Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHSHE:2017:1694

Gerechtshof 's-Hertogenbosch
18-04-2017
19-04-2017
200.149.589_01
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:1429
Arbeidsrecht
Hoger beroep

Hof komt terug op beslissing in tussenarrest.

Is sprake van een bindende eindbeslissing?

Ontbindende voorwaarde in arbeidsovereenkomst is niet rechtsgeldig.

Rechtspraak.nl
AR 2017/2036
AR-Updates.nl 2017-0489
VAAN-AR-Updates.nl 2017-0489
Brightmine 2017-20000468

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer 200.149.589/01

arrest van 18 april 2017

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

advocaat: mr. I.C.M. de Boer te Breda,

tegen

Flex Force Company B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde,

advocaat: mr. J.G. Kroon te Breda,

als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 8 juli 2014 en 12 april 2016 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder zaaknummer 2396060/303 rolnummer 13-9220 gewezen vonnis van 13 februari 2014.

8 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het tussenarrest van 12 april 2016;

  • -

    de akte houdende bewijslevering van [appellant] met 2 producties;

  • -

    de antwoordakte van Flex Force;

  • -

    het proces-verbaal van de enquête van 15 augustus 2016;

  • -

    de memorie na enquête van [appellant] ;

  • -

    de antwoordmemorie na enquête van Flex Force.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

9 De verdere beoordeling

9.1.

Bij genoemd tussenarrest heeft het hof [appellant] toegelaten te bewijzen dat hij met Flex Force een jaarcontract is overeengekomen.

9.2.

Naar aanleiding van hetgeen [appellant] heeft gesteld bij akte houdende bewijslevering en herhaald bij memorie na enquête (nr. 11 e.v.) overweegt het hof als volgt.

9.2.1.

[appellant] verzoekt het hof terug te komen op de beslissing waarbij hem voormelde bewijsopdracht is gegeven. [appellant] stelt daartoe onder meer dat de tijdsbepaling in de arbeidsovereenkomst (artikel 1 lid 2“De overeenkomst wordt aangegaan voor de duur van de Opdracht en eindigt van rechtswege op het moment dat de Opdracht eindigt, zonder dat daarvoor enige opzeggingshandeling is vereist”, zie r.o. 6.1.2.) is te kwalificeren als een ontbindende voorwaarde. Deze is volgens [appellant] niet rechtsgeldig, aangezien het gesloten ontslagstelsel met deze ontbindende voorwaarde wordt omzeild en het intreden van de voorwaarde niet objectief bepaalbaar is en afhankelijk van de wil of subjectieve beoordeling van een belanghebbende partij, te weten [belanghebbende partij] .

9.2.2.

Flex Force heeft in haar antwoordakte en haar antwoordmemorie na enquête (nr. 23 e.v.) betoogd dat sprake is van een bindende eindbeslissing in het tussenarrest van 12 april 2016 voor wat betreft het oordeel van het hof dat de arbeidsovereenkomst van [appellant] is geëindigd op het moment dat [belanghebbende partij] de opdracht aan Flex Force beëindigde. Daar kan het hof niet op terugkomen aldus Flex Force. Tevens is sprake van strijd met de twee-conclusie-regel. Verder heeft Flex Force betoogd dat het moment van het einde van de arbeidsovereenkomst objectief bepaalbaar is; de arbeidsovereenkomst eindigde op het moment dat [belanghebbende partij] de opdracht aan Flex Force beëindigde. Dat is niet afhankelijk van de wilsbeslissing van een belanghebbende, [belanghebbende partij] . Volgens Flex Force is de ontslagbescherming niet illusoir gemaakt en niet strijdig met het systeem van het ontslagrecht.

9.2.3.

Het hof oordeelt als volgt.

Het hof heeft in het tussenarrest van 12 april 2016 (r.o. 6.6) overwogen dat hij er vooralsnog van uit gaat dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd op het moment dat [belanghebbende partij] de opdracht beëindigde en vervolgens is aan [appellant] voormelde bewijsopdracht gegeven. Daarmee is niet uitdrukkelijk en zonder voorbehoud op een geschilpunt tussen partijen beslist zodat het hof daaraan niet gebonden is. Als daar anders over moet worden gedacht, omdat ‘vooralsnog’ alleen ziet op mogelijk door [appellant] te leveren bewijs van zijn stelling dat hij met Flex Force een jaarcontract is overeengekomen, dan geldt dat het hof in beginsel is gebonden aan bedoelde overweging. Deze gebondenheid geldt echter niet onverkort. De eisen van de goede procesorde brengen immers tevens mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte, eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen daaromtrent. Indien het gewijzigde inzicht van de rechter is gestoeld op een reeds tussen de partijen met het oog daarop gevoerd debat behoeven partijen niet nogmaals de gelegenheid te krijgen zich uit te laten over punten waarover zij zich reeds hebben uitgelaten.

Het hof ziet aanleiding de hiervoor weergegeven beslissing - en tevens de gegeven bewijsopdracht - in heroverweging te nemen, omdat deze berust op een onjuiste grondslag op grond van het volgende.

Bij memorie van grieven (nr. 21 en 25) heeft [appellant] reeds gesteld dat de bepaling in de arbeidsovereenkomst “einde opdracht” niet als een rechtsgeldige ontbindende voorwaarde kan worden beschouwd. Het hof heeft deze stelling ten onrechte niet in zijn overwegingen in het tussenarrest betrokken. Flex Force heeft, zoals blijkt uit het voorgaande, inmiddels reeds op deze stelling van [appellant] gereageerd, zodat het hof Flex Force niet nogmaals de gelegenheid behoeft te geven om daarop in te gaan. Van strijd met de twee-conclusie-regel is geen sprake nu [appellant] de volgens hem niet-rechtsgeldige ontbindende voorwaarde zoals gezegd reeds bij memorie van grieven ter sprake heeft gebracht. De hiervoor genoemde stellingen van [appellant] bij akte en memorie na enquête vormen daar een uitwerking van.

9.2.4.

Het hof is van oordeel dat de in r.o. 9.2.1. aangehaalde bepaling een ontbindende voorwaarde inhoudt; die voorwaarde, einde van de opdracht, is een toekomstige onzekere gebeurtenis. De arbeidsovereenkomst gold overigens zonder (het zich voordoen van) die voorwaarde voor de duur van een jaar (Artikel 1 lid 2: “De overeenkomst eindigt (…) uiterlijk 1 november 2013, tenzij partijen daarvoor schriftelijk een verlenging overeenkomen.”, zie r.o. 6.1.2.).

De vraag is of hier sprake is van een rechtsgeldige ontbindende voorwaarde.

Bij de beantwoording van deze vraag stelt het hof het volgende voorop.

De voor de arbeidsovereenkomst kenmerkende bescherming van de werknemer, die onder meer tot uiting komt in het wettelijk stelsel van het ontslagrecht, brengt mee dat de geldigheid van een ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst slechts bij uitzondering kan worden aanvaard. Een voorwaarde die redelijkerwijs niet met dat stelsel is te verenigen, zal niet tot een beëindiging van rechtswege van de arbeidsovereenkomst kunnen leiden. Van geval tot geval moet worden bezien of een voorwaarde als vorenbedoeld is te verenigen met dat wettelijk stelsel. Daarbij komt het mede aan op de aard, inhoud en context van de voorwaarde (HR 2 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0348).

9.2.5.

Het hof is, met inachtneming van het voorgaande, van oordeel dat de onderhavige ontbindende voorwaarde niet rechtsgeldig is op grond van het volgende.

De onderhavige ontbindende voorwaarde lijkt op een uitzendbeding. In het tussenarrest van 12 april 2016 werd echter - anders dan de kantonrechter - beslist dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen weliswaar kenmerken heeft van een uitzendovereenkomst, maar dat niet is (r.o. 6.4. en 6.5.). Het hof overwoog daarbij dat een werknemer in geval van een uitzendovereenkomst minder rechtsbescherming heeft dan bij een reguliere arbeidsovereenkomst. Daarmee strookt niet dat de onderhavige ontbindende voorwaarde een verderstrekkende werking zou hebben dan een uitzendbeding, zie met name artikel 7:691 lid 3 BW, waarin is bepaald dat een uitzendbeding zijn kracht verliest indien de werknemer in meer dan 26 weken arbeid voor de werkgever heeft verricht. Bovendien betreft het hier een ruim geformuleerde voorwaarde - de opdracht betreft het gehele inkooptraject [belanghebbende partij] [vestiging] -, terwijl het voorts van de subjectieve waardering van de ‘inlener’ [belanghebbende partij] afhangt of en wanneer de voorwaarde in vervulling gaat. Flex Force heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat niettemin sprake is van een rechtsgeldige ontbindende voorwaarde.

Overigens is van belang dat de arbeidsovereenkomst na het einde van de opdracht niet inhoudsloos is geworden. Flex Force had [appellant] immers in kunnen zetten op andere werkzaamheden, zoals Flex Force ook zelf aan [appellant] heeft aangegeven in haar mail van 19 april 2013 (prod. 9 cva).

Op grond van het vorenstaande acht het hof de inbreuk op de ontslagbescherming niet gerechtvaardigd.

9.3.

De conclusie van het voorgaande is dat de arbeidsovereenkomst niet van rechtswege is geëindigd op grond van de - niet-rechtsgeldige - ontbindende voorwaarde. Derhalve moet ervan worden uitgegaan dat de arbeidsovereenkomst heeft voortgeduurd tot 1 november 2013. In dat licht behoeven de overige stellingen en verweren (met uitzondering van het matigingsverweer, zie hierna) van [appellant] resp. Flex Force niet meer besproken te worden en is de bewijsopdracht in het tussenarrest van 12 april 2016 en de bewijslevering en - waardering niet meer aan de orde.

9.4.

[appellant] heeft bij memorie van grieven zijn eis en de grondslag daarvan gewijzigd en betaling gevorderd van een gefixeerde schadevergoeding van € 26.185,09 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en te vermeerderen met de wettelijke rente. [appellant] heeft zijn vordering berekend op basis van het loon met vakantietoeslag (€ 4.536,- bruto per maand) dat verschuldigd zou zijn geweest van 8 mei 2013 tot 1 november 2013. Verder vordert [appellant] terugbetaling van hetgeen hij op grond van het vonnis waarvan beroep heeft betaald, te weten € 500,- aan proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente. Tot slot vordert [appellant] veroordeling van Flex Force in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep. Betaling van buitengerechtelijke kosten heeft [appellant] in hoger beroep niet meer gevorderd.

Flex Force heeft de berekening van het bedrag van € 26.185,09 niet betwist. Wel heeft zij geheel subsidiair verzocht de wettelijke verhoging en de wettelijke rente sterk te matigen.

9.4.1.

Het gevorderde bedrag van € 26.185,09 bruto wordt toegewezen. Het hof vult de rechtsgrond in die zin aan, dat dit bedrag als loon is verschuldigd. De arbeidsovereenkomst is immers doorgelopen tot 1 november 2013. Het hof matigt de wettelijke verhoging over dat bedrag tot 0% nu [appellant] in hoger beroep zowel de grondslag als de hoogte van zijn vordering drastisch heeft gewijzigd. Het doel van de wettelijke verhoging, de prikkel tot tijdige loonbetaling, wordt daarom niet bereikt.

Voor matiging van de wettelijke rente ziet het hof geen grond. [appellant] heeft geen ingangsdatum van de wettelijke rente vermeld. Het hof zal daarom als ingangsdatum de datum van de memorie van grieven, 4 november 2014, waarop hij zijn vordering heeft gewijzigd, aanhouden.

De vordering tot terugbetaling van de proceskosten eerste aanleg wordt als niet betwist toegewezen.

Flex Force wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep veroordeeld. De dagvaardingskosten in eerste aanleg zijn op beide kopieën van de dagvaarding in de partijdossiers onleesbaar. Deze worden om die reden op nihil bepaald.

10 De uitspraak

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep;

veroordeelt Flex Force tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 26.185,09 bruto ter zake van loon, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 4 november 2014 tot de dag van de voldoening;

veroordeelt Flex Force tot terugbetaling aan [appellant] van hetgeen hij op grond van het vonnis waarvan beroep aan Flex Force heeft voldaan, te weten € 500,- aan proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling door [appellant] tot de dag van de voldoening aan [appellant] ;

veroordeelt Flex Force in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] op nihil aan dagvaardingskosten, op € 213,- aan griffierecht en op € 500,-- aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 98,54 aan dagvaardingskosten, op € 704,- aan griffierecht en op € 3.474,- aan salaris advocaat voor het hoger beroep;

verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders in hoger beroep gevorderde af;

Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, M. van Ham en Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op

18 april 2017.

griffier rolraadsheer

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.