In 2014 was het voor fietsers - anders dan voor snorfietsers overigens - nog niet verboden een telefoon in de hand te hebben. Als een fietser wordt ingehaald, moet dit ingevolge artikel 11 RVV 1990 over links gebeuren. Niet in geschil is dat [geïntimeerde] daaraan heeft voldaan. Verder geldt voor alle bestuurders op grond van artikel 3 RVV 1990 dat zij zoveel mogelijk rechts moeten houden. Dat betekent echter niet dat het een fietser als een verkeersfout (onrechtmatige daad) moet worden aangerekend als deze niet steeds een geheel rechte lijn aanhoudt. Door stuuruitwijkingen als gevolg van oneffenheden in of op het wegdek of in verband met het uitwijken daarvoor, dan wel als gevolg van onhandigheid, een lage snelheid of een schrikreactie, kan er sprake zijn van zijwaartse slingerbewegingen, die in het algemeen nauwelijks te vermijden zijn. Dat is zodanig gebruikelijk en komt in het verkeer zo veel voor, dat andere weggebruikers daarmee rekening dienen te houden. Dat betekent uiteraard niet dat fietsers slingerend over de weg mogen gaan, maar wel dat niet iedere slingerbeweging zonder meer onrechtmatig is. Het gaat erom of er sprake is geweest van een uitzonderlijke slingerbeweging, waarmee andere weggebruikers geen rekening hoefden te houden.
Verder is van belang dat van een bestuurder die een ander inhaalt, wordt verwacht dat deze voldoende zijwaartse afstand bewaart, zeker in een situatie waarin degene die inhaalt wezenlijk harder rijdt dan de degene die wordt ingehaald, zoals dat in het algemeen het geval is bij een snorfiets (maximaal 25 km/uur) die een fietser (doorgaans ongeveer 15 km/uur) inhaalt. Met de hiervoor bedoelde schrikreactie en stuuruitwijking dient rekening te worden gehouden door de inhalende weggebruiker. Ook met de breedte van het eigen voertuig dient een snorfietser rekening te houden. Dit laatste is in deze zaak in het bijzonder van belang, nu uit de overgelegde foto’s blijkt dat enkele meters voor de paal waar [geïntimeerde] tegenaan is gevallen een bushokje staat, dat met de achterzijde pal aan het fietspad grenst. Aan de zijde waar [geïntimeerde] wenste in te halen was dus sprake van een obstakel. Feitelijk was de situatie zo dat zij op een smal fietspad met relatief hoge snelheid tussen twee manshoge obstakels (rechts een fietser en links een bushokje) door moest rijden.
Uit de verklaring die [geïntimeerde] als getuige heeft afgelegd volgt dat [appellant] begon te slingeren toen zij vlakbij hem was, waarna hij, toen zij hem passeerde en naast hem reed, tegen haar rechterschouder botste. Zij zag hem dus kennelijk al slingeren voordat zij hem op haar snorfiets ging passeren. Een voorzichtig en oplettend verkeersdeelnemer moet dan inhouden of remmen en de fietser via een belsignaal waarschuwen. Dat heeft zij kennelijk niet gedaan. Zonder in te houden of te remmen en zonder hem te waarschuwen, heeft [geïntimeerde] haar inhaalmanoeuvre blijkbaar voortgezet. Vervolgens hebben zij elkaar kennelijk alleen maar geschampt ter hoogte van [geïntimeerde] schouder, waarna [geïntimeerde] uit koers raakte. Gelet op de geringe breedte van het fietspad, de breedte van de snorfiets en rekening houdend met het feit dat er links van [geïntimeerde] ook nog dat bushokje stond waardoor haar manoeuvreerruimte beperkt was (of zij dit bushokje nu al passeerde of nog naderde), duidt dit schampen bij de schouder erop dat [appellant] met zijn fiets niet al te veel naar links kan zijn uitgeweken, want dan zouden zij met de voertuigen tegen elkaar aan zijn gereden. Uit een en ander volgt dan ook dat de thans vaststaande feiten onvoldoende aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat [appellant] een zodanig uitzonderlijke slingerbeweging heeft gemaakt dat [geïntimeerde] daar geen rekening mee kon of hoefde te houden. Het feit dat [appellant] oordopjes inhad en wellicht ook bezig was met zijn telefoon, maakt dit niet anders. Bij die stand van zaken heeft [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd uiteengezet waarom het handelen van [appellant] in de gegeven situatie onrechtmatig jegens haar was.