Rolnr. rechtbank: 153847/HA ZA 01 -762
1. [appellante 1] ,
2. [appellant 2] ,
3. [appellante 3] ,
4. [appellant 4] ,
1. […] BELEGGINGSMAATSCHAPPIJ B.V.,
2. ROBEFO ( […] Beleggingsfonds) B.V.,
3. V.O.F. BOVENSTRAAT,
Beoordeling van het hoger beroep
1. Tegen de feiten zoals de rechtbank die onder 2 van het bestreden vonnis heeft vastgesteld is niet opgekomen, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
Het gaat in deze zaak in het kort om het volgende.
2. Bij akte van 15 maart 1741 is een erfpachtovereenkomst gesloten tussen de rechtsvoorganger van in elk geval [appellante 1] als eigenaar/erfverpachter en rechtsvoorgangers van [geïntimeerde 1] c.s. als erfpachters met betrekking tot een perceel grond aan de [adres] heden ten dage kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie [nummer] ter grootte van 71 are en 75 centiare. Artikel 1 van de akte bepaalt dat de erfpacht altoos durend en onaflosbaar zal zijn en dat de canon fl. 200 per jaar zal bedragen. De canon heeft nog steeds die omvang.
3. [appellant 2] c.s. vordert ook in appel primair — zakelijk weergegeven — dat de jaarlijkse canon wordt verhoogd tot een marktconform althans redelijk (door een taxateur) nader te bepalen bedrag en subsidiair een verklaring voor recht dat de erfpacht eindigt of door opzegging zal eindigen met bepaling van een datum waarop zij beëindigd zal zijn alsmede de bepaling dat het vonnis in de plaats van het vereiste exploot treedt, kosten rechtens.
Een redelijke en billijke benadering van de tekst van de akte uit 1741 brengt volgens [appellant 2] c.s. mee, dat deze wordt aangepast aan de geest van de huidige tijd en dat de rechtsongelijkheid die is ontstaan doordat de jaarlijkse vergoeding van f1. 200 voor het inmiddels schitterend gelegen industrieel terrein (pal aan de Maas bij de Van Brienenoordbrug) in geen enkele verhouding staat tot de waarde van het perceel, zodat de erfpachter feitelijk de volle eigendom heeft en de erfverpachter niets, wordt opgeheven. Voorts moet volgens [appellant 2] c.s. het begrip altoos durend en onaflosbaar zo worden verstaan, dat de partijen die destijds de overeenkomst sloten daarmee hebben bedoeld dat de overeenkomst voor onbepaalde tijd werd aangegaan. Dit is, aldus [appellant 2] c.s. in de memorie van grieven, een hanteerbaar begrip, omdat daaraan een beëindigingsmogelijkheid vastzit en een mens nu eenmaal niet over zijn graf heen kan regeren. Altoos durend is voor altijd en dat wil zeggen “voor zo lang als ik leef”, het is dus afhankelijk van het leven en het betekent niet voor eeuwig. Uitgaande van de menselijke maat is eeuwigdurend alleen relevant als religieus, maar niet als juridisch begrip.
4. De rechtbank heeft de vorderingen (in conventie) afgewezen en daartegen komt [appellant 2] c.s. op in dit hoger beroep met argumenten die hierna worden vermeld en besproken.
5. Het hof is mét de rechtbank van oordeel dat het erfpachtsrecht niet kan worden beëindigd. Altoos durend is, zo is het hof met [appellant 2] c.s. eens, inderdaad “voor altijd”, maar het hof vermag niet in te zien, dat “altijd” zou zijn gelijk te stellen met “voor zo lang als ik leef en afhankelijk zou zijn van de duur van het leven van de contractant. De overeenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd, namelijk voor al -tijd, en bevat daarnaast de bepaling dat de erfpacht onaflosbaar is, dat wil zeggen dat zij niet kan worden beëindigd. In zoverre is in de overeenkomst een bijzondere bepaling gemaakt over het (niet kunnen) eindigen van het erfpachtsrecht. Anders dan appellanten willen, brengen de redelijkheid en billijkheid niet mee, dat het in 1741 door de erfpachters verkregen recht moet worden gewijzigd in een minder recht omdat het vastgelegde recht, beoordeeld naar de economische verhoudingen van nu, mogelijk niet zal zijn bedoeld. Het vastgelegde recht kan dan ook niet met inroeping van het volgens het terecht door de rechtbank toepasselijk geachte art. 766 (oud) BW worden opgezegd door de eigenaar. Op goede gronden, die het hof onderschrijft, heeft de rechtbank geoordeeld dat van dit op 1 januari 1992 reeds bestaande recht ook geen opheffing op grond van art. 5:97 lid 1 BW mogelijk is.
6. Ook overigens komt [appellant 2] c.s. geen beroep op art. 5:97 lid 1 BW toe. Ingevolge art. 169 Ow NBW mag de rechter in geval van een vordering tot wijziging zoals hier geen rekening houden met omstandigheden die zich vóór 1 januari1992 hebben voorgedaan. [appellant 2] c.s. vergelijkt de situatie van 1741 met die van de huidige tijd. Over sedert 1 januari 1992 gewijzigde omstandigheden die tot wijziging nopen, rept zij echter niet. Het hof onderschrijft ook hier de ampele overwegingen van de rechtbank die tot het oordeel hebben geleid dat de vorderingen over de gehele linie moeten worden afgewezen.
7. Nu zowel de primaire als subsidiaire vorderingen worden afgewezen, behoeven de in appel gehandhaafde verweren van [geïntimeerde 1] c.s. omtrent de niet ontvankelijkheid van (een deel van) de vorderingen geen behandeling. Het vonnis zal worden bekrachtigd en [appellant 2] c.s. wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [appellant 2] c.s. in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde 1] c.s. bepaald op € 245 aan verschotten en op € 894 aan kosten voor de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, G.Dulek-Schermers en J. Vrij en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2005 in aanwezigheid van de griffier.