GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.189.953/01
arrest van 27 februari 2018
[appellant]
,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. J.L.E. Marchal te Maastricht,
1 [geïntimeerde 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
hierna afzonderlijk aan te duiden als [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ,
advocaat: mr. A.M.C. Marius-van Eeghen te 's-Gravenhage,
3. [geïntimeerde 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 3] ,
advocaat: mr. J.J. Serrarens, te Maastricht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 7 juni 2016 in het hoger beroep van de door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht onder zaaknummer C/03/182902 / HA ZA 13-315 gewezen vonnissen van 5 november 2014 en 23 december 2015.
7 De uitspraak
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt het tussenvonnis van 5 november 2014, voor zover daarbij:
-is geoordeeld dat [appellant] over de rekeningen waarvan hij mede rekeninghouder is rekening en verantwoording dient af te leggen over de periode voor overlijden van erflaatster;
- is geoordeeld dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] kunnen verlangen dat op het aandeel van [appellant] in de nalatenschap de (niet meer afdwingbare) schulden uit geldlening worden toegerekend;
in conventie en reconventie:
bekrachtigt het tussenvonnis van 5 november 2014 voor het overige;
vernietigt het vonnis van 23 december 2015, voor zover daarbij:
- [appellant] , onder randnummer 3.6 van het dictum, is veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording over het door hem gevoerde beheer over het vermogen van erflaatster in de periode vanaf 1 januari 2008 tot en met [datum overlijden] 2011, voor zover betrekking hebbend op de bankrekening bij ABN AMRO Bank met nummer [nummer 1] , de bankrekening bij ABN AMRO Bank met nummer [nummer 2] en de bankrekening met ABN AMRO Bank met nummer [nummer 3] ;
- [appellant] , onder randnummer 3.9 van het dictum, is veroordeeld tot betaling aan de nalatenschap van erflaatster van € 18.151,21 te vermeerderen met de contractuele rente daarover vanaf 20 april 2001 tot [datum overlijden] 2011 en met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 25 juli 2013 over het op [datum] 2011 verschuldigde bedrag tot de dag van voldoening;
- is bepaald dat in het kader van de verdeling het door [appellant] nog niet terugbetaalde deel van de schulden aan voorheen erflaatster uit hoofde van geldlening behoort te worden verrekend met hetgeen hij uit hoofde van de verdeling zonder verrekening zou hebben ontvangen.
- [geïntimeerde 1] is veroordeeld tot betaling aan de nalatenschap van
€ 18.151,21 te vermeerderen met de contractuele rente daarover vanaf 20 april 2001 tot [datum overlijden] 2011 en met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 23 oktober 2013 over het op [datum] 2011 verschuldigde bedrag tot de dag van voldoening en voor zover [geïntimeerde 1] daarbij is veroordeeld om aan de nalatenschap van erflaatster te betalen € 1.361,34;
in conventie en reconventie:
bekrachtigt het vonnis van 23 december 2015 voor het overige;
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en A.R. Autar en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 februari 2018.