op het bij exploot van dagvaarding van 10 juli 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 7 juni 2017, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres.
1 Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 5444707 CV EXPL 16-7727)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het tussenvonnis van 30 november 2016.
2 Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding in hoger beroep;
-
de memorie van grieven met producties;
-
de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3 De beoordeling
3.1.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
3.1.1.
[appellant] huurt van [geïntimeerde] met ingang van 2 februari 2005 de woning gelegen aan de [adres] te [plaats 1] . Het betreft een tussenwoning met tuin. Met ingang van 1 juli 2016 bedroeg de huurprijs € 422,40 bruto per maand.
3.1.2.
[geïntimeerde] heeft [appellant] op 11 oktober 2016 gedagvaard voor de kantonrechter in Tilburg. Zij vorderde, kort gezegd, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde alsmede de betaling van achterstallige huur, met nevenvorderingen. Aan haar vorderingen legde [geïntimeerde] ten grondslag dat [appellant] in meerdere opzichten tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen ingevolge de tussen partijen gesloten huurovereenkomst.
3.1.3.
De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen in die zin dat (verkort weergegeven):
- de tussen partijen gesloten huurovereenkomst met ingang van 8 juni 2017 werd ontbonden;
- [appellant] werd veroordeeld om het gehuurde binnen 8 weken na betekening van het vonnis
te ontruimen;
- [appellant] werd veroordeeld tot betaling van de huurachterstand tot en met februari 2017 ad
€ 664,80 alsmede tot betaling van een bedrag aan huur respectievelijk gebruiksvergoeding
ad € 422,40 per maand vanaf 1 maart 2017 tot aan het moment van ontruiming;
- [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten.
3.2.1.
[appellant] kan zich niet verenigen met het vonnis van de kantonrechter en is in hoger beroep gekomen.
Als productie 2 bij memorie van grieven heeft [appellant] een beschikking in het geding gebracht van de kantonrechter te Tilburg van 14 maart 2017 (zaaknummer 5572126 OV VERZ 16-10544), waarbij het vermogen van [appellant] onder bewind is gesteld met benoeming van [bewindvoerder] , gevestigd te [postcode] [plaats 2] , tot bewindvoerder. Bij prejudiciële beslissing van 7 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:525) heeft de Hoge Raad onder meer in r.o. 3.4.2. overwogen:
“Indien de rechter in de loop van het geding van het bewind op de hoogte raakt dient hij, zo nodig ambtshalve, in een tussenuitspraak de meest gerede partij in staat te stellen de bewindvoerder op te roepen om in het geding te verschijnen.”
3.2.2
Het hof zal, gelet op hetgeen de Hoge Raad in het aangehaalde arrest heeft overwogen, de zaak verwijzen naar de rol om [appellant] de gelegenheid te bieden zich uit te laten over de vraag welke gevolgen de instelling van het bewind moet hebben voor de onderhavige procedure en om hem de gelegenheid te bieden de bewindvoerder op te roepen om in het geding te verschijnen en het geding als formele procespartij over te nemen. Daartoe zal de zaak worden verwezen naar de hierna te bepalen rolzitting. In dit verband merkt het hof – wellicht ten overvloede - op dat bij overname [appellant] zelf geen procespartij meer zal zijn. Voorts wijst het hof erop dat partijen in hoger beroep (en dus ook de bewindvoerster als formele procespartij) ingevolge het bepaalde in artikel 353, lid 1 Rv. slechts kunnen procederen bij advocaat (en dat kan mr. Heijkant zijn).
3.3.
Elke verdere beoordeling en beslissing wordt aangehouden.
4 De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 15 januari 2019 voor uitlating aan de zijde van [appellant] als bedoeld in r.o. 3.2.2. en om [appellant] in staat te stellen de bewindvoerder in dit geding op te roepen;
houdt elke verdere beoordeling en beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, M.G.W.M. Stienissen en R.J.M. Cremers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 december 2018.
griffier rolraadsheer
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: