Het gaat – kort en zakelijk weergegeven – om het volgende.
“B.
ERFSTELLING/BOEDELVERDELING
Indien ik kom te overlijden vóór mijn tegenwoordige echtgenote met achterlating van één of meer afstammelingen, benoem ik tot mijn erfgenamen degenen, die ook volgens de wet mijn erfgenamen zijn, en wel:
- mijn dochter [dochter 2] (hierna te noemen: ‘ [dochter 2] ’), voor een fractie overeenkomend met haar legitieme portie in mijn nalatenschap;
- ieder van mijn andere afstammelingen, die van mij erven, voor zijn of haar gewone (ab-intestaat) erfdeel; en
- mijn echtgenote voor het overige gedeelte;
zulks ten aanzien van mijn dochter [dochter 2] met inachtneming van het hierna sub E en F bepaalde.
Met gebruikmaking van de door artikel 4:1167 van het Burgerlijk Wetboek gegeven bevoegdheid verdeel ik bij deze tussen mijn genoemde echtgenote en afstammelingen mijn nalatenschap als volgt:
I. Ik deel toe:
a. aan mijn echtgenote: alle goederen die tot mijn nalatenschap zullen blijken te behoren, zulks onder de verplichting voor haar:
(…)
b. aan ieder van mijn afstammelingen: een vordering in contanten, ten laste van mijn echtgenote, wegens de aan deze gedane overbedeling, voor ieder ten bedrage van het hem of haar in het saldo van mijn nalatenschap toekomende erfdeel als hiervoor omschreven.
II.
BEPALINGEN EN BEDINGEN
Deze boedelverdeling vindt plaats onder de navolgende bepalingen en bedingen:
1. (…)
2. (…)
3. De sub B.I.b. bedoelde vorderingen met de daarover verschuldigde rente ten laste van mijn echtgenote zullen eerst opeisbaar zijn bij haar overlijden.
(…)
4. Over het bedrag van de vorderingen is een enkelvoudige rente verschuldigd vanaf de dag van mijn overlijden tot die van de voldoening van het verschuldigde. (…)
(…)
E.
BEWIND
Ik stel al hetgeen mijn dochter [dochter 2] - hierna aangeduid met ‘onder-bewind gestelde’ - uit mijn nalatenschap verkrijgt, onder bewind en bepaal ten aanzien van dit bewind het navolgende:
1. het bewind vangt aan op de dag van mijn overlijden en eindigt zodra de onder-bewindgestelde komt te overlijden;
2. (…)
(…)
Tot bewindvoerder benoem ik: mijn echtgenote, mevrouw [moeder] en mijn dochter [dochter 1] tezamen casu quo de langstlevende van hen alleen.
F.
FIDEI - COMMIS DE RESIDUO
Ik bepaal ten aanzien van hetgeen mijn dochter [dochter 2] door mijn overlijden krachtens erfrecht in verband met dit testament van mij verkrijgt haar is vermaakt onder de last om hetgeen zij daarvan onvervreemd en onverteerd zal nalaten uit te keren aan haar zus (en bij haar vóór - of - gelijktijdig overlijden, aan haar wettige afstammelingen reeds geboren of nog geboren wordende, evenals bij wettelijke plaatsvervulling).
(…)”
- [dochter 2] heeft aanvankelijk onder curatele gestaan van haar vader [erflater] . Na zijn overlijden, is haar moeder [moeder] curatrice van [dochter 2] geworden. Op
6 september 2018 is het curatorschap van [moeder] omgezet in een bewindvoering en mentorschap en zijn [moeder] en [dochter 1] , zus van [dochter 2] , aangesteld als bewindvoerders.
[datum 1] 2008 zijn vervallen ingevolge artikel 4:63 juncto 4:85 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW).
- Bij beschikking van 10 december 2021 heeft de kantonrechter op voornoemd verzoek beslist en geoordeeld – kort weergegeven – dat erflaatster [moeder] , die de wettelijk vertegenwoordiger van [dochter 2] was, niet tijdig – artikel 4:85 lid 1 BW – een beroep namens [dochter 2] heeft gedaan op de legitieme portie in de nalatenschap van erflater [erflater] . De kantonrechter is van oordeel dat het nalaten van het doen van een beroep op de legitieme portie door een wettelijk vertegenwoordiger, een verwijtbaar nalaten is. De kantonrechter heeft in het dictum vastgesteld dat [naam 1] [ [dochter 2] ] een vordering heeft op de nalatenschap van erflaatster [moeder] , zijnde een schuld in de nalatenschap van erflaatster [moeder] , ter grootte van de legitieme portie van [naam 1] [ [dochter 2] ] in de nalatenschap van erflater [erflater] . Daarnaast heeft de kantonrechter [dochter 1] opgedragen om uiterlijk op 14 januari 2021 een overzicht in te dienen ter zake de verdeling van de nalatenschap van erflaatster [moeder] , waarin met deze vaststelling – de vordering van [naam 1] [ [dochter 2] ] – rekening wordt gehouden en waarin tevens de daardoor te herziene berekening van de legitieme portie van [naam 1] [ [dochter 2] ] in de nalatenschap van erflaatster [moeder] zelf wordt opgenomen.