel appel afzonderlijk kosten heeft moeten maken, blijft een kostenveroordeling achterwege.