Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHSHE:2021:2317

Gerechtshof 's-Hertogenbosch
22-07-2021
05-08-2021
200.290.582_01 en 200.290.592_01
Civiel recht
Hoger beroep

Verzoek opheffen schenkingsbewind over de certificaten in onverdeelde gemeenschap door 2 van de 3 rechthebbenden.

Rechtspraak.nl
ERF-Updates.nl 2021-0220
RN 2021/103

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

Uitspraak : 22 juli 2021

Zaaknummers : 200.290.582/01 en 200.290.592/01

Zaaknummer eerste aanleg : 356674/20-47

in de zaak met zaaknummer 200.290.582/01 in hoger beroep van:

1. [de vader], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de certificaten van aandelen,

wonende te [woonplaats] ,

2. [de moeder], in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de certificaten van aandelen,

wonende te [woonplaats] ,

appellanten,

advocaat: mr. S.M.M. van Dooren te ’s-Hertogenbosch,

tegen

1 [zoon 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

advocaat: mr. C.R. Huiskes te Utrecht.

2. [dochter],

wonende te [woonplaats] ,

advocaat: mr. E.H.W. van Nijnatten te Bladel,

verweerders.

Als belanghebbende wordt in deze zaak aangemerkt:

[zoon 2] ,

wonende te [woonplaats] ,

advocaat: mr. S.E. Johansen te Nuenen,

in de zaak met zaaknummer 200.290.592/01 in hoger beroep van:

[zoon 2] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna aan te duiden als [zoon 2] ,

advocaat: mr. S.E. Johansen te Nuenen,

tegen

1 [zoon 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna aan te duiden als [zoon 1] ,

advocaat: mr. C.R. Huiskes te Utrecht.

2. [dochter],

wonende te [woonplaats] ,

hierna aan te duiden als [dochter] ,

advocaat: mr. E.H.W. van Nijnatten te Bladel,

verweerders.

Als belanghebbenden worden in deze zaak aangemerkt:

1. [de vader], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de certificaten van aandelen,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: [de vader] ,

2. [de moeder], in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de certificaten van aandelen,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: [de moeder] ,

advocaat: mr. S.M.M. van Dooren te ’s-Hertogenbosch.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van 20 november 2020 van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch en naar de tussenbeschikking van diezelfde rechtbank van 30 april 2020, waartegen het hoger beroep in beide procedures zich richt.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

Het verloop van de procedure in de zaak 200.290.582/01 blijkt uit:

  • -

    het beroepschrift van [de vader] en [de moeder] met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 18 februari 2021;

  • -

    de verweerschriften van [zoon 1] en [dochter] , ingekomen ter griffie op respectievelijk 16 en 19 april 2021;

  • -

    een brief van [zoon 1] met producties, ingekomen ter griffie op 18 mei 2021

  • -

    een brief van [de vader] en [de moeder] met een productie, ingekomen ter griffie op 20 mei 2021.

2.2.

Het verloop van de procedure in de zaak 200.290.592/01 blijkt uit:

  • -

    het beroepschrift van [zoon 2] met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 19 februari 2021;

  • -

    het verweerschrift van [zoon 1] , ingekomen ter griffie op 16 april 2021;

  • -

    het voornoemde verweerschrift van [dochter] , ingekomen ter griffie op 19 april 2021

  • -

    voormelde brief van [zoon 1] met producties, ingekomen ter griffie op 18 mei 2021

  • -

    voormelde brief van [de vader] en [de moeder] met een productie, ingekomen ter griffie op 20 mei 2021.

2.3.

Op 26 mei 2021 is de mondelinge behandeling gehouden, waarbij alle partijen zijn gehoord.

2.4.

Het hof heeft daarna in beide zaken een datum voor beschikking bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken.

3 De beoordeling in beide zaken gezamenlijk

3.1.

In dit hoger beroep kan in beide zaken worden uitgegaan van de volgende feiten.

a. [de vader] en [de moeder] zijn met elkaar gehuwd. [zoon 1] , [dochter] en [zoon 2] zijn hun kinderen.

b. Op 18 maart 2008 hebben [de vader] en [de moeder] door certificering certificaten van aandelen verkregen in het kapitaal van de naamloze vennootschap naar Belgisch recht [Beheer 1] Beheer N.V., hierna te noemen [Beheer 1] Beheer. Op diezelfde dag hebben zij bij notariële akte (hierna: de akte) deze certificaten geschonken aan hun voornoemde kinderen, in een onverdeeldheid en met een (schenkings)bewind (hierna: het bewind). In deze akte is over het bewind het volgende bepaald:

1. Instelling bewind

Schenkers stellen bij deze een bewind in over de door hen aan ieder van de begiftigden (hierna te noemen: de rechthebbende) geschonken certificaten.

Ten aanzien van dit bewind geldt het volgende:

2. Benoeming (opvolgend) bewindvoerder

De schenkers worden bij deze benoemd tot bewindvoerder. (…)

3. Aanvang bewind

Het bewind treedt per direct in werking.

(…)

5. Strekking bewind

Het bewind is ingesteld in het belang van de rechthebbende.

(…)

14. 14. Einde hoedanigheid van bewindvoerder

De hoedanigheid van bewindvoerder eindigt:

(…)
c. door ontslag dat de kantonrechter hem met ingang van een bepaalde dag verleent.
Het ontslag wordt hem verleend (…) zulks op verzoek van een medebewindvoerder, van de rechthebbende (...).

15. Verdeling van beheersbevoegdheden

15.1.

Rechthebbende

De meerderjarige rechthebbende is slechts met medewerking of toestemming van de bewindvoerder naast de bewindvoerder bevoegd tot handelingen dienende tot gewoon beheer.

15.2.

Bewindvoerder

Voor het overige komt het beheer uitsluitend toe aan de bewindvoerder.

16. Verdeling andere bevoegdheden

16.1.

Rechthebbende

De meerderjarige rechthebbende is slechts met medewerking of toestemming van de bewindvoerder bevoegd tot andere handelingen dan de hierboven bedoelde beheersbevoegdheden, welke een onder bewind staand goed rechtstreeks betreffen.

16.2.

Bewindvoerder

De bewindvoerder mag zonder toestemming van de meerderjarige rechthebbende:

a. de hierboven bedoelde ‘andere handelingen’ verrichten;

b. een overeenkomst tot beëindiging van een geschil aangaan.

17. Verdeling gemeenschap

Behoren de goederen die onder bewind staan of die met een onder het bewind staand beperkt recht zijn belast tot een gemeenschap, dan is de bewindvoerder bevoegd tot het vorderen van verdeling en is hij, met toestemming van de meerderjarige rechthebbende, bevoegd tot het aangaan van een overeenkomst tot uitsluiting van verdeling voor een bepaalde tijd. De bewindvoerder is zonder toestemming van de meerderjarige rechthebbende bevoegd tot medewerking aan de verdeling.

18. Vertegenwoordigingsbevoegdheid

(…)
De bewindvoerder vertegenwoordigt de rechthebbende in gedingen ter zake van onder bewind staande goederen. Hij kan zich, alvorens in rechte op te treden, te zijner verantwoording doen machtigen door de rechthebbende en degenen in wier belang het bewind uitsluitend of mede is ingesteld. (…)

19. Einde van het bewind

Het bewind eindigt zodra de langstlevende van de schenkers komt te overlijden dan wel de taak van de bewindvoerder eindigt zoals hiervoor onder punt 14 omschreven. Het bewind kan voorts eindigen als de bewindvoerder het bewind zelf opheft.

Het bewind eindigt niet door het overlijden van de rechthebbende.

De rechtbank kan het bewind ook opheffen op verzoek van de bewindvoerder op grond van onvoorziene omstandigheden en voorts indien aannemelijk is dat de rechthebbende de onder bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze zal kunnen besturen. Bij afwijzing van een verzoek tot opheffing kan de rechtbank desverzocht de regels omtrent het bewind, al dan niet onder door haar te stellen voorwaarden, wijzigen.”

c. De certificaten zijn toegekend door de Stichting Administratiekantoor [Beheer 1] Beheer (hierna: STAK), die enig aandeelhouder is van [Beheer 1] Beheer. [de vader] en [de moeder] vormen het bestuur van zowel STAK als [Beheer 1] Beheer. [Beheer 2] Beheer B.V. (hierna: [Beheer 2] Beheer), is een 100%- dochter van [Beheer 1] Beheer. Via deze laatste vennootschap houdt [Beheer 1] Beheer 75% van de aandelen in [Groep] Groep B.V. en 50% van de aandelen in [B.V.] B.V.. De door de [Groep] Groep gedreven onderneming behoort al vele generaties tot de familie en is momenteel feitelijk in handen van de familietak van [de vader] en van de familietak van zijn broer [broer] .

d. Op 16 juli 2015 zijn diverse afspraken tussen betrokkenen vastgelegd in verschillende overeenkomsten. Op grond van een van de documenten is [zoon 1] benoemd tot medebestuurder van de [Groep] Groep en de STAK [Groep] Groep. Tevens is hij benoemd tot enig bestuurder van [Beheer 2] Beheer. [zoon 1] zou op basis van dit document de belangen van de “ [Beheer 2] -staak” vertegenwoordigen en samen met [betrokkene] (deze laatste namens de tak van [broer] ) het beleid bepalen binnen de [Groep] Groep en [B.V.] .

e. [zoon 2] is werkzaam geweest binnen het familiebedrijf maar heeft het bedrijf inmiddels verlaten. [zoon 2] voelt zich buitenspel gezet door [zoon 1] . Mede ingegeven door deze situatie wenst [zoon 2] zijn “aandeel” in het familiebedrijf te verzilveren. Hij streeft daarbij naar het genereren van een zo hoog mogelijke opbrengst.

3.2.

In eerste aanleg heeft [zoon 1] in de hoofdzaak verzocht, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, en voor zover in dit hoger beroep van belang:

- primair: het bewind over de geschonken aandelen op te heffen;

- subsidiair: de regels omtrent het bewind te wijzigen als in het verzoekschrift bepaald;

- meer subsidiair: [de vader] en [de moeder] te ontslaan als bewindvoerders, onder gelijktijdige benoeming van F.J.H. Klessens tot opvolgend bewindvoerder.

Tevens heeft [zoon 1] een incident opgeworpen waarin hij om een voorlopige voorziening heeft verzocht voor de duur van het geding.

3.3.

Aan het verzoek in de hoofdzaak heeft [zoon 1] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat de certificaathouders allen meerderjarig zijn en in staat zijn om zelf het beheer te voeren over de certificaten. Tussen enerzijds [zoon 1] en anderzijds [de vader] en [de moeder] bestaat verschil van mening over het te voeren beleid binnen het (familie)bedrijf, waardoor [zoon 1] behoefte heeft om zelf het beheer over de certificaten te voeren.

3.4.

In de tussenbeschikking van 30 april 2020 heeft de rechtbank in het door [zoon 1] opgeworpen incident [de vader] en [de moeder] verboden om gedurende het verloop van het geding tot verkoop van de certificaten en/of aandelen over te gaan, tenzij dit verbod tijdens de procedure uitdrukkelijk wordt opgeheven.

De belanghebbenden, te weten [de vader] , [de moeder] , [dochter] en [zoon 2] , zijn in de gelegenheid gesteld om verweer te voeren.

3.5.

In haar verweerschrift heeft [dochter] vervolgens gelijkluidende verzoeken als die van [zoon 1] geformuleerd. Tegen de verzoeken van [zoon 1] en [dochter] hebben [de vader] en [de moeder] enerzijds en [zoon 2] anderzijds gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.

3.6.

In de bestreden eindbeschikking heeft de rechtbank allereerst [zoon 1] en [dochter] ontvankelijk verklaard in hun verzoeken. De rechtbank heeft in dit verzoek tot opheffing van het bewind over de certificaten, die tot een gemeenschap behoren, geen handeling gezien als bedoeld in artikel 3:170 BW (kort gezegd handelingen betreffende het beheer van het gemeenschappelijk goed) en evenmin een handeling als bedoeld in artikel 3:171 BW (kort gezegd handelingen in rechte ten behoeve van de gemeenschap). De rechtbank heeft hierbij overwogen dat het verzoek niet ziet op de certificaten zelf maar op het daarop rustende bewind en in zoverre de gemeenschap op zichzelf niet raakt.

Vervolgens heeft de rechtbank vastgesteld dat op het bewind Nederlands recht van toepassing is.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het ervoor dient te worden gehouden dat het onderhavige bewind louter een beschermingskarakter had en dat dit bewind ten aanzien van [zoon 1] en [dochter] over de geschonken certificaten van aandelen op grond van artikel 4:178 lid 2 BW kan worden opgeheven, aangezien zij voldoende aannemelijk hebben gemaakt in staat te zijn het beheer over de onder bewind staande goederen te voorzien.

[zoon 1] en [dochter] zijn tot slot niet-ontvankelijk verklaard voor zover zij tevens verzocht hebben om opheffing van het bewind over de aan [zoon 2] geschonken certificaten omdat zij niet tot de kring van personen behoren die op basis van artikel 4:178 lid 2 BW opheffing kunnen verzoeken. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd.

3.7.

[de vader] en [de moeder] enerzijds en [zoon 2] anderzijds zijn het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en hebben hoger beroep ingesteld. [de vader] en [de moeder] hebben in de zaak 200.290.582/01 vijf grieven aangevoerd en [zoon 2] heeft in de zaak 200.290.592/01 zes grieven aangevoerd.

Zij hebben vervolgens geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en alsnog rechtdoende [zoon 1] en [dochter] niet ontvankelijk te verklaren in hun verzoeken, dan wel die verzoeken als ongegrond en onbewezen af te wijzen, en hen te veroordelen in de kosten van beide instanties.

3.8.

De grieven in beide zaken zien kort gezegd op het volgende.

Zij zien ten eerste op de vraag of [zoon 1] en [dochter] kunnen verzoeken om het bewind dat rust op de certificaten in een onverdeelde gemeenschap ten aanzien van hen op te heffen, of dat hiervoor de medewerking nodig is van [de vader] en [de moeder] als bewindvoerders op grond van de artikelen 15 en 16 van de akte en artikel 3:171 BW dan wel van [zoon 2] , als deelgenoot in de zin van artikel 3:170 BW in de gemeenschap van certificaten.

Vervolgens stellen de grieven de vraag aan de orde om wat voor een soort bewind het hier gaat, een beschermingsbewind of een bewind in het gemeenschappelijk belang.

Tot slot stellen [de vader] , [de moeder] en [zoon 2] dat het bewind niet kan worden opgeheven ten aanzien van [zoon 1] en [dochter] aangezien deze certificaten zich in een onverdeelde gemeenschap bevinden en zij geen individualiseerbare certificaten hebben.

Gezien de onderlinge samenhang tussen de grieven in beide zaken zal het hof deze gezamenlijk behandelen.

Ontvankelijkheid [zoon 2] en toepasselijke recht

3.9.

Voordat het hof toekomt aan de grieven zal het eerst de stelling van [zoon 1] , inhoudende dat [zoon 2] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, beoordelen. In zijn verweerschrift stelt [zoon 1] dat [zoon 2] geen belang heeft bij het hoger beroep aangezien de beslissing van de rechtbank alleen ziet op de rechtsverhouding tussen [de vader] en [de moeder] , als bewindvoerders, en [zoon 1] , als onderbewindgestelde.

3.10.

Het hof is van oordeel dat [zoon 2] ontvankelijk is in zijn hoger beroep. [zoon 2] is immers in eerste aanleg als belanghebbende verschenen en kan op grond van artikel 358 lid 2 Rv hoger beroep instellen.

3.11.

Tussen partijen is niet in geschil dat op het bewind Nederlands recht van toepassing is. Het hof zal hier, mede gezien artikel 21 van de akte (”Rechtskeuze”), ook van uitgaan, nu zich daartegen geen regels van openbare orde verzetten.

Ontvankelijkheid verzoek opheffing bewind

3.12.

Het hof zal eerst beslissen op de stelling dat voor het verzoek tot opheffing van het bewind van [zoon 1] en [dochter] de medewerking van de bewindvoerders nodig is dan wel van [zoon 2] als deelgenoot van de onverdeelde gemeenschap.

[de vader] , [de moeder] en [zoon 2] voeren hiertoe – kort gezegd - aan dat het bewind is ingesteld over de geschonken certificaten. De certificaten bevinden zich in een onverdeelde gemeenschap en daarmee is het bewind dus over die gemeenschap ingesteld. De onverdeelde gemeenschap moet bij een verzoek tot opheffing van het bewind vertegenwoordigd worden door de bewindvoerders op grond van artikel 15 en 16 van de akte of tenminste door de deelgenoten gezamenlijk op grond van de artikelen 3:170 en 3:171 BW, wat bij het onderhavige verzoek niet het geval is. [zoon 1] en [dochter] hebben immers zonder medewerking van [de vader] en [de moeder] , als bewindvoerders, of [zoon 2] , als deelgenoot, verzocht om het bewind op te heffen.

Ter zitting hebben [de vader] en [de moeder] in dit verband nog een beroep gedaan op (analoge toepassing van) artikel 7:366 lid 2 BW (gevolgen van het overlijden van pachter of verpachter).

[zoon 1] en [dochter] hebben deze stelling gemotiveerd betwist.

3.13.

Het hof oordeelt als volgt. Het onderhavige bewind is ingesteld over de aan de drie kinderen gezamenlijk geschonken certificaten. Het bewind rust dus op die certificaten, die zich in een onverdeelde gemeenschap bevinden.

Het hof is met de rechtbank van oordeel dat een verzoek tot opheffing niet op de certificaten zelf ziet, maar op het daarop rustende bewind en daardoor de gemeenschap op zichzelf niet raakt en dus geen invloed heeft op de gemeenschap van de certificaten als zodanig. Een dergelijk verzoek kan dan niet worden aangemerkt als een daad van beheer of beschikking in de zin van de artikelen 3:170 en 3:171 BW, aangezien zo’n verzoek geen handeling betreft ten behoeve van de gemeenschap. Ditzelfde geldt voor artikel 15 en 16 van de akte. Ook het beroep van [de vader] en [de moeder] op artikel 7:366 lid 2 BW ziet op een handeling als bedoeld in artikel 3:170 BW zodat het hof hieraan, gegeven hetgeen hiervoor is overwogen, voorbij gaat. Ook gaat het hof voorbij aan het beroep op het arrest van dit hof van 14 oktober 2003, ECLI:NL:GHSHE:2003:AN9046, aangezien dit ziet op een andere situatie, te weten op een beheershandeling ex artikel 3:170 BW terwijl in de onderhavige zaak hier geen sprake van is.

3.14.

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat [zoon 1] en [dochter] ontvankelijk zijn in hun verzoeken tot opheffing van het bewind. De grieven 1 in beide zaken falen.

Strekking bewind

3.15.

Vervolgens is de vraag aan de orde wat de strekking is van het door [de vader] en [de moeder] ingestelde bewind over de certificaten van aandelen. Partijen verschillen van mening hierover. [de vader] , [de moeder] en [zoon 2] stellen zich op het standpunt dat sprake is van een bewind dat is ingesteld in het belang van de rechthebbenden gezamenlijk en dus in het gemeenschappelijk belang, waardoor [zoon 1] en [dochter] niet zonder medewerking van de bewindvoerders dan wel van [zoon 2] (als mede-deelgenoot) om opheffing van het bewind kunnen verzoeken.

[zoon 1] en [dochter] stellen dat het bewind is ingesteld ten behoeve van de rechthebbende, zijnde ieder van hen als zodanig. Op grond van artikel 4:178 lid 2 BW kunnen zij als rechthebbende ieder voor zich dan ook opheffing van dit bewind (voor zover henzelf betreffend) verzoeken.

3.16.

Alle partijen verwijzen ter onderbouwing van hun standpunten naar de akte, maar geven daar ieder een andere uitleg aan. In de akte worden [zoon 1] , [dochter] en [zoon 2] in eerste instantie zowel tezamen als ieder afzonderlijk “de begiftigden” genoemd (pagina 2 akte).

Vervolgens stellen de schenkers het bewind in “over de door hen aan ieder van de begiftigden (hierna te noemen: de rechthebbende) geschonken certificaten” (artikel 1 in de akte).

[de vader] , [de moeder] en [zoon 2] stellen dat met de bewoordingen in artikel 1 van de akte wordt bedoeld dat het bewind is ingesteld in het gezamenlijk belang van de kinderen, terwijl [zoon 1] en [dochter] - kort gezegd - stellen dat ieder van de begiftigden rechthebbende is en dat dus het bewind is ingesteld per en in het belang van ieder kind afzonderlijk.

3.17.

Het hof overweegt als volgt. De strekking van het bewind is van grote betekenis omdat dit voor een belangrijk deel de rechtsgevolgen bepaalt waaronder en op welke wijze het bewind kan eindigen. In het onderhavige geval is in artikel 5 van de akte bepaald dat het bewind is ingesteld in het belang van de rechthebbende. Partijen twisten over de uitleg daarvan. Bij de uitleg van een bepaling in een schriftelijk document zoals hier de akte is niet alleen een zuiver taalkundige lezing van de akte van belang, maar ook de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex-criterium).

Partijen hebben desgevraagd op de mondelinge behandeling aangegeven dat voordat de schenking werd gedaan en het bewind werd ingesteld zij met de instrumenterende notaris en onderling niet gesproken hebben over de strekking van het bewind. Evenmin zijn stukken in het geding gebracht die licht werpen op aan de notaris gegeven instructies of gedane verzoeken, terwijl ook geen eerdere concepten met commentaar (van één van de bij de akte betrokkenen) in het geding zijn gebracht. Ook zijn ter zake geen nadere stellingen betrokken. Dit leidt ertoe dat bij de uitleg groter gewicht toekomt aan de letterlijke tekst van de akte als zodanig. De akte bepaalt in artikel 1 dat geschonken wordt aan ieder van de begiftigden. Het definiëren ervan als ‘rechthebbende’ gebeurt in de tekst van artikel 1 onmiddellijk daarna. Naar het oordeel van het hof moet de definitie van ‘rechthebbende’ daarom geacht worden terug te slaan op het samenstel van de woorden ‘ieder van de begiftigden’ individueel. Steun voor deze uitleg ziet het hof in het bepaalde in artikel 16 lid 1 van de akte. Daarin wordt gesproken over de ‘meerderjarige rechthebbende’, ter kennelijke onderscheiding van de ‘minderjarige rechthebbende’. Naar het oordeel van het hof is dit een belangrijke verdere aanwijzing dat het begrip ‘rechthebbende’ ziet op iedere individuele begiftigde afzonderlijk, en niet op hen gezamenlijk. Het bewind moet daarmee geacht worden te zijn ingesteld in het belang van ieder kind individueel en wel op het onverdeeld aandeel van ieder kind in de gemeenschap. Nu in de akte expliciet is opgenomen dat het bewind is ingesteld in het belang van de rechthebbende (artikel 5 van de akte) en de artikelen 16 lid 1 en 19, laatste twee zinnen, in de akte overeenkomen met de wettelijke bepalingen die zien op het beschermingsbewind, is het hof van oordeel dat in ieder geval sprake is van een beschermingsbewind. Dit heeft tot gevolg dat niet wordt toegekomen aan het wettelijk vermoeden van artikel 4:155 BW.

3.18.

Op een beschermingsbewind is dwingendrechtelijk artikel 4:178 lid 2 BW van toepassing. Op grond hiervan kan de rechthebbende/begiftigde, ook al is dit niet in de akte overeengekomen, na verloop van vijf jaar na de schenking verzoeken het bewind op te heffen indien aannemelijk is dat hij de onder bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze kan besturen (zie artikel 7:182 lid 2 onder a BW jo artikel 4:178 lid 2 BW). Sinds de schenking in 2008 was bedoelde termijn van vijf jaar ten tijde van het verzoek in eerste aanleg ruim verstreken.

Het hof is van oordeel dat [zoon 1] en [dochter] hun mogelijkheid de onder bewind staande goederen op verantwoorde wijze te besturen aannemelijk hebben gemaakt aangezien zij hiervoor voldoende gemotiveerd hebben gesteld, hetgeen niet (voldoende gemotiveerd) is weersproken.

De stelling van [de vader] , [de moeder] en [zoon 2] dat partijen het niet eens zijn over de te varen koers in de onderneming dan wel dat de onderlinge verhoudingen gespannen zijn, is op de voet van artikel 4:178 lid 2 BW dus – wat daar verder van zij - geen reden om het bewind niet op te heffen.

Op grond van het vorenstaande falen de grieven 2 en 3 van [de vader] en [de moeder] en grieven 2, 3 en 4 van [zoon 2] .

3.19.

Het hof merkt op dat [zoon 1] en [dochter] inmiddels het bewind ook rechtsgeldig hebben opgezegd overeenkomstig de artikelen 7:182 lid 2 onder a BW jo artikel 4:180 lid 2 en 4:181 BW, ingeval naast het beschermingsbewind ook sprake zou zijn van een bewind dat is ingesteld in het gemeenschappelijk belang. Een bewind met meerdere strekkingen is mogelijk en heeft daardoor ook verschillende rechtsgevolgen. Om een bewind met deze beide strekkingen te doen eindigen kan alsdan naast het verzoek van de/iedere rechthebbende om het bewind op te heffen overeenkomstig artikel 7:182 lid 2 onder a BW jo 4:178 lid 2 BW ook een opzegging nodig zijn - door een rechthebbende - overeenkomstig artikel 7:182 lid 2 onder a jo artikel 4:180 lid 2 BW (zie Het afwikkelingsbewind, mr. W.J.J.G. Speetjens, Fiscaal Tijdschrift Vermogen 2007/6).

3.20.

[de vader] en [de moeder] enerzijds en [zoon 2] anderzijds voeren nog grieven aan tegen het oordeel van de rechtbank dat het bewind over de certificaten van [zoon 1] en [dochter] wordt opgeheven, maar niet het bewind over de certificaten van [zoon 2] nu [zoon 1] en [dochter] daarom niet kunnen verzoeken.

Volgens [de vader] , [de moeder] en [zoon 2] is het niet mogelijk dat de onder bewind staande onverdeelde gemeenschap wordt opgesplitst in een niet en een wel onder bewind staand gedeelte, nu [zoon 1] , [dochter] en [zoon 2] niet (kunnen) beschikken over een eigen deel van de certificaten.

3.21.

Zoals het hof hierboven heeft overwogen zijn de certificaten aan ieder van de drie kinderen geschonken zodat ieder kind recht heeft op één/derde onverdeeld aandeel in de gemeenschap van certificaten. [zoon 1] en [dochter] hebben in eerste aanleg in eerste instantie verzocht om opheffing van het bewind over de geschonken aandelen, maar nadien hebben zij verzocht om opheffing van het bewind over het eigen onverdeeld aandeel in de certificaten. Het hof is van oordeel dat [zoon 1] en [dochter] opheffing van het bewind over hun eigen aandeel kunnen verzoeken. Nu de gemeenschap als zodanig onaangetast blijft (zie ook hierna) verzet de tussen deelgenoten in acht te nemen redelijkheid en billijkheid (artikel 3:166 lid 3 BW) zich evenmin tegen de verzoeken van [zoon 1] en [dochter] .

Grief 4 van [de vader] en [de moeder] en grief 5 van [zoon 2] falen.

3.22.

Grief 5 van [de vader] en [de moeder] en grief 6 van [zoon 2] hebben naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis, zodat deze grieven geen afzonderlijke bespreking behoeven.

3.23.

Nu alle grieven falen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen met dien verstande dat het bewind zal worden opgeheven over het onverdeeld aandeel van [zoon 1] en [dochter] in de geschonken certificaten van aandelen. Immers, zoals hiervoor in r.o. 3.21 is overwogen was het bewind ingesteld over het onverdeeld aandeel van ieder van de kinderen in de gemeenschap van certificaten van aandelen.

3.24.

Het vorenstaande heeft tot gevolg dat, ondanks de opheffing van het bewind over de onverdeelde aandelen van [zoon 1] en [dochter] in de certificaten, de gemeenschap tussen de drie kinderen onverkort blijft bestaan en [zoon 1] en [dochter] voor eventuele beheers- en beschikkingshandelingen met betrekking tot de certificaten als zodanig de medewerking van de andere deelgenoot, [zoon 2] (en daarmee de bewindvoerders aangezien [zoon 2] zijn onverdeeld aandeel nog wel onder bewind staat) nodig hebben en zij verder in het algemeen afhankelijk zijn van hetgeen titel 3.7. BW bepaalt en van de bevoegdheden die in de statuten van de STAK en de administratievoorwaarden van de certificaten zijn toegekend.

3.25.

Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gezien de aard van het geschil en de onderlinge nauwe (familie)verhouding tussen de betrokken partijen.

4 De beslissing

Het hof:

in beide zaken:

bekrachtigt de bestreden beschikking met dien verstande dat het (schenkings)bewind over de bij notariële akte van 18 maart 2008 geschonken certificaten is opgeheven over het één/derde onverdeeld aandeel van [zoon 1] en over het één/derde onverdeeld aandeel van [dochter] in de gemeenschap van certificaten van aandelen;

compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. R.R.M. de Moor, S.M.A.M. Venhuizen en B.E.L.J.C. Verbunt en is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2021.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.