3.2.
De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken,
alsmede op grond van de onbetwiste inhoud van de producties, staat tussen partijen
het volgende vast:
a. De besloten vennootschap [Bouw] BV (hierna: [Bouw] ) is bij vonnis van de
rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 maart 2016 in staat van faillissement
verklaard, met aanstelling van mr. drs. P.J.W. Vermunt tot curator.
[geïntimeerde sub 1] is bestuurder en enig aandeelhouder van de Holding , die op haar beurt
bestuurder en enig aandeelhouder is van [Bouw] . [Bouw] is opgericht op 23
juni 2015. De Holding is eveneens bestuurder en enig aandeelhouder van N.R. Bouw . N.R.
Bouw is opgericht op 4 september 2012 onder de naam [Bouw] . Op 23 juni
2015 is de naam gewijzigd in N.R. Bouw en op diezelfde datum is - het thans
gefailleerde - [Bouw] opgericht.
Voorafgaand aan de oprichting van N.R. Bouw bestond er al een vennootschap
genaamd [Bouw] , opgericht op 21 februari 2008. Op 9 augustus 2012 is de
naam gewijzigd in Kwaliteitsbouw BV. Deze vennootschap is op 18 oktober 2012
ontbonden en opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig
waren. De vennootschap is per 22 oktober 2012 uit het handelsregister
uitgeschreven.
Op 30 juli 2015, kort na de oprichting van [Bouw] , heeft [geïntimeerde sub 1] opdracht gegeven
het briefpapier van [Bouw] aan te passen, in die zin dat zijn privé
bankrekeningnummer op het briefpapier kwam te staan.
Bij e-mailbericht van 10 februari 2016 heeft een schuldeiser van [Bouw] aan [geïntimeerde sub 1]
bericht dat een verzoek tot faillietverklaring jegens [Bouw] is ingediend, en [geïntimeerde sub 1]
verzocht alsnog een bedrag van € 17.176,08 te voldoen, bij gebreke waarvan bij de
faillissementsaanvraag wordt gepersisteerd. Bij e-mailberichten van 15 februari
2016 en 29 februari 2016 heeft de schuldeiser aan [geïntimeerde sub 1] bericht dat de behandeling van
de faillissementsaanvraag een aantal weken wordt aangehouden. Naar aanleiding
van deze e-mailwisseling heeft [geïntimeerde sub 1] zich tot zijn advocaat en accountant gewend
met de vraag wat te doen. In reactie daarop heeft zijn advocaat hem bij
e-mailbericht van 1 maart 2016 aangeraden: 'Volgens mij moet je gewoon met de
holding de lopende werkzaamheden afmaken en verder niets doen.’
Op 29 maart 2016 is het faillissement van [Bouw] uitgesproken. Diezelfde dag
heeft de curator met [geïntimeerde sub 1] gesproken en hem naar aanleiding daarvan bij
e-mailbericht van 30 maart 2016 verzocht een aantal administratieve bescheiden
toe te sturen.
Bij de curator is een bedrag van in totaal € 146.561,00 aan preferente vorderingen
ingediend en een bedrag van in totaal € 264.759,00 aan concurrente vorderingen.
De door de Rabobank in het faillissement van [Bouw] ingediende vordering van
€ 445.989,25 bleek geen vordering te zijn op [Bouw] , maar een vordering op
N.R. Bouw uit hoofde van een aan N.R. Bouw , destijds nog geheten [Bouw] ,
verstrekte financiering. Als zekerheid heeft de Rabobank een recht van eerste
hypotheek op het aan de Holding in eigendom toebehorende
bedrijfspand. Daarnaast is de Holding ook hoofdelijk aansprakelijk voor de schuld
aan de bank. [geïntimeerde sub 1] heeft voor een bedrag van € 350.000,00 een borgtocht verleend.
Tot de boedel van [Bouw] behoort een kleine hoeveelheid bouwmaterialen en
een bedrag van € 19.792,97 aan debiteuren. Het bedrijfspand, waarin [Bouw] is
gevestigd, wordt gehuurd van de Holding en de inventaris, gereedschappen,
voorraad en twee aanhangwagens zijn ten laste van [Bouw] door de
belastingdienst op 21 september 2015 aan de Holding verkocht, die deze goederen
vervolgens aan [Bouw] ter beschikking heeft gesteld.
Op 5 april 2016 is de curator bij gelegenheid van een bijeenkomst met het UWV op
de hoogte gesteld van het feit dat aan de relaties van [Bouw] een brief was gestuurd waarin zij werden geïnformeerd over het faillissement van [Bouw] en het besluit om een doorstart te maken. In de brief staat onder meer: ' [Bouw] blijft onder de naam [Bouw] Holding BV dus actief in de regio. Tevens willen wij onze diensten onder deze naam aan blijven bieden. (...) Voor u als relatie verandert er niets. [geïntimeerde sub 1] heeft op 7 april 2016 een bod uitgebracht van € 2.000,00 op de immateriële activa, bestaande uit de handelsnaam, telefoonnummers en commerciële gegevens, en het onderhanden werk. De curator heeft naar aanleiding van dat bod bij e-mailbericht van 8 april 2016 verzocht om toezending van de geactualiseerde crediteurenlijst, de geactualiseerde debiteurenlijst en uitdraaien van de administratie over 2015 en 2016. Omdat het bod niet werd geaccepteerd, heeft [geïntimeerde sub 1] op 15 april 2016 een tweede bod uitgebracht van € 2.500,00, waarbij hij voor wat betreft het onderhanden werk heeft verwezen naar de bij zijn e-mailbericht gevoegde lijst met de werken en een prognose Algemene kosten en Winst en Risico [Bouw] Holding BV per 29 maart 2016. De curator heeft ook dit bod niet geaccepteerd. In een e-mailbericht van 18 april 2016 heeft hij onder meer geschreven: 'Ik heb u vandaag gezegd dat u bij gelegenheid van onze eerste bespreking hebt verklaard dat er geen onderhanden werk was en dat in elk geval bij gelegenheid van de bijeenkomst met UWV aan de orde is geweest dat er niet kon worden doorgewerkt. U ziet dat anders en verklaarde dat ook de Holding onderhoudswerkzaamheden verrichtte en verricht. ’
i. Bij e-mailbericht van 11 mei 2016 heeft de advocaat van [geïntimeerde sub 1] aan de curator de door
BDO bijgewerkte administratie toegestuurd, te weten de voorlopige saldilijst grootboekrekeningen per 31 december 2015, de voorlopige saldilijst grootboekrekeningen per 1 april 2016, de debiteurenlijst per 1 april 2016 en de crediteurenlijst per 1 april 2016.
3.4.
In hoger beroep heeft de curator tegen rov. 3.8 van het eindvonnis gegriefd. In de memorie van grieven is uitvoerig en aan de hand van concrete stellingen en cijfers betoogd dat aan de curator geen behoorlijke administratie is verschaft waaruit de rechten en verplichtingen van de boedel kunnen worden afgeleid. Samenvattend is dus op een groot aantal punten niet aan de administratieplicht voldaan. Kernpunten zijn volgens de curator (memorie van grieven nummer 84):
a. a) Er is geen staat van baten en lasten aangetroffen. Dit terwijl deze ex art. 2:10 lid 4
BW te allen tijde op papier beschikbaar dient te zijn.
b) De gevraagde (veelal in papieren vorm aan de failliet verschafte) bronstukken (in- en
verkoop facturen, overeenkomsten, bankafschriften etc.) zijn niet aangereikt;
c) De individuele mutaties geven reden tot tal van vragen.
d) Er is geen project administratie van de verscheidende aangenomen projecten van
de failliet beschikbaar.
e) Er zijn geen administratieve bescheiden beschikbaar ter zake de overdracht van
activiteiten en projecten van NR aan [Bouw] . Dit terwijl ten minste aanwezig
hadden moeten zijn, i) een overzicht van de stand van zaken op datum over¬
dracht, ii) een liquiditeitsprognose, iii) begrotingen en iv) een businessplan. Ook
moet uit de stukken volgen hoe ter zake de verschillende bij overdracht lopende
projecten is afgerekend tussen partijen. Er is nu zelfs geen concludent overzicht
over welke projecten zijn overgenomen, laat staan wat de stand van
zaken per project was.
f) Er zijn geen stukken beschikbaar ter zake de overdracht van activiteiten en projecten van de failliet aan Holding . Ook hier hadden overzichten moeten zijn van de stand van zaken op het moment van feitelijke overdracht. Het gaat hierbij om in- en verkoopfacturen op datum overdracht, daarnaast om overzichten van wat door de opdrachtgevers op dat moment betaald was en wat nog aan de toeleveranciers ter zake moest worden betaald en overzichten wat [Bouw] en Holding in dat kader onderling af te rekenen hadden. Dit klemt te meer nu veel van deze stukken na faillissement van [Bouw] BV aan de Rabobank zijn aangereikt. Zie de mail van de curator van 13 juli 2020 (productie 31) geciteerd in par 47 hiervoor.
g) De administratie was op datum faillissement niet bijgewerkt. Eerst op 11 mei 2016
-zes weken na faillissement - is de administratie bijgewerkt en aangeleverd. Dat
voldoet niet aan art. 2:10 lid 4 BW.
h) Er is niet tijdig een actuele debiteuren- en crediteurenadministratie aangereikt.
i. i) De wel aangereikte voorlopige saldilijsten geeft aanleiding tot tal van vragen
j) De fiscale administratie was aantoonbaar niet bij.