5 Vorderingen in hoger beroep
5.1
Blauwe Tijger heeft tijdens de zitting in hoger beroep haar eis gewijzigd en vordert nu:
-
een verklaring voor recht dat de vermelding in het rapport onrechtmatig was;
-
de veroordeling van de Staat tot rectificatie van deze uitlatingen;
-
de veroordeling van de Staat tot het betalen van een schadevergoeding ter compensatie van de geleden reputatieschade en financiële schade, op te maken bij staat.
In de pleitnota was hier een vierde punt aan toegevoegd (kort gezegd een verzoek om een duidelijke norm te stellen voor communicatie door overheidsinstanties), maar Blauwe Tijger heeft ter zitting uitgelegd dat dit iets is voor in het lichaam van de uitspraak, en niet voor het dictum. Het hof heeft dit opgevat als een intrekking van dat vierde punt.
5.2
De Staat heeft bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging. Zoals hierna zal blijken (6.16) komt het hof aan een bespreking van dit geschilpunt niet toe.
5.3
Kort gezegd en zakelijk weergegeven houden de grieven (bezwaren) van Blauwe Tijger het volgende in. Met grief 1 klaagt Blauwe Tijger dat de NCTV een onschuldige donatie van bescheiden omvang ten onrechte opblaast tot een samenzwering. Met grieven 2 tot en met 4 komt Blauwe Tijger op tegen de kwalificatie ‘ultra-conservatief’. Blauwe Tijger voert aan dat haar hoofdactiviteit bestaat uit het uitgeven van boeken en tijdschriften over religieuze, wetenschappelijke, culturele en politieke onderwerpen, en dat haar uitgaven niet alleen rechts, maar ook links zijn en niet alleen conservatief, maar ook progressief, althans dat zij niet slechts uitgaan van een conservatieve levensbeschouwing. Grief 5 houdt in dat de passage diverse negatieve gevolgen heeft gehad voor Blauwe Tijger. Met grief 6 voert Blauwe Tijger aan dat de NCTV met de passage ten onrechte de suggestie wekt dat Blauwe Tijger zich schuldig maakt aan strafbare feiten, omdat het verspreiden van nepnieuws en complottheorieën te duiden zijn als smaad of laster, en het verspreiden van anti-overheidsprogaganda als opruiing. De context, te weten vermelding in een rapport over terrorisme, zou die suggestie nog versterken. Volgens Blauwe Tijger is dit in strijd met (de onschuldpresumptie van) artikel 6 EVRM. Nu het zonder enige onderbouwing is gebeurd, levert het bovendien smaad/laster op, aldus grief 7. Grieven 8 en 9 houden in dat de Staat geen beroep toekomt op het recht van vrijheid van meningsuiting. Met grief 10 stelt Blauwe Tijger dat de NCTV al in het rapport zelf een onderbouwing had moeten geven van de gebruikte kwalificaties. Grief 11 houdt in dat door de NCTV geen zorgvuldige belangenafweging is gemaakt. Met grief 12 komt Blauwe Tijger terug op de donatie; volgens haar suggereert de passage ten onrechte dat er een substantiële donatie is gedaan en had de bescheiden omvang ervan vermeld moeten worden. Grief 13 houdt in dat sprake is van een schending van de artikelen 6 en 8 EVRM. Grief 14 heeft betrekking op de immateriële schade en grief 15, tot slot, houdt in dat de NCTV geen beroep toekomt op parlementaire immuniteit.
6 Beoordeling in hoger beroep
Inleiding
6.1
Dit geschil gaat over de vraag of de NCTV (en daarmee de Staat) onrechtmatig heeft gehandeld door het opnemen van de passage in het DTN53. Bij de beantwoording van deze vraag neemt het hof het volgende in aanmerking.
6.2
De Staat komt geen beroep toe op grondrechten, omdat die strekken tot bescherming van de burger tegen de overheid.1 Dat is ook niet in geschil. Dat neemt niet weg dat het publiek wel recht heeft op ontvangst van informatie van de overheid en dat de NCTV ter uitvoering van zijn taak het publiek door middel van DTN’s regelmatig informeert en moet kunnen informeren over dreigingen en risico's op het gebied van terrorisme en nationale veiligheid (zie hiervoor onder 3.2.-3.3.). Bij de uitvoering van deze taak moet hem beoordelingsruimte worden gegund, maar gelet op het gezag dat uitgaat van informatieverstrekkingen van overheidswege moeten wel relatief strenge eisen worden gesteld aan de zorgvuldigheid (van de totstandkoming) van die informatie. Dit geldt te meer als het gaat om informatie die is opgenomen in een door de NCTV openbaar gemaakt rapport met de titel Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland. De Staat heeft dit overigens ook in zoverre erkend dat hij (terecht) heeft opgemerkt dat het DTN zijn doel voorbij zou schieten als de lezers niet op de juistheid daarvan zouden kunnen vertrouwen.
6.3
Gelet op het voorgaande en naar analogie van hetgeen de Hoge Raad in een uitspraak uit 19832 heeft overwogen, geldt dat in deze zaak twee, ieder voor zich hoogwaardige, maatschappelijke belangen tegenover elkaar staan: aan de ene kant het belang dat individuele burgers niet door publicaties worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen (waaronder ook potentieel diffamerende kwalificaties geschaard kunnen worden); aan de andere kant het belang dat niet, door gebrek aan bekendheid bij het grote publiek, (mogelijke) risico’s voor de samenleving kunnen blijven voortbestaan. Het antwoord op de vraag welk van deze belangen in een gegeven geval de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden. De Hoge Raad heeft daarbij in het bijzonder op de volgende gezichtspunten gewezen:
a. a) de aard van de gepubliceerde verdenkingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die verdenkingen betrekking hebben;
b) de ernst — bezien vanuit het algemeen belang — van de misstand die de publicatie aan de kaak beoogt te stellen;
c) de mate waarin ten tijde van de publicatie de verdenkingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal;
d) de inkleding van de verdenkingen, gezien in verhouding tot de onder a tot en met c bedoelde factoren;
e) de mate van waarschijnlijkheid dat, ook zonder de verweten publicatie, in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op spoedig succes bereikt had kunnen worden;
f) een mogelijke beperking van het door de publicatie te veroorzaken nadeel voor degene die erdoor wordt getroffen, in verband met de kans dat het betreffende stuk, ook zonder de verweten terbeschikkingstelling aan de pers, in de publiciteit zou zijn gekomen.
6.4
Dit is geen limitatieve opsomming, in die zin dat in alle gevallen al deze gezichtspunten relevant zijn en ‘afgevinkt’ moeten worden. De door de HR genoemde gezichtspunten waren toegesneden op die specifieke zaak en de omstandigheden en in deze zaak zijn anders. Zo is in dit geval geen sprake van een incidenteel gesignaleerde misstand, maar van een reguliere dreigingsrapportage waarin een waarschuwing voor een bepaald risico is opgenomen. Waar het om gaat is dat per afzonderlijk geval aan de hand van de concrete omstandigheden van dat specifieke geval een afweging moet worden gemaakt.
De toetsing in deze zaak
6.5
Naar het oordeel van het hof leidt een belangenafweging als hiervoor bedoeld tot de conclusie dat geen sprake is van handelen in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm (zie hierna: r.o. 6.6.-6.12). Een toetsing aan het EVRM leidt niet tot een ander resultaat (zie 6.13). Het hof licht dit als volgt toe.
6.6
Het belang van de NTCV is evident. Hij heeft immers als taak (zie nogmaals 3.2-3.3. hierboven) het versterken van de nationale veiligheid en het voorkomen van maatschappelijke ontwrichting door dreigingen voor de vitale belangen van de samenleving te identificeren en de weerbaarheid en bescherming van die vitale belangen te versterken. Daaruit vloeit een belang voort om het parlement en het publiek te informeren over actuele dreigingen, niet alleen specifiek wat betreft terrorisme, maar ook meer in het algemeen wat betreft andere mogelijke maatschappij-ontwrichtende ontwikkelingen, zoals (toenemende) polarisatie. Dit is zonder meer een zeer zwaarwegend belang (vergelijk gezichtspunt a).
6.7
Daartegenover staat het eveneens evidente belang van Blauwe Tijger om niet te worden blootgesteld aan lichtvaardige ‘verdachtmakingen’, of in dit geval: (potentieel) diffamerende kwalificaties. Blauwe Tijger heeft de verschillende, door haar gestelde specifieke nadelige gevolgen weliswaar niet of nauwelijks onderbouwd, maar dat neemt niet weg dat het hof aannemelijk acht dat de passage voor haar een negatief effect heeft gehad. Het enkele feit dat een organisatie met naam en toenaam wordt genoemd in een rapport van de NCTV met als titel Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland zal immers op de gemiddelde lezer al een ongunstige indruk maken.3 De NCTV moet met een dergelijk voorzienbaar gevolg rekening houden (vergelijk gezichtspunt a, en zie ook grief 5) en ook daarom is een zorgvuldige afweging vereist.
Vermelding bij naam
6.8
Dit betekent niet dat (alleen daarom al) de NCTV nooit een organisatie bij naam mag vermelden in een DTN. Dit hangt zoals gezegd af van de verdere omstandigheden van het geval, zoals het al besproken belang dat is gediend met de vermelding (zie 6.6.) en ook de gebruikte bewoordingen, bezien tegen de achtergrond van de context van de passage (vergelijk gezichtspunt d). In dit geval gaat het om één zin in een paragraaf getiteld ‘Polarisatie’. In de eerste alinea van deze paragraaf licht de NCTV toe dat hij in dit DTN aandacht besteedt aan negatieve vormen van polarisatie omdat deze kunnen bijdragen aan maatschappelijke onrust en/of een voedingsbodem kunnen vormen van radicaliseringsprocessen. Vervolgens behandelt hij verschillende met die polarisatie verband houdende onderwerpen, waaronder “Verschillende gezichten achter anti-lockdown demonstraties”. Dat onderwerp eindigt met een alinea over de aansluiting van diverse groepen boze burgers bij de boerenprotesten. De NCTV merkt in dat kader op dat aansluiting van verschillende groepen met verschillende grieven, verbonden door anti-overheidsdenken, verharding in de hand kan werken. Hierna volgt de aangevallen passage. Op geen enkele manier wordt in of rondom de passage gesteld of de indruk gewekt dat Blauwe Tijger een terroristische of extremistische organisatie is; door haar context en doordat zij begint met het woord “zo” is de passage duidelijk alleen bedoeld als een illustratie/een voorbeeld van de bredere gesignaleerde trend. Zo’n voorbeeld heeft een nut; door het geven ervan wordt de boodschap verduidelijkt en het weglaten ervan kan de boodschap dan ook minder effectief maken (vergelijk gezichtspunt e). De Staat heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat de NCTV bij het opstellen van het DTN 53 over meerdere voorbeelden voor deze ontwikkeling beschikte, maar heeft niet kunnen toelichten waarom de NCTV er juist voor heeft gekozen om dít voorbeeld te vermelden. Gelet op de hierboven vooropgestelde beoordelingsruimte van de NCTV maakt dat echter nog niet dat de NCTV de passage achterwege had moeten laten. Feit blijft dat de (hierna nog te beoordelen) vaststelling dat de Blauwe Tijger (onder andere) anti-overheidsdenken heeft gepropageerd en geld heeft gedoneerd aan een boerenactiegroep, kon dienen als illustratie van aansluiting van verschillende groepen met verschillende grieven, verbonden door anti-overheidsdenken. Het is naar het oordeel van het hof ongelukkig dat een en ander is opgenomen in een rapport dat Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland heet, dat de NCTV niet in een inleiding bij dat rapport heeft toegelicht dat het niet alleen betrekking heeft op terrorisme, maar ook over polarisatie en verharding, en dat alleen uit lezing van de passage in haar context blijkt dat de NCTV Blauwe Tijger niet in verband brengt met terrorisme. Omdat die context wel duidelijk is, is het hof alles afwegend echter van oordeel dat een en ander echter niet onrechtmatig is.
Juistheid van de verschillende onderdelen
6.9
Blauwe Tijger verwijt de Staat dat de passage in haar verschillende onderdelen inhoudelijk onjuist is en dat elke onderbouwing ontbreekt. In dat kader is van belang dat onderscheid gemaakt moet worden tussen feiten enerzijds en waardeoordelen anderzijds. Tussen partijen is niet in geschil dat de NCTV zich, ter uitvoering van zijn taak, niet kan beperken tot het in de DTN’s opnemen van feiten, maar dat hij daarin ook waardeoordelen moet opnemen. Die taak heeft namelijk betrekking op het identificeren en analyseren van risico’s en dreigingen. Dit is geen zwart/wit-onderscheid: zoals de Staat ter zitting terecht heeft opgemerkt is sprake van een breed spectrum met aan de ene kant zuivere feiten (‘Nederland ligt aan de Noordzee’) en aan de andere kant zuiver subjectieve waardeoordelen (‘ik vind spruitjes niet lekker’). De juistheid van zuivere feiten moet zo nodig aangetoond kunnen worden; dit is voor zuivere waardeoordelen niet mogelijk. Kwalificaties zoals ‘ultraconservatief’ en ’doorgeefluik van anti-overheidspropaganda, nepnieuws en complottheorieën’ bevinden zich ergens tussen deze twee uitersten. Over dergelijke kwalificaties is discussie mogelijk; zij kunnen dus niet ‘aangetoond’ worden, maar zij moeten wel voldoende steun vinden in de ten tijde van de publicatie bekende feiten4 (vergelijk gezichtspunt c). Anders dan Blauwe Tijger stelt, is niet vereist dat de feitelijke onderbouwing al in het rapport zelf is opgenomen (grief 10). Het enkele feit dat die onderbouwing niet al in het rapport wordt gegeven betekent ook niet dat sprake is van smaad of laster (grief 7).
6.10
Dat Blauwe Tijger geld heeft gedoneerd aan de Farmer Defence Force is niet in geschil; dit feit is dus juist. De vermelding hiervan had een duidelijk doel, namelijk het leggen van een verband tussen beide organisaties, ter illustratie van de daarvoor gesignaleerde ontwikkeling van de onderlinge aansluiting van verschillende groeperingen met verschillende anti-overheidsgrieven. De NCTV heeft niet onrechtmatig gehandeld door dit feit te vermelden en daarbij niet ook de relatief bescheiden omvang van het bedrag te noemen (grieven 1 en 12). Dit maakt de vermelding niet (alsnog) onnodig grievend of disproportioneel. Het hof ziet ook niet in waarom het noemen van de omvang van het bedrag voor Blauwe Tijger een relevant verschil zou hebben uitgemaakt. Hetzelfde geldt voor het feit dat de donatie deel uitmaakte van een actie die was opgezet door een bakkerij in het Oosten des lands.
6.11
Zoals hierboven al overwogen is discussie mogelijk over de juistheid van een kwalificatie als ‘ultraconservatief’. Niet in geschil is dat Blauwe Tijger ook niet-conservatieve denkbeelden heeft verspreid en ook niet-conservatieve boeken heeft uitgegeven. Zij heeft echter niet weersproken dat zij vooral boeken heeft uitgegeven en denkbeelden heeft verspreid die wèl als uiterst conservatief kunnen worden aangemerkt, en dat zij daar in elk geval hoofdzakelijk om bekend staat. De Staat heeft in dat verband ook een opsomming van boeken/uitgaven gegeven die niet is bestreden. Daarbij komt dat evenmin is betwist dat Blauwe Tijger, althans haar bestuurder [bestuurder] , vóór de publicatie van DTN53 door anderen al in verband werd gebracht met (ultra)conservatief gedachtengoed (vergelijk gezichtspunt f) en dat zij omringd werd(en) door personen die zichzelf als zodanig omschrijven. Ook grieven 2 tot en met 4 slagen dus niet.
6.12
Ook over de juistheid van de kwalificatie ‘doorgeefluik van anti-overheidspropaganda, nepnieuws en complottheorieën’ kan discussie bestaan. Dat ook deze kwalificatie voldoende steun in de feiten vindt, heeft de Staat naar het oordeel van het hof echter wel afdoende aangetoond met de door hem gegeven voorbeelden (zie 3.4-3.8 hierboven).
6.13
De slotsom is dat de passage inhoudelijk juist is, respectievelijk waar nodig voldoende steun vindt in de feiten, en dat ook overigens de formulering van de passage, mede gelet op de context ervan, blijk geeft van een voldoende zorgvuldige afweging (grief 11).
Toetsing specifiek aan het EVRM
6.14
Zoals hierboven al overwogen leidt een toetsing aan het EVRM niet tot een ander oordeel (grieven 6 en 13). Op zich is aannemelijk dat wel sprake is van een inmenging in het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, waaronder ook het recht op eerbiediging van de eer en goede naam valt (artikel 8 EVRM). Het hof herhaalt dat de vermelding van een organisatie met naam en toenaam in een rapport met de titel ‘Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland’ op de gemiddelde lezer een ongunstige indruk zal maken en een nadelig effect zal (kunnen) hebben voor de eer en goede naam van die organisatie. Het hof is het niet met de Staat eens dat die inmenging in dit geval niet de grens van ‘serieusheid’ overschrijdt5 en dat de Blauwe Tijger daarom geen bescherming kan ontlenen aan artikel 8 EVRM. Dat sprake is van een inmenging in het recht van vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM) acht het hof eveneens aannemelijk. De vermelding van de Blauwe Tijger in het DTN53 heeft nadelige gevolgen voor Blauwe Tijger en is nu juist het directe gevolg van de meningsuitingen van de Blauwe Tijger en weliswaar heeft de NCTV voor de toekomst geen beperkingen opgelegd in dat verband, maar aannemelijk is wel dat de vermelding in het DTN53 een ‘chilling effect’ kan hebben. Dit baat Blauwe Tijger echter niet, omdat naar het oordeel van het hof aan de eisen van het tweede lid van de artikelen 8 en 10 EVRM is voldaan en de inmenging dus gerechtvaardigd was. Onvoldoende betwist is dat de inmenging bij wet was voorzien (zie de taakstelling van de NCTV, alinea’s 3.2. en 3.3. hierboven) en een legitiem doel diende (bescherming van de nationale veiligheid). In het kader van de laatste voorwaarde (‘noodzakelijk in een democratische samenleving’) moet worden getoetst aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en uit hetgeen hierboven is overwogen volgt dat het hof van oordeel is dat ook aan die eisen is voldaan. Het IVBPR en de Gw bieden geen verdergaande bescherming aan Blauwe Tijger en het beroep daarop behoeft dus geen afzonderlijke bespreking.
6.15
Blauwe Tijger heeft ook nog een beroep gedaan op de onschuldpresumptie van artikel 6 EVRM, maar van een schending van dat artikel is geen sprake. Zoals de Staat terecht heeft opgemerkt is Blauwe Tijger geen ‘partij tegen wie vervolging is ingesteld’ in de zin van die bepaling en is Blauwe Tijger in het DTN53 ook niet van een strafbaar feit beschuldigd. Dat het verspreiden van nepnieuws, complottheorieën of anti-overheidspropaganda onder omstandigheden mogelijk zou kunnen worden geduid worden als smaad, laster of opruiing, zoals de Blauwe Tijger aanvoert, betekent niet dat in het DTN53 de suggestie wordt gewekt dat dat bij de Blauwe Tijger ook het geval is, en dat wordt niet anders omdat het rapport mede over terrorisme gaat. Zoals hierboven al overwogen wordt niet gesteld of de suggestie gewekt dat de Blauwe Tijger een extremistische of terroristische organisatie is.
Overige argumenten en geschilpunten
6.16
Ter zitting in hoger beroep heeft de Blauwe Tijger nog aangevoerd dat de NCTV ten onrechte geen hoor en wederhoor heeft toegepast. Dit is een nieuw argument en het in een zo laat stadium naar voren brengen daarvan is in strijd met de goede procesorde.
6.17
Verder heeft Blauwe Tijger nog aangevoerd dat de passage is gebaseerd op persoonsgegevens ten aanzien van [bestuurder] , bestuurder van de Blauwe Tijger, en dat deze gegevens in strijd met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) zijn verwerkt. Om die reden zouden (vrijwel) alle door de NCTV in deze procedure ingebrachte bewijsmiddelen onrechtmatig zijn verkregen. Ook dit is een nieuw argument, dat in strijd met de goede procesorde pas voor het eerst ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht. Reeds daarom slaagt het niet. De Staat heeft overigens verklaard dat de passage niet is gebaseerd op een voorafgaand aan het DTN53 ten aanzien van [bestuurder] aangelegd dossier, maar op berichten in de media over Blauwe Tijger. Het hof ziet geen reden om hieraan te twijfelen. Dat Blauwe Tijger verknocht is met de persoon [bestuurder] brengt niet mee dat het beoordelen van berichten over Blauwe Tijger moet worden aangemerkt als het bewerken van persoonsgegeven van [bestuurder] . Verder heeft de advocaat van de Staat terecht opgemerkt dat hij zelf het recht heeft om ter onderbouwing van het verweer van de Staat de nodige bewijsmiddelen naar voren te brengen. Een uitvoeriger reactie kon van de Staat in dit late stadium niet worden verwacht.
6.18
Aan de kwesties parlementaire immuniteit (grief 15) en immateriële schadevergoeding (grief 14) komt het hof gezien het voorgaande niet toe. Nu naar het oordeel van het hof geen sprake is van onrechtmatig handelen, komt het hof evenmin toe aan een bespreking van de vraag of de eiswijziging van de Blauwe Tijger toelaatbaar is.
Slotopmerking
6.19
Het hof hecht eraan tot slot het volgende op te merken. Aangenomen mag worden dat vooral de associatie met terrorisme en extremisme nadelig is voor een (rechts)persoon, (veel) nadeliger dan de associatie met ultra-conservatisme, anti-overheidspropaganda, nepnieuws en complottheorieën en meer in het algemeen met polarisatie. Zoals hierboven overwogen is het hof van oordeel dat uit de tekst en context van de passage afdoende blijkt dat Blauwe Tijger door de NCTV niet in verband wordt gebracht met extremisme en terrorisme. Om discussie in de toekomst echter te voorkomen geeft het hof de NCTV in overweging de naam van het DTN te veranderen en daarin tot uitdrukking te laten komen dat het rapport niet alleen gaat over terrorisme, maar ook meer in het algemeen over negatieve vormen van polarisatie en mogelijke andere maatschappij-ontwrichtende ontwikkelingen.
Conclusie en proceskosten
6.20
De conclusie is dat het hoger beroep van Blauwe Tijger niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal Blauwe Tijger als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
6.21
Die proceskosten worden aan de zijde van de Staat begroot op:
griffierecht € 783,-
salaris advocaat € 2.428 (2 punten × tarief II)
nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.389,-
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.