3.1.
De rechtbank heeft in r.o. 2.1 t/m 2.28 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij voor haar beoordeling van belang achtte. Volgens de eerste grief is dit feitenoverzicht onjuist, althans onvolledig. Het hof zal hierna uitgebreid, maar niet uitputtend, de relevante feiten vermelden, die als enerzijds gesteld en anderzijds niet voldoende betwist vaststaan.
3.1.1.
[appellant] is radioloog. Hij werkt vanaf 2003 als arts in het ziekenhuis in Heerlen, welk ziekenhuis thans wordt geëxploiteerd door Stichting Zuyderland Medisch Centrum (hierna: Zuyderland). Zuyderland is ontstaan uit een fusie tussen het Atrium Medisch Centrum Parkstad (hierna: Atrium), waartoe het Heerlense ziekenhuis behoorde, en het Orbis Medisch Centrum te Sittard (hierna: Orbis). Via zijn praktijkvennootschap [de vennootschap] ( [de B.V.] ) is [appellant] lid van de maatschap radiologie.
3.1.2.
Mitralis Diagnostisch Centrum B.V. (hierna: Mitralis) is in 2008 opgericht als een joint venture van destijds in Heerlen werkzame radiologen en Atrium.
De aandelen in Mitralis waren vanaf de oprichting in 2008 tot 5 oktober 2017 voor 80% in handen van het op 31 januari 2008 opgerichte Diagnostisch Centrum Parkstad B.V. (hierna: DCP). Enkele radiologen die (via hun praktijkvennootschappen) lid waren van de maatschap radiologie, hebben aandelen in de vennootschap DCP. Eén van die aandeelhouders in DCP is [de B.V.] . De overige 20% van de aandelen in DCP was in handen van Mitralis Zuyderland Klinieken B.V. (hierna: ZBC), een 100% dochter van Stichting Zuyderland Medisch Centrum.
3.1.3.
Mitralis bood, buiten de muren van het ziekenhuis, radiologie in de regio Heerlen aan ten behoeve van de eerste lijn. Zij werkte in opdracht van ZBC. ZBC is een toegelaten instelling als bedoeld in de WTZi en via haar kon Mitralis haar werkzaamheden declareren bij zorgverzekeraars.
3.1.4.
MSB is een coöperatie waarin alle medisch specialisten werkzaam in en verbonden aan Zuyderland en hun praktijkvennootschappen verenigd zijn. MSB heeft met de Stichting Atrium-Orbis Medisch Centrum per 1 januari 2015 een samenwerkingsovereenkomst gesloten.
3.1.5.
[appellant] oefende zijn praktijk tot 1 januari 2015 uit in maatschapsverband in Heerlen (hierna: de maatschap radiologie). Per die datum hebben de radiologen hun (ziekenhuis)praktijk ingebracht in MSB en is tussen MSB, als opdrachtgever, en [appellant] en zijn praktijkvennootschap, als opdrachtnemers, een Ledenovereenkomst, tevens houdende opdracht tot medisch specialistische zorgverlening, gesloten. Vanaf 1 januari 2015 zijn de leden van de maatschap radiologie tevens lid van de vakgroep radiologie Heerlen.
3.1.6.
In januari 2015 heeft de Commissie Radiologie (ook “Commissie [commissie] ”), die is ingesteld naar aanleiding van een gesprek tussen de maatschap radiologie en de Raad van Bestuur van Atrium, gerapporteerd dat sprake is van verstoorde relaties tussen de radiologen in de maatschap. Het rapport houdt onder meer het volgende in:
“De thans gesuggereerde onevenredige verdeling van de aandelen schept wantrouwen in de groep. Opvallend zijn de verschillen in perceptie van de maatschapleden en aandeelhouders ten aanzien van de ongelijke verdeling van de aandelen. Sommige aandeelhouders begrijpen niet dat andere aandeelhouders en maatschapleden deze ongelijkheid als een probleem zien. Het probleem is deels emotioneel nl het gevoel van ongelijkheid. Daarnaast kunnen besluiten in de AVA van DCP in de toekomst rechtstreekse gevolgen hebben op de revenuen van de maatschapleden. (…)
Er is onderling wantrouwen en achterkamertjespolitiek. (…) De Commissie acht het vertrouwen tussen de radiologen ernstig verstoord. (…)
Van belang is dat de onderlinge machtsverhouding hersteld wordt en alle radiologen weer gelijk zijn aan elkaar. Daarnaast moet het financiële vertrouwen herwonnen worden door transparantie te creëren over transacties met de aandelen van DCP, de managementfee stromen en de maatschapcontractwijzigingen. Hierin hebben [appellant] / [persoon A] / [persoon B] / [persoon C] / [persoon D] als leidende personen de sleutels in handen. Zij moeten volle openheid geven van alle zaken, ook aan diegene[n] die (nog) geen aandeelhouder zijn. (…)
Indien verdere escalatie niet voorkomen wordt dan voorziet de Commissie grote risico’s en problemen voor de maatschap radiologie met alle mogelijke consequenties van dien. De problemen zijn door het gedrag van de radiologen veroorzaakt zodat daar ook de oplossing gezocht moet worden. (…)
Er dient duidelijkheid te komen over de relatie tussen de maatschap en het DCP. De huidige situatie is zeer onwenselijk en veroorzaakt problemen. Er dient een keuze gemaakt te worden uit 2 scenario’s:
-
Alle leden van de maatschap hebben dezelfde zeggenschap binnen het DCP.
-
De relatie tussen de maatschap en DCP wordt volledig ontkoppeld waardoor besluitvorming binnen het DCP geen enkele invloed heeft op de maatschap, noch financieel noch emotioneel noch positioneel, nu en in de toekomst.”
3.1.7.
Op 19 maart 2015 hebben het bestuur van MSB en de Raad van Bestuur van Zuyderland de vakgroep radiologie in Heerlen een aanwijzing gegeven om het plan van aanpak met betrekking tot de omgangsregels binnen de vakgroep uit te voeren. Tevens voorziet de aanwijzing in de aanstelling van een externe voorzitter voor de vakgroep. Voorts houdt de brief van het bestuur van MSB en de Raad van Bestuur van Zuyderland het volgende in:
“Los staand van de aanwijzing, adviseren Raad van Bestuur en Bestuur van het MSB ten stelligst DCP te ontvlechten van de maatschap radiologie in Heerlen in zowel juridische, financiële als personele zin (werkzaamheden radiologen). In financiële zin adviseren wij een bindende uitspraak te laten doen over de waarde van het aandelenpakket en een afrekening te laten plaatsvinden. Gezien de ontstane situatie verzoeken beide besturen met klem de lopende juridische conflicten op te schorten en een werkbare oplossing overeen te komen.”
3.1.8.
Per 1 mei 2015 is de heer [persoon E] aangesteld als externe voorzitter. Hij heeft in augustus 2015 het voorzitterschap neergelegd omdat hij, als gevolg van de attitude van maatschapslid/radioloog [persoon C] , zijn opdracht niet tot een goed einde kon brengen.
3.1.9.
Eind 2015 is door Zuyderland besloten om de in Mitralis ingebrachte eerstelijns radiologische zorg binnen het ziekenhuis te halen. Bij brief van 22 december 2015 heeft Zuyderland de uitbestedingsovereenkomst met haar dochter, ZBC, met ingang van 1 januari 2017 opgezegd en ZBC heeft op haar beurt op 30 december 2015 per dezelfde datum de overeenkomst met Mitralis opgezegd, met als gevolg dat deze eindigde per 1 januari 2017.
3.1.10.
Eind april 2016 is door Zuyderland en ZBC een eerste bod uitgebracht op de aandelen van DCP in Mitralis. Dat bod is toen niet geaccepteerd door de algemene vergadering van aandeelhouders van DCP, zijnde de praktijkvennootschappen van de radiologen.
3.1.11.
De heer [persoon F] (hierna: [persoon F] ) is de heer [persoon E] als tweede externe voorzitter opgevolgd. Om te komen tot de vorming van één fusievakgroep hebben tot en met begin 2016 diverse besprekingen plaatsgevonden tussen de vakgroepen radiologie in Heerlen en Sittard zonder dat deze resultaat hebben opgeleverd. Een mailbericht van 11 december 2015 omtrent deze fusiebesprekingen van [ persoon N] , radioloog binnen de maatschap Sittard, aan [persoon F] houdt onder meer het volgende in:
“De afgelopen jaren hebben er ettelijke gesprekken plaatsgevonden tussen de 2 maatschappen allen in het kader van samenwerking en toenadering. Dit is allesbehalve soepel verlopen. Herhaaldelijk werden we geconfronteerd met zeer wisselende geluiden vanuit de maatschap afhankelijk van welk poppetje je sprak en herhaaldelijk bleek dat Heerlen vooral vanuit eigenbelang de gesprekken aanvloog. (…). De spindocters waren destijds [persoon C] , [appellant] en [persoon D] . (…) In feite kwam het [er] op neer dat je Heerlen (in de vorm van de vorige 3 poppetjes) alleen zag als Heerlen een vraag of een probleem had. Waarbij met name het waarborgen van de setting rondom hun kindje Mitralis tot zeer grote hoogte opliep. Met name rondom de mamma-werkgroep is dit uitermate vervelend gebleken. (…) Van begin af aan heeft radiologie Heerlen zeer duidelijk zijn antipathie tegen deze werkgroep uitgesproken, vanzelfsprekend voor een groot deel ingegeven door het feit dat het een mogelijke bedreiging voor Mitralis vormde aangezien men daar over de 1ste lijns mammo zou kunnen beslissen. (…) Echter als er vervolgens bepaalde zaken vanuit de werkgroep werden gecommuniceerd dan was Heerlen altijd wel bereid om vrij ongenuanceerd commentaar te leveren in de persoon van [persoon C] of [appellant] . Met het dalen van de productie en het inkomen van de radiologen in huis en de budgettering die zowel op ziekenhuis maar vooral ook op Mitralis effect had is de neiging van Heerlen om koste wat kost Mitralis uit de wind te houden alleen maar geëscaleerd. Er was een heel sterke financiële drijfveer bij vooral [persoon C] en [appellant] aantoonbaar. Dit heeft tot zulke bizarre praktijken geleid binnen de maatschap maar ook in het ziekenhuis dat de RVB en MSB dit een halt hebben toegeroepen. (…) ik weet niet of je het rapport van de commissie [hof: bedoeld wordt het rapport van de Commissie Radiologie, 3.1.6] hebt gelezen maar daar staan dingen in waar de honden geen brood van lusten. En het belangrijkste is dat met name het trio hierin wordt beschreven als een groep die regeert door liegen bedriegen en bedreigen vanuit een zeer zwaar financieel motief met de meest prominente rol voor [persoon C] . De maatschap Sittard heeft het allemaal zien gebeuren en vooral ook de klaagzang vanuit de andere kant van de maatschap (…).
Maar goed omwille van de samenwerking (…) maakt dat we bereid zijn over veel dingen heen te stappen en achter ons te laten en trachten alsnog er een vakgroep van te maken (…). Echter er zijn nu eenmaal zaken die van dusdanig belang zijn om überhaupt tot een goede verstandhouding te komen dat hier eerst duidelijkheid over verschaft dient te worden aangezien deze punten in de voorgeschiedenis altijd tot hoog oplopende discussies hebben geleid. Vooral ook omdat de maatschap Sittard geen zin heeft om opnieuw er veel tijd en energie in te steken als blijkt dat punten “onbespreekbaar” blijven (zoals in voorgaande maanden, jaren…). (…).”
3.1.12.
Bij e-mail van 19 mei 2016 heeft [persoon F] de besturen van MSB en het ziekenhuis bericht dat hij zijn opdracht als beëindigd beschouwt. Hij heeft zorggedragen voor de versterking van de radiologen maatschap in Sittard en het weer op de rails brengen van de radiologen maatschap in Heerlen. Zijn laatste opdracht, de fusie realiseren, is in die zin volbracht dat er, aldus [persoon F] , een praktisch samenwerkingsverband bestond; zo was er een Dagelijks Bestuur. De financiële ineenvlechting was nog in afwachting van de afwikkeling in Mitralis. [persoon F] heeft MSB en het ziekenhuis in overweging gegeven om het verscherpt toezicht (de aanwijzing) op te heffen nu er een voortdurende verbetering was geweest in de maatschap in Heerlen en er meer en meer een constructieve houding richting het ziekenhuis was ontwikkeld.
3.1.13.
MSB en het ziekenhuis hebben op 14 oktober 2016 besloten hun oordeel of aan de aanwijzing is voldaan opgeschort. Weliswaar wordt een positief beeld geschetst van het functioneren van de vakgroep, maar de besturen vragen zich af hoe bestendig de sinds het vertrek van [persoon C] gerealiseerde verbeteringen zijn.
3.1.14.
In een verslaglegging IMFS Radiologie Zuyderland van 22 november 2016 staan de bevindingen omtrent een traject Individueel Functioneren Medisch Specialist en het functioneren van de vakgroep Radiologie als volgt vermeld:
“De radiologen geven aan dat in de afgelopen periode de communicatie is verbeterd en dat men beter naar elkaar luistert en dat de communicatie qua vorm rustiger verloopt. Uit de gevoerde gesprekken wordt echter duidelijk dat nog niet alle problemen zijn opgelost. Over bepaalde thema’s lopen de meningen sterk uiteen. Het valt op dat de communicatie binnen de vakgroep weinig respectvol is: er worden vrij snel beschuldigingen geuit, aannames gedaan en conclusies getrokken. (…) Zeker in deze fase waarin er sprake is van beschadigd vertrouwen is het essentieel om eerst deze basis op orde te krijgen. (…)
Een ander punt van zorg is dat er zeer beperkt samenwerking plaatsvindt. Enerzijds is dit het gevolg van specialismen binnen de vakgroep, anderzijds wordt de samenwerking weinig opgezocht waarbij de reden te vinden is in ondermeer de werkdruk en beperkte behoefte elkaar op te zoeken. Bovengenoemde punten zijn reden tot zorg voor de psycholoog. De volgende risico’s bestaan:
- -
Grote kans op ziekte/verzuim/uitval;
- -
Beschadiging van personen;
- -
Verkokering binnen de vakgroep;
- -
Weinig bereidheid tot extra taken;
- -
Focus op individuele belangen i.p.v. vakgroep/ZH belang.
(…).”
3.1.15.
Bij brief van 30 november 2016 berichten MSB en het ziekenhuis aan mr. [raadsvrouw] , raadsvrouw van DCP, dat bij gebreke van overeenstemming over de overdracht van het Mitralis-belang van DCP aan Zuyderland, Zuyderland in samenwerking met het MSB vanaf 2017 de eerstelijns diagnostische zorg zelf ter hand zal nemen en niet langer zal uitbesteden aan Mitralis.
3.1.16.
De activiteiten in Mitralis op het gebied van eerstelijns diagnostiek waren daarmee vanaf 1 januari 2017 concurrerend met die van het MSB en Zuyderland, aldus laatstgenoemden.
3.1.17.
Bij brief van 1 december 2016 aan de aandeelhouders doen het ziekenhuis en ZBC een finaal bod op de aandelen in Mitralis. Bij acceptatie van het aanbod zal ZBC de eerstelijns radiologie (blijven) uitbesteden aan Mitralis, aldus het ziekenhuis.
3.1.18.
In de periode juli 2016 tot januari 2017 is het besluit tot verkoop van de aandelen vier maal geagendeerd voor de algemene vergadering van aandeelhouders van DCP. [appellant] en de mede-aandeelhouders [persoon C] en [persoon G] , althans hun praktijkvennootschappen, hebben steeds tegen de verkoop gestemd. De overige aandeelhouders hebben uiteindelijk voor de verkoop gestemd. Het besluit tot verkoop is genomen op de algemene vergadering van aandeelhouders van 4 januari 2017. [appellant] , [persoon C] en [persoon G] waren op deze vergadering niet aanwezig.
3.1.19.
[appellant] , [persoon C] en [persoon G] hebben zich vervolgens op het standpunt gesteld dat er geen rechtsgeldig meerderheidsbesluit tot stand is gekomen. Zij zijn door (de praktijkvennootschappen van) de mede-aandeelhouders [persoon A] en [persoon D] op 27 januari 2017 aansprakelijk gesteld voor de waardevermindering van de aandelen in DCP en de terugloop van inkomsten uit DCP, die eventueel zouden kunnen optreden als gevolg van hun handelingen om de overdracht van de aandelen te vertragen en/of tegen te houden.
3.1.20.
De praktijkvennootschappen van [appellant] , [persoon C] en [persoon G] hebben DCP op
28 februari 2017 gedagvaard en hebben onder meer gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat sprake is van een non-existent besluit, althans van een nietig besluit. Zuyderland en ZBC hebben zich aan de zijde van DCP gevoegd, de overige aandeelhouders van DCP zijn tussengekomen.
3.1.21.
De praktijkvennootschappen van [appellant] , [persoon C] en [persoon G] hebben ook twee enquêteprocedures ingesteld bij de Ondernemingskamer betreffende de gang van zaken binnen DCP en Mitralis.
3.1.22.
In februari 2017 is de heer [persoon H] als derde externe voorzitter van de vakgroep radiologie Heerlen aangesteld.
3.1.23.
Buiten aanwezigheid van [appellant] , [persoon C] en [persoon G] - zij waren niet uitgenodigd - hebben de overige radiologen van de fusievakgroep in wording op 13 februari 2017 een vergadering gehouden teneinde het fusieproces nieuw leven in te blazen. In deze vergadering zijn de volgende aanvullende voorwaarden voor participatie van [appellant] , [persoon C] en [persoon G] geformuleerd:
“4. Aanvullende voorwaarden voor participatie van [persoon G] , [appellant] en [persoon C] :
a. Verkoop Mitralis onder dezelfde voorwaarden zoals geaccepteerd door [persoon A] , [persoon D] en [persoon I] .
b. Stop zetten van alle lopende rechtszaken t.a.v. (oud-)vakgroepleden rondom Mitralis.
c. Verplichting geen nieuwe rechtszaken aan te spannen tegen vakgroepleden.”
3.1.24.
Deze voorwaarden zijn aan [appellant] , [persoon C] en [persoon G] toegezonden. Op 24 maart 2017 zijn deze door het dagelijks bestuur van de fusievakgroep in wording ( [persoon H] , [persoon J] en [persoon K] ) met [appellant] , [persoon C] en [persoon G] besproken. [appellant] , [persoon C] en [persoon G] hebben in die bespreking gezegd niet in te stemmen met de alleen voor hen geldende aanvullende voorwaarden.
3.1.25.
Op 12 januari 2017 is er een voorval geweest in verband met de ziekte van een van de radiologen. Daardoor zijn patiënten naar huis gestuurd, die waren ingepland voor een tweedelijns mammografie (inclusief punctie), omdat er geen gekwalificeerde radioloog beschikbaar was. Op 3 februari 2017 is hierover met [appellant] en zijn raadsvrouw gesproken door de Raad van Bestuur van het ziekenhuis en door het bestuur van MSB. Op 10 maart 2017 is [appellant] schriftelijk een waarschuwing toegezonden namens de Raad van Bestuur van het ziekenhuis en namens MSB. Deze waarschuwing houdt onder meer het volgende in:
“(…) In de eerste plaats zijn wij van oordeel dat u vanuit uw verantwoording voor de planning een eenvoudig te vermijden risico hebt genomen door (…) in te delen zonder uzelf of een ander beschikbaar te hebben als back-up. (…)
In de tweede plaats zijn wij van oordeel dat het niet zo kan zijn dat u als lid van de vakgroep niet bereikbaar bent voor uw collega’s in een geval waarin een gezamenlijke inspanning verwacht mag worden om te zorgen dat patiënten die ingeboekt staan, geholpen kunnen worden. Daarbij is het feit dat u niet bereikbaar was geen onfortuinlijke toevalligheid, maar een bewuste keuze geweest. (…) Daarna, toen duidelijk was dat er een probleem was, heeft u ervoor gekozen om uw collega’s niet meer te woord te staan. Dat vinden wij onacceptabel.
In de derde plaats zijn wij van oordeel dat de door u gesuggereerde oplossing van een ouderejaars AIOS die het mammaprogramma zou moeten overnemen twee ernstige bezwaren ontmoet.
Allereerst is een AIOS niet geautoriseerd om dat te doen. De door u voorgestelde oplossing levert geen veilige patiëntenzorg en brengt de opleiding in gevaar. Als medeopleider had u zulks moeten weten.
Daarnaast heeft u een voor de hand liggender oplossing gemist: u had natuurlijk zelf naar het ziekenhuis moeten komen en het mammaprogramma moeten verslaan. Door uw collega’s bent u er al op gewezen dat screeningswerkzaamheden ook op een later tijdstip hadden kunnen plaatsvinden. In werkelijkheid waren zelfs de screeningswerkzaamheden geen beletsel om naar het ziekenhuis te komen. U gaf zelf aan die werkzaamheden de avond ervoor al te hebben afgerond.
De reden dat u niet naar het ziekenhuis kon komen (…) was omdat u werkzaam was in Mitralis DC. Dit was niet overeenkomstig het door u opgestelde rooster, en in zoverre heeft u uw collega’s verkeerd ingelicht. Niet minder belangrijk is het feit dat u ermee bekend bent dat vanaf 1 januari 2017 werkzaamheden in Mitralis DC niet meer zijn toegestaan voor de radiologen verbonden aan het MSB en werkzaam in Zuyderland.
(…)
Desondanks zet u die concurrerende werkzaamheden voort, niet zichtbaar voor uw collega’s in de roosters. U laat zich daarbij op geen enkele manier leiden door de belangen van het ziekenhuis en het MSB waar u lid van bent, en geeft aan die werkzaamheden voorrang boven een vol tweedelijnsprogramma in het ziekenhuis. Dat vinden wij onacceptabel.
Tot slot stellen wij, mede op basis van ons gesprek, vast dat wij de ernst van de situatie met verschillende intensiteit beleven. U wijst op het feit dat er wel eens vaker programma’s uitvallen en dat het geen acute patiënten waren. Dat vinden wij voor een professioneel hulpverlener een onbegrijpelijk lakse houding. Dat er wel vaker een programma in het ziekenhuis uitvalt, is natuurlijk een feit. Maar iedere keer dat dat gebeurt, doen wij onze patiënten tekort. Dat het geen spoedgevallen waren, doet niet af aan het feit dat het gaat om patiënten (…) met een zorgvraag waarover zij zo spoedig mogelijk uitsluitsel wilden ontvangen. In uw e-mail (…) lezen wij niet het verantwoordelijkheidsgevoel dat wij van onze medisch specialisten verwachten. Dat het naar huis sturen van patiënten “Niet ideaal” is, is een kwalificatie die de lading niet dekt.
De Raad van bestuur en het bestuur vinden de gang van zaken op 12 januari 2017 onaanvaardbaar en zijn van mening dat u daarin onjuist gehandeld heeft en wel als volgt:
-
U had, gegeven de ontstane situatie op de afdeling en het feit dat u daar van op de hoogte was, telefonisch bereikbaar moeten zijn voor het secretariaat en uw collega’s;
-
U had toen het probleem voor u duidelijk werd naar het ziekenhuis moeten komen om de patiënten die ingeboekt stonden voor een tweedelijns mammografie te helpen;
-
U had voorrang moeten geven aan uw werk voor de patiënten in het ziekenhuis boven de screeningswerkzaamheden en de concurrerende werkzaamheden in Mitralis DC.
Ter zake geven wij u een waarschuwing.
U heeft tijdens ons overleg van 3 februari ook erkend dat u nog altijd in Mitralis DC werkt. Dit doet u ondanks dat het u bekend is dat wij dit als concurrerende werkzaamheden kwalificeren. Wij beschouwen dit als een schending van uw contractuele verplichtingen jegens het MSB en Zuyderland. De gang van zaken op 12 januari laat zien dat als het u uitkomt u ook voorrang geeft aan uw werkzaamheden in Mitralis DC.
(…)
In artikel 14 van de Ledenovereenkomst is een concurrentiebeding opgenomen. Artikel 14.3 bepaalt dat het Lid en de Medisch Specialist zich, behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van het MSB en met in acht name van eventuele reeds verstrekte goedkeuringen voor ten tijde van het ondertekenen van de Ledenovereenkomst bestaande participaties, onthoudt van directe of indirecte participatie in het zorgaanbod binnen of buiten de onderneming van het MSB en een Opdrachtgever dat concurreert met het zorgaanbod van MSB of een Opdrachtgever. U bent daarmee in verzuim bij de nakoming van uw verplichtingen uit de Ledenovereenkomst.
Op grond van het voorgaande geven wij u een waarschuwing ter zake van uw werkzaamheden in Mitralis DC.”
3.1.26.
Op 13 april 2017 heeft wederom een fusiebespreking plaatsgevonden. In deze bespreking is door [persoon C] , [appellant] en [persoon G] te kennen gegeven dat zij niet met de aanvullende voorwaarden akkoord gaan. Door hen wordt medegedeeld dat de rechtszaak uitsluitsel moet geven ongeacht de consequenties die daaruit voortvloeien.
Voorzitter [persoon H] heeft kenbaar gemaakt dat het fusieproces doorgaat, maar dat [appellant] , [persoon C] en [persoon G] niet actief zullen kunnen participeren in verschillende werkgroepen, terwijl door hen uitkomsten van overleg niet opnieuw bediscussieerd zullen kunnen worden. De hoop wordt uitgesproken dat [appellant] , [persoon C] en [persoon G] zich op een later moment wel zullen aansluiten. [persoon C] en [appellant] hebben daarna de vergadering verlaten. [persoon G] was al eerder vertrokken omdat zij dienst had.
3.1.27.
Bij brief van 18 mei 2017 kondigt [persoon L] , een radioloog uit de vakgroep Heerlen, haar vertrek aan en verzoekt “gezien de uitzonderlijke situatie waarin wij als groep zitten en ook gezien het effect dit op mij persoonlijk heeft” haar opzegtermijn te verkorten naar drie maanden en haar niet meer te betrekken “bij alles wat met het gedoe/aandelen/ruzies te maken heeft”.
3.1.28.
Op 19 juni 2017 schrijven [appellant] , [persoon C] en [persoon G] aan de Raad van Bestuur van Zuyderland en het bestuur van MSB dat zij voor geen enkele fusiebespreking worden uitgenodigd en dringen zij aan op deelname aan het fusieproces.
In een reactie van 7 juli 2017 schrijven de beide besturen geen aanleiding te zien om “vanuit het oogpunt van kwaliteit en continuïteit van zorg” te interveniëren. Zij geven ook te kennen het “invoelbaar” te vinden dat gesprekken over vakgroepvorming ernstig belast worden door de door [appellant] , [persoon C] en [persoon G] aanhangig gemaakte procedures. Aangegeven wordt dat er geen formele instrumenten zijn om in te grijpen inzake de fusievakgroep in wording.
Beide besturen constateren dat [appellant] , [persoon C] en [persoon G] nog altijd worden betrokken bij de vakgroep radiologie ter zake van relevante operationele besluiten.
3.1.29.
Bij de beoordeling ten behoeve van de hernieuwde erkenning van de opleiding radiologie van het Zuyderland te Heerlen van 30 juni 2017 wordt door de Registratiecommissie geneeskundig specialisten het volgende opgemerkt:
“De redenen voor het verlenen van een erkenning voor een beperkte duur zijn als volgt:
(…)
Er is sprake van een lopend zakelijk conflict waarbij leden van de vakgroep radiologie Heerlen en de vakgroep medische beeldvorming Sittard partij zijn evenals de opleidingsinrichting. Afgewacht zal moeten worden of en hoe dit conflict opgelost wordt en welke invloed dit conflict uiteindelijk zal hebben op de vorming van één gezamenlijke opleidingsgroep, de fusie met de locatie Sittard-Geleen en het opleidingsklimaat.
(…).”
3.1.30.
Bij e-mail van 13 juli 2017 aan (het bestuur van) MSB heeft het dagelijks bestuur van de fusievakgroep in wording grote zorgen uitgesproken over de situatie binnen de vakgroep radiologie Heerlen. Het bericht houdt onder meer in:
“Wij ervaren dat de verhoudingen binnen de groep met de dag verslechteren waarbij de emotionele druk bij een groot deel van de leden onhoudbaar is thans. (…) Het nemen van vrijwel iedere beslissing wordt maximaal vertraagd, in verband met conflicterende belangen die jullie allen bekend zijn. Thans treft het de continuïteit van zorg en komt indirect ook de patiënt veiligheid in het gedrang: het aannemen van twee chef de clinics en 1 fellow wordt door een deel van de Heerlense vakgroep tegen gehouden, ondanks serieuze onderbezetting.”
Diezelfde dag vindt een overleg plaats tussen het dagelijks bestuur, MSB en Zuyderland. Van dat overleg is een verslag gemaakt, dat onder meer het volgende inhoudt:
“Het DB heeft in zijn brief zijn zorgen uitgesproken over de continuïteit van zorg en de veiligheid van de zorg. [persoon H] licht toe dat sprake is van maximale oppositie door 3 vakgroepleden van locatie Heerlen in de vergaderingen van de vakgroep Heerlen. Zij blokkeren alle besluiten waardoor de continuïteit en veiligheid in gedrang komen. Laatstelijk (10 juli) is het aanstellen van tijdelijke artsen tegen gehouden die nodig waren om in de continuïteit te voorzien. Er is een onhoudbare situatie ontstaan. Twee vakgroepleden, [persoon D] en [persoon A] , trekken dat niet langer. Drie vakgroepleden – [appellant] , [persoon G] en [persoon C] – hebben vanuit de juridische procedures die zij zijn gestart, geen baat bij een goed lopende zorg in de eerste en tweede lijn. Om die zorg te kunnen garanderen, moet capaciteit uitgebreid worden. Daar zijn 20 radiologen en nucleair geneeskundigen het over eens, maar 3 radiologen zijn er tegen. Met het oog op fusie worden dit soort besluiten gezamenlijk genomen. [appellant] bestrijdt besluitvorming in fusieverband omdat er nog twee aparte vakgroepen zijn. Hij eist dat besluiten in aparte locatiegebonden vakgroepvergaderingen worden genomen.
[persoon H] licht de vraag om vacaturestelling toe. [persoon L] vertrekt per 1 september a.s. Het verzoek is gedaan haar te vervangen. In de tweede en eerste lijn ontstaan uiterlijk per september continuïteitsproblemen. Lateralisatie vraagt het werken op alle locaties. Daar kan nu niet aan voldaan worden. Ook op deelgebieden is te weinig capaciteit. In Mitralis worden Weertse radiologen ingezet om de continuïteit te kunnen borgen.
[persoon G] , [persoon C] en [appellant] zijn tegen elke vorm van lateralisatie omdat verschuiving van zorg hun honorarium raakt. Elke vorm van lateralisatie zien zij als omzetverlies.
(…)
[persoon H] geeft aan dat [appellant] het brein is achter de acties van de groep van drie. (…) [appellant] kent alle dossiers uit en te na en obstrueert hierin. Als penningmeester van de vakgroep en de enige tekeningsbevoegde in bankzaken, heeft hij de mogelijkheid om voorschotten niet uit te keren aan de leden evenals de goodwill op te schorten van oud-radiologen. (…) [persoon H] verzoekt het bestuur MSB om de vergoedingen van de individuele leden aan hun BV’s over te maken zodat zij in ieder geval hun inkomen hebben gegarandeerd. Vanaf de fusie kan het voorschot op de bankrekening van de nieuwe vakgroep worden overgemaakt.”
3.1.31.
Op 1 augustus 2017 heeft MSB aan de individuele leden van de vakgroepen de aanwijzing opgelegd waarmee de fusievakgroep tot stand is gebracht. In een brief van die datum aan de leden van de vakgroep schrijft de heer [persoon M] , voorzitter van MSB, namens het bestuur van MSB en het ziekenhuis dat naar hun mening vakgroepvorming een noodzakelijke stap is om de problemen in de vakgroep Heerlen op te lossen en de bijdrage van de medische beeldvorming aan het zorgaanbod in huis te optimaliseren. Tegelijkertijd is ook duidelijk dat meer nodig is: herstel van onderling vertrouwen en goede verhoudingen en het eindigen van de reeks juridische procedures die zijn gestart door drie leden. Daarvoor is meer tijd nodig en de besturen zullen in de tussentijd het nodige doen om bij te dragen aan het goede functioneren van deze vakgroep, aldus [persoon M] .
3.1.32.
De rechtbank Limburg heeft bij vonnis in incident ex artikel 223 Rv van 30 augustus 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:8661, de door (de praktijkvennootschappen van) [persoon C] , [appellant] en [persoon G] gevorderde voorlopige voorziening (strekkende tot een verbod op het uitvoeren van handelingen ter voorbereiding en uitvoering van een verkoop en/of overdracht van de aandelen) afgewezen en de beslissing in de hoofdzaak aangehouden. Bij beschikking van 4 mei 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1678, had de Ondernemingskamer de door dezen gevorderde voorlopige voorzieningen reeds afgewezen.
3.1.33.
Op 4 oktober 2017 heeft de algemene vergadering van aandeelhouders van DCP gestemd over de uitvoering van het besluit van 4 januari 2017. De rechtsgeldigheid van dit besluit is eveneens door de praktijkvennootschappen van [appellant] , [persoon C] en [persoon G] in de procedure voor de rechtbank Limburg betrokken. Op 5 oktober 2017 zijn de aandelen die DCP in Mitralis hield, verkocht en geleverd aan Zuyderland (48%) en ZBC (32%).
3.1.34.
De enquêteprocedures zijn medio december 2017 door de praktijkvennootschappen van [appellant] , [persoon C] en [persoon G] ingetrokken naar aanleiding van de overdracht van het belang van DCP in Mitralis.
3.1.35.
Een mailbericht van het oud-lid van de Sittardse maatschap [ persoon N] aan de vakgroepleden en gericht aan [appellant] van 6 december 2017 houdt het volgende in:
“Beste [appellant] ,
Op de vakgroepvergadering [hof: van 8 november 2017] is jou in het bijzijn van de aanwezige vakgroepleden expliciet gevraagd om de financiële gegevens oud Heerlen aan te leveren zodat [persoon O] een objectieve beoordeling financiële afwikkeling kan opstellen. (…) Ik begrijp dat tot op heden niets door jou is aangeleverd en [persoon O] derhalve nog niets heeft kunnen doen. (“on the side”: een fenomeen mbt MdB dat bij mij in ieder geval een repetitief/herkenbaar karakter oproept zodra het om cruciale getallen en/of gegevens gaat.)
Ik vind het uitermate vervelend en vooral van weinig respect richting de vakgroep getuigen dat het voor jou blijkbaar een sport is om jan en alleman inclusief het DB te wijzen op dingen waarvan jij vindt dat ze te kort komen / hun ding niet goed doen en dat terwijl jou 1 dingetje is gevraagd om aan te leveren dat van belang is om de financiële zaken (waar jij nota bene zelf sterk op aan hebt gedrongen) naar behoren te kunnen afhandelen en jij dit tot op heden nog niet hebt gedaan.
(…)”.
3.1.36.
Een mailbericht van [persoon P] aan de vakgroepvoorzitter [persoon Q] en (onder andere) de oud-leden van de maatschap Sittard, naar aanleiding van een bericht van [appellant] van 4 januari 2018:
“Namens mijn persoonlijke naam, maar indirect voor wellicht de gehele kascommissie, uit ik met deze mijn volledig wantrouwen naar collega [appellant] , in verband met onderliggend schrijven. De stellingname dat de 2 diensten van de vakgroep niet financieel met elkaar verbonden zijn, is onaanvaardbaar. Dit heeft tot gevolg dat Sittard met deze zijn voorstel om alsnog solidair met oud Heerlen te zijn voor overgangsmaatregel tav Mitralis, is hiermede volledig van de baan. We kunnen nog wel kijken overwegen een zekere solidariteit naar bepaalde leden (niet als groep).
Dit is een duidelijke verharding van de standpunten.”.
3.1.37. (
De praktijkvennootschappen van) [appellant] , [persoon C] en [persoon G] hebben op
16 januari 2018 (de praktijkvennootschappen van) onder meer de nog werkzame radiologen [persoon I] , [persoon A] en [persoon D] aansprakelijk gesteld voor de schade die zij hebben geleden als gevolg van het handelen van [persoon A] , als bestuurder van DCP, en als gevolg van de gedragingen van [persoon I] , [persoon A] en [persoon D] als (indirecte) aandeelhouders van DCP. De schade, aldus de aansprakelijkstelling, bestaat onder meer uit het verschil tussen de huidige volgens [appellant] , [persoon C] en [persoon G] veel te lage opbrengst van de verkoop van het belang in Mitralis en de opbrengst die behaald had kunnen worden.
[appellant] , [persoon C] en [persoon G] hebben in de brief van 16 januari 2018 het bestuur van DCP ook gesommeerd om tijdens de algemene vergadering van DPC van 18 januari 2018 de definitieve documentatie te verstrekken met betrekking tot de verkoop van het belang in Mitralis.
3.1.38.
Naar aanleiding van die aansprakelijkstelling heeft op 8 februari 2018 een gesprek plaatsgevonden tussen [appellant] , [persoon G] en [persoon C] en hun advocaten, en de heer
[persoon R] (voorzitter MSB), mevr. [persoon S] (directeur MSB), de heer [persoon T] (Raad van Bestuur Zuyderland) en de advocaat van MSB en Zuyderland. Op dezelfde datum schrijven de ‘Sittardse’ leden van de fusievakgroep aan het bestuur:
“Sinds 2014 zijn we namens de vakgroepen van beide ziekenhuizen met elkaar in gesprek over de fusie die dient plaats te vinden tussen die groepen. Naast enkele positieve ontwikkelingen, verloopt dit proces op diverse cruciale fronten nauwelijks of niet. Sterker nog, met name het laatste jaar overheerst het gevoel dat we eerder achteruit lopen dan dichter bij elkaar komen, zelfs na opdracht van het MSB die “de vorming van een nieuwe vakgroep” heeft opgelegd. Dit leidt tot torenhoge spanningen in de onderlinge verhoudingen en werkrelaties, niet alleen fysiek op locatie Heerlen, maar ook bij de overige radiologen en nucleair geneeskundigen, waardoor het onderling vertrouwen en werkvreugd tot een dieptepunt is gedaald. Er is aangegeven dat men bang is fouten te maken en emotioneel/mentaal niet veel meer aan te kunnen. Hierdoor worden basale zorgprocessen zodanig verstoord dat het zorgproces in het geding komt.
De problemen bij de “Radiologie Heerlen” zijn zeer omvangrijk en overschrijden zakelijke en persoonlijke grenzen. De diverse rechtszaken rondom Mitralis verzieken het werkproces volledig. Deze ontwikkelingen hebben een schisis [hof: schisma] veroorzaakt tussen de vakgroepen en 3 radiologen, te noemen Dhr [persoon C] , Dhr [appellant] en Mevr [persoon G] , en hebben naast op de Heerlen gebaseerde radiologen, ook een duidelijke impact op de totale groep ‘Radiologie Sittard/Nucleaire Geneeskunde’.”
3.1.39.
Bij brief van 20 februari 2018 heeft [persoon R] namens MSB aan [appellant] het voornemen van MSB tot opzegging van de ledenovereenkomst kenbaar gemaakt.
3.1.40.
Bij brief aan MSB van 20 februari 2018 van achttien leden van de fusievakgroep (deze brief van de fusievakgroep was gevoegd bij de hiervoor genoemde brief van MSB van 20 februari 2018) schrijven deze leden onder meer:
“(…) Het DB heeft ten behoeve van het gesprek op 6 februari de opvattingen van de vakgroepleden die niet betrokken zijn in het geschil geïnventariseerd. Daaruit komt de breed gedragen opvatting dat er een totaal verziekt werkklimaat heerst en er absoluut geen vertrouwen is in deze 3 oud-Heerlense collega’s [hof: [appellant] , [persoon G] en [persoon C] ]. Bij de inventarisatie is aan ons de vraag voorgelegd of wij deze situatie bijvoorbeeld zouden kunnen volhouden tot ons pensioen. Daarop kwam unaniem een ontkennend antwoord. (…)
De hele vakgroep wordt door het geschil over Mitralis gegijzeld. De vakgroep staat stil. (…)
Wij hebben aangegeven dat het vertrouwen in [appellant] , [persoon G] en [persoon C] volledig weg is, de situatie niet meer werkbaar is en dat zelfs een toekomst met deze drie binnen de vakgroep niet mogelijk wordt geacht. (…)
U heeft de vraag voorgelegd of het de patiëntenzorg raakt. Wij hebben daar geen concrete voorbeelden van. Niettemin kan het niet anders dan dat de stapeling van conflicten het functioneren van de meest direct betrokkenen raakt. Je kunt in een conflict over miljoenen niet samenwerken alsof er niets aan de hand is. (…)
Het conflict in het Heerlense smaldeel is oud en reeds beschreven door de commissie [commissie] in januari 2015. Daarop is in maart 2015 een aanwijzing gegeven en zijn drie interimmers, [persoon E] , [persoon F] en [persoon H] , aangesteld. Dat heeft niet geleid tot een verbetering van de verhoudingen, sterker nog, volgens ons zijn de verhoudingen alleen maar verslechterd. De aansprakelijkstelling die aanleiding was voor het gesprek is ook niet meer dan een symptoom in een door en door verziekt werkklimaat. De verhoudingen zijn naar onze waarneming duurzaam ontwricht en het alleen wegnemen van de zichtbare conflicthaarden zal er hoogstwaarschijnlijk niet toe leiden dat er geen nieuwe zullen ontstaan. (…)
Bij dit alles speelt ook een rol dat wij uit uw terugkoppeling van het gesprek met [appellant] , [persoon C] en [persoon G] hebben begrepen dat zij menen dat de samenwerking niet geraakt wordt door de geschillen. (…)”
Deze brief van de fusievakgroep was gevoegd bij de hiervoor in nr. 3.1.39 genoemde brief van [persoon R] .
3.1.41.
Bij ongedateerde brief (volgens MSB van 20 februari 2018) van [persoon Q] , voorzitter vakgroep medische beeldvorming, aan [persoon R] , voorzitter bestuur MSB Zuyderland, laat [persoon Q] weten:
“(…)
In de afgelopen maanden heb ik als voorzitter echter een nog duidelijker beeld gekregen van de volstrekt verstoorde verhoudingen binnen de vakgroep.
Er heerst een angst cultuur waarbij leden elkaar zonder overleg controleren, maar ook beschuldigen van onvoldoende werklust en inzet. Hierbij zie ik in deze zeer regelmatig mails van met name dhr. [appellant] en dhr. [persoon C] .
Er is tussen beide heren en de rest van de vakgroep geen sprake van intercollegiaal overleg, waarbij moeilijke casussen met elkaar besproken worden.
Vragen mijnerzijds ten aanzien van diverse onderwerpen (financiën , opleiding e.d.) aan beide heren worden, ondanks herhaald verzoek, alleen beantwoord als het hen uitkomt. Er is geen sprake van constructief overleg met mij.
Tijdens vergaderingen vormen zij samen met collega [persoon G] één front en tonen geen positieve houding naar de rest.
Grondslag van dit alles is ontstaan door een diepgaand conflict betreffende de afhandeling van het Mitralis dossier.
Hierbij nemen de collegae [appellant] , [persoon C] en [persoon G] een positie in die voor de rest van de
vakgroep niet acceptabel is.
Als klap op de vuurpijl mochten we recent kennis nemen van de aansprakelijkstelling door collegae [appellant] , [persoon G] en [persoon C] van enkele goedwillende leden van de vakgroep.
Diverse vakgroepleden zowel uit de oude vakgroep Heerlen, als uit de oude vakgroep Sittard, hebben aangegeven dat in alle opzichten naar hun idee er geen werkbare situatie meer is. Tevens is voor enkele leden de situatie zodanig ernstig dat uitval dreigt.
(…)
Wil Zuyderland MC werken aan een goed functionerende opleiding vakgroep medische
beeldvorming, zullen er naar mijn mening definitieve stappen gezet moeten worden. Helaas lijkt me hierbij een afscheid nemen van de drie collegae onontkoombaar.”.
3.1.42.
Bij brief van 7 maart 2018 heeft [appellant] c.s. zienswijzen ten aanzien van de voorgenomen opzegging kenbaar gemaakt. Op 13 maart 2018 heeft vervolgens een zienswijzegesprek plaatsgevonden.
3.1.43.
Op 14 maart 2018 heeft MSB [appellant] c.s. verzocht om informatie over Rad-doc B.V. Bij brief van 17 maart 2018 laat de advocaat van [appellant] c.s. MSB weten dat het informatieverzoek wordt opgevat als een “fishing expedition” met als doel een additionele opzeggingsgrond te creëren.
3.1.44.
Op 26 maart 2018 heeft vervolgens weer een zienswijzegesprek plaatsgevonden. In het (op schrift gestelde) openingswoord van de advocaten van [appellant] , [persoon C] en [persoon G] en hun praktijkvennootschappen is gesteld dat de betreffende zes (rechts)personen niet bekend zijn met de door MSB gestelde verklaringen van vakgenoten waaruit zou zijn gebleken dat Rad-Doc B.V. is opgericht en ingezet om in 2017 te voorzien in radiologen bij Mitralis (zijnde de basis voor de gestelde schending van het concurrentiebeding) en dat MSB voor dit verstrekkend verwijt geen enkele concrete onderbouwing heeft gegeven.
3.1.45.
[persoon Q] , de fusievakgroepvoorzitter, schrijft op 30 maart 2018, onder verwijzing naar zijn vorige brief, en mede namens de 18 leden van de vakgroep dat zij menen dat er geen basis is voor verdere samenwerking met de drie en dat dit maakt dat zij volledig achter het voorgenomen besluit van het MSB staan om de Ledenovereenkomst met [appellant] , [persoon C] en [persoon G] op te zeggen.
3.1.46.
Bij brief van 11 april 2018, ondertekend door [persoon R] , voorzitter MSB aan [appellant] en met als aanhef “Geachte heer [appellant] ” wordt hij in kennis gesteld van het besluit van het bestuur MSB tot opzegging met onmiddellijke ingang van de Ledenovereenkomst.
3.1.47.
Bij vonnis van 29 augustus 2018 heeft de rechtbank Limburg alle vorderingen van de praktijkvennootschappen van [appellant] , [persoon C] en [persoon G] tegen DCP, Zuyderland, ZBC en de praktijkvennootschappen van de andere aandeelhouders als tussenkomende partij, afgewezen (ECLI:NL:RBLIM:2018:8245). Van dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
De procedure bij de rechtbank
3.2.1.
In de onderhavige procedure vorderde [appellant] c.s. dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
a. voor recht verklaart dat het besluit van MSB d.d. 11 april 2018 strekkende tot beëindiging van de ledenovereenkomst niet op goede gronden is genomen en daarom niet tot beëindiging van de ledenovereenkomst leidt;
b. voor recht verklaart dat [appellant] en [de B.V.] vanaf 11 april 2018 onverminderd lid zijn gebleven van MSB en de ledenovereenkomst onverminderd van kracht is;
c. voor recht verklaart dat MSB haar verplichtingen jegens [appellant] en [de B.V.] op basis van de ledenovereenkomst vanaf 11 april 2018 onverminderd dient na te komen, totdat er een rechtsgeldig einde is gekomen aan de ledenovereenkomst;
d. MSB veroordeelt om - binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis – [appellant] en [de B.V.] in staat te stellen het beroep van medisch specialist (radioloog) ongehinderd en in volle omvang bij MSB uit te oefenen, op straffe van een dwangsom van
€ 10.000,- per dag voor elke dag dat MSB hiermee in gebreke blijft tot een maximum van
€ 500.000,- is bereikt;
e. MSB veroordeelt, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] en [de B.V.] te vergoeden de schade die zij hebben geleden, lijden en nog zullen lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
f. MSB veroordeelt in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten en te bepalen indien deze (na)kosten niet binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis zijn betaald, MSB daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellant] c.s., kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
De kapstok voor de opzegging is gelegen in de door [appellant] , [persoon C] en [persoon G] verstuurde aansprakelijkstelling van 16 januari 2018 en de echte reden voor de opzegging is dan ook dat MSB van mening is dat het onmogelijk is om (collegiaal) in één vakgroep samen te werken zolang de procedures werden doorgezet. De aansprakelijkstelling betreft echter een zakelijk geschil, dat geen invloed heeft gehad op het functioneren. MSB heeft niet tijdig bemiddeld en/of anderszins ingegrepen. [appellant] c.s. is verder van mening dat niet blijkt welk concreet gedrag aan hem wordt verweten, uit niets blijkt dat hij toerekenbaar is tekortgeschoten. De opzegging heeft verder zeer verstrekkende gevolgen en dient geen redelijk doel, mede omdat [appellant] uitstekend functioneerde en prettig in de omgang was. De opzegging is daarmee naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
[appellant] c.s. stelt dat een minder vergaande maatregel dan opzegging mogelijk was, gelet op art. 8 van de ledenovereenkomst, zeker indien MSB, zoals [appellant] c.s. mogen verwachten, zeer zorgvuldig zou zijn omgegaan met de belangen van [appellant] c.s.
Op basis van art. 5.4 van de ledenovereenkomst geldt dat bij opzegging door MSB een opzegtermijn van zes maanden in acht moet worden genomen, tenzij sprake is van een dringende reden die onverwijld moet zijn medegedeeld. In deze zaak is aan geen van beide voorwaarden voldaan,
3.2.3.
MSB heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het eindvonnis van 4 december 2019 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] c.s. afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.
De procedure in hoger beroep
3.3.
[appellant] c.s. heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd. [appellant] c.s. heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen. Voorts heeft hij zijn eis gewijzigd, in die zin dat hij vordert, kort samengevat, dat het hof, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair
a. voor recht verklaart dat het besluit van MSB d.d. 11 april 2018 strekkende tot beëindiging van de ledenovereenkomst niet op goede gronden is genomen, althans naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en dat MSB schadeplichtig is jegens [appellant] c.s.;
b. MSB veroordeelt om binnen acht dagen na het te wijzen arrest aan [appellant] c.s. te betalen de vergoeding ex artikel 6 van de ledenovereenkomst van € 288.820,-, te vermeerderen met de wettelijke rente;
c. MSB veroordeelt, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] c.s. te vergoeden de schade die hij heeft geleden, lijdt en nog zal lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
d. MSB veroordeelt om binnen acht dagen na het te wijzen arrest aan [appellant] c.s. te betalen een voorschot op de door hem geleden schade van € 244.356,-, te vermeerderen met de wettelijke rente;
subsidiair
e. MSB veroordeelt om binnen acht dagen na het te wijzen arrest aan [appellant] c.s. te betalen de vergoeding ex artikel 6 van de ledenovereenkomst van € 288.820,-, te vermeerderen met de wettelijke rente;
f. d. MSB veroordeelt om binnen acht dagen na het te wijzen arrest aan [appellant] c.s. te betalen een schadevergoeding van € 149.790,-, wegens niet in acht nemen van de opzegtermijn ex artikel 5.4 van de ledenovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente;
primair en subsidiair
MSB veroordeelt in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten en te bepalen indien deze (na)kosten niet binnen 14 dagen na betekening van dit arrest zijn betaald, MSB daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag van algehele voldoening.
3.4.
Vorming vakgroep medische beeldvorming
In de statuten van het MSB is in artikel 14 opgenomen dat de Leden zijn ingedeeld in vakgroepen per medisch specialisme. De vakgroepen medische beeldvorming van Heerlen en Sittard moesten, net als alle andere vakgroepen, in 2015 tot één vakgroep komen. Dat traject verliep moeizaam. Er is twee jaar lang gesproken zonder dat een fusievakgroep tot stand is gekomen. Terwijl op de locaties Heerlen en Sittard steeds meer als één ziekenhuis werd gewerkt, bleven er twee vakgroepen radiologie bestaan. Gegeven de ondersteunende rol die diagnostiek speelt in tal van zorgpaden, begon dat in toenemende mate te knellen.
Begin 2017 was de noodzaak om tot één vakgroep te komen door de lateralisatie van de oncologie naar Sittard, de lateralisatie van MDL die voor later in 2017 gepland stond en de opening van het borstcentrum in Sittard, buitengewoon urgent. Tegelijkertijd begon ook de strijd om Mitralis te ontvlammen en begon u met uw juridische procedures. Die juridische strijd en alle bijkomende spanning die dat veroorzaakte op de werkvloer, maakten vorming van één vakgroep naar het oordeel van uw collega’s uitermate lastig.
Op 13 februari 2017 hebben alle toekomstige leden van de vakgroep, buiten aanwezigheid van u, [persoon C] en [persoon G] , uitgesproken per ommegaande te willen fuseren en daarvoor een document met basisvoorwaarden geformuleerd. Eén van de voorwaarden was het beëindigen van de rechtszaken door u c.q. het afzien van verdere rechtszaken en het meewerken aan het verkopen van Mitralis onder dezelfde voorwaarden als geaccepteerd door [persoon I] , [persoon A] en [persoon D] . Dat document is u bij e-mail van 23 februari 2017 toegestuurd met de uitnodiging het te ondertekenen. Het is voorts besproken in een kleiner verband met de interim maatschapsvoorzitter, de heer [persoon H] .
Op 13 april 2017 zijn onder leiding van de heer [persoon H] gesprekken gevoerd over de voorwaarden waaronder de fusie tussen de vakgroepen tot stand moest komen. U was niet bereid de inmiddels gestarte procedures bij de rechtbank Limburg en de Ondernemingskamer te staken. Sterker nog, aangegeven werd dat de “rechtszaak juist in belang is van de groep”. De andere radiologen hebben toen al kenbaar gemaakt dat zij dat inzicht niet delen. U heeft de vergadering toen verlaten. Door de andere radiologen en nucleair geneeskundigen is toen verder gewerkt aan de totstandkoming van één vakgroep.
(…)
Bij e-mail van 13 juli 2017 heeft het Dagelijks bestuur (‘DB’) van de transitie vakgroep zijn grote zorgen uitgesproken richting het MSB en de raad van bestuur van Zuyderland. Het DB wijst op de “steeds meer nijpende situatie die ontstaat binnen de vakgroep radiologie Heerlen. Wij ervaren dat verhoudingen binnen de groep met de dag verslechteren. Tranen en berichten waarin Heerlense vakgroepleden letterlijk melden dat zij bidden dat zij vakgroep vergaderingen zoals deze bijvoorbeeld maandagavond j1. nog heeft plaatsgevonden binnen deze groep nooit meer hoeven mee te maken zijn eerder regelmaat dan een uitzondering.
Het nemen van vrijwel iedere beslissing wordt maximaal vertraagd, in verband met conflicterende belangen die jullie allen bekend zijn. Thans treft het de continuïteit van zorg en komt indirect ook de patiënt veiligheid in het gedrang: het aannemen van een twee chefs de clinics (bedoeld wordt ‘chefs de clinique’) en 1 fellow wordt door een deel van de Heerlense vakgroep (bedoeld wordt u, [persoon C] en [persoon G] , toevoeging MSB) tegen gehouden, ondanks serieuze onderbezetting.
(...)
Tevens vragen wij u om ons maximaal te steunen in het verdere fusieproces en met ons de invloed van een enkeling met een belangenconflict om tot fusie te komen te minimaliseren.”
Diezelfde dag vond er een overleg plaats tussen het DB, MSB en Zuyderland.
(…)
3.13.
Uit de uitvoerige toelichting op grief IV heeft het hof de volgende bezwaren van [appellant] c.s. tegen het vonnis van de rechtbank kunnen destilleren. Die bezwaren onderscheidt het hof in klachten over het toetsingskader van de rechtbank en in klachten over de inhoudelijke beoordeling. Het hof zal eerst de klachten over het toetsingskader van de rechtbank bespreken.
Cumulatieve opzeggingsgronden?
3.14.1.
[appellant] c.s. voert aan dat al hetgeen MSB aan de opzegging ten grondslag heeft gelegd in rechte moet komen vast te staan, wil de opzegging stand houden. Naar analogie van de rechtspraak van de Hoge Raad ten aanzien van het arbeidsrechtelijke ontslag, geldt dat de opzegging enkel stand houdt als alle drie de aangevoerde opzeggingsgronden in rechte aanwezig worden geacht en als hetgeen in de toelichting op die opzegging vermeld wordt, allemaal in rechte komt vast te staan. De rechtbank heeft dit miskend, aldus [appellant] c.s.
3.14.2.
Het hof kan [appellant] c.s. hier niet in volgen. Blijkens de Ledenovereenkomst kan elk van de opzegginsgronden op zich leiden tot opzegging van de Ledenovereenkomst. Dat MSB in dit geval drie opzeggingsgronden heeft opgenomen, heeft niet tot gevolg dat deze dus als cumulatieve opzeggingsgronden hebben te gelden. Voor de opvatting dat al hetgeen in de toelichting op de opzegging wordt vermeld in rechte moet komen vast te staan, bieden de Ledenovereenkomst en/of de toepasselijke wetsbepalingen evenmin steun. Voorts geldt dat het hier niet gaat om een arbeidsrechtelijk ontslag, maar om een opzegging van een Ledenovereenkomst. Dat een onmiddellijke opzegging tot gevolg heeft dat [appellant] c.s. dan per direct de mogelijkheid wordt ontnomen om inkomsten uit arbeid te genereren, maakt dit niet anders. Deze omstandigheid zal uiteraard wel worden betrokken bij de inhoudelijke beoordeling van de (onmiddellijke) opzegging. Datzelfde geldt voor de vraag of de opzeggingsgrond(en) voldoende zwaarwegend is en of de toelichting op de opzeggingsgrond(en) de opzegging kan dragen. Anders dan [appellant] c.s. stelt, kunnen daarbij ook eventuele nieuwe voorbeelden, aangedragen door MSB die de opzeggingsgrond(en) ondersteunen, worden meegewogen. De rechtbank heeft een en ander niet miskend bij haar beoordeling.
3.15.1.
[appellant] c.s. voert aan dat hij een specifieke en expliciete schriftelijke waarschuwing had moeten ontvangen van MSB waarin (i) hem is medegedeeld dat hij ernstig tekortschoot, (ii) waarin die ernstige tekortkoming van zijn zijde dan concreet gelegen zou zijn, en (iii) hem een redelijke termijn voor verbetering (nakoming) is gesteld, (iv) is aangegeven enig gedrag niet meer te vertonen omdat daar anders consequenties aan verbonden zijn. Dit had wel gemoeten, omdat voordat tot opzegging over kan worden gegaan sprake moet zijn verzuim. Voor verzuim is een ingebrekestelling nodig (artikel 6:82 BW).
3.15.2.
De tekst van de Ledenovereenkomst biedt geen steun voor de stelling van [appellant] c.s. dat hij eerst (schriftelijk) gewaarschuwd dient te worden, voordat MSB tot opzegging kan overgaan. Evenmin kan een dergelijke plicht worden ontleend aan artikel 6:82 BW. De opvatting dat een opzegging van de Ledenovereenkomst zoals hier aan de orde naar maatstaven naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, als niet eerst is gewaarschuwd, vindt in zijn algemeenheid geen steun in het recht (vgl. artikel 2:8 en 2:15 BW). Daarbij merkt het hof op dat in de Ledenovereenkomst bovendien een termijn van opzegging van zes maanden is opgenomen, tenzij een dringende reden de onmiddellijke beëindiging van de Ledenovereenkomst rechtvaardigt.
Gebrek in de samenwerking mede door de medisch specialist?
3.16.1.
Voorts voert [appellant] c.s. aan dat de rechtbank ten onrechte ervan uit is gegaan dat een grond voor opzegging in de zin van artikel 5.1 sub e van de Ledenovereenkomst ook aanwezig kan zijn in geval van een gebrek aan samenwerking dat mede te wijten is aan de medisch specialist. Volgens [appellant] c.s. leidt uitleg op grond van de CAO-norm ertoe dat het gebrek aan samenwerking uitsluitend toe te rekenen moet zijn aan één specialist.
3.16.2.
Naar het oordeel van het hof biedt de tekst van artikel 5.1 sub e van de Ledenovereenkomst geen aanknopingspunten voor de lezing van [appellant] c.s. De omschrijving ‘een gebrek aan samenwerking van de Medisch Specialist’ kan immers duiden op een situatie dat een Medisch Specialist daarvoor uitsluitend verantwoordelijk is, maar is daar niet noodzakelijkerwijs toe beperkt. Of er sprake is van een gebrek aan samenwerking dat mede is te wijten aan [appellant] c.s. zal het hof hierna beoordelen.
3.17.1.
[appellant] c.s. voert aan dat de opzegging is gegrond op een gebrek aan samenwerking van [appellant] in de vakgroep Heerlen. Die vakgroep bestond ten tijde van de opzegging niet meer, aangezien er per 1 augustus 2017 enkel nog de fusievakgroep was. MSB heeft haar recht verwerkt om te klagen over de samenwerking van [appellant] binnen de vakgroep Heerlen.
3.17.2.
Uit het hiervoor onder 3.11 weergegeven besluit tot opzegging leidt het hof niet af dat de opzegging (enkel) is gegrond op het handelen van [appellant] in de periode tot 1 augustus 2017. Integendeel, uit dat besluit maakt het hof op dat het besluit ook zag op het handelen van [appellant] in de periode na de totstandkoming van de fusievakgroep op 1 augustus 2017. Schending van de klachtplicht is dan ook niet aan de orde. Overigens merkt het hof op dat bij een voortdurend gebrek aan samenwerking over een langere periode niet snel sprake zal zijn van rechtsverwerking omdat die voortdurende situatie ook een later opzeggen van MSB kan rechtvaardigen. Een en ander zal sterk afhangen van de omstandigheden van het geval.
Inhoudelijke beoordeling van de opzeggingsgrond artikel 5.1 sub e Ledenovereenkomst
3.18.1.
Blijkens het besluit tot opzegging baseert MSB deze opzeggingsgrond op de grondslag dat er mede door het toedoen van [appellant] c.s. een onwerkbare situatie is ontstaan binnen de vakgroep radiologie. Volgens MSB zijn de verhoudingen binnen de vakgroep duurzaam ontwricht en is er binnen de vakgroep geen basis voor verdere samenwerking. Herstel van de verhoudingen met een werkbare uitkomst valt niet te verwachten en daarmee is er sprake van een onoplosbaar probleem. Op grond daarvan constateert MSB dat er sprake is van een gebrek aan samenwerking als bedoeld in artikel 5.1 sub e van de Ledenovereenkomst.
3.18.2.
Naar het oordeel van het hof heeft MSB deze opzeggingsgrond voldoende en genoegzaam onderbouwd. Het hof stelt vast dat er binnen de vakgroep radiologie Heerlen (in ieder geval) sinds 2014 sprake is geweest van gebrek aan onderling vertrouwen. Dat gebrek aan onderling vertrouwen kwam mede voort uit de ongelijke verdeling in aandelen in Mitralis, waardoor een ongelijke machtsverhouding werd ervaren door de radiologen. In het rapport van de commissie [commissie] van januari 2015 wordt [appellant] aangewezen als een van de leidende figuren die de sleutel in handen heeft met betrekking tot het herstel van het vertrouwen. Daarna is er door de Raad van Bestuur en het bestuur van MSB een aanwijzing gegeven om het plan van aanpak met betrekking tot de omgangsregels binnen de vakgroep uit te voeren. Daarnaast hebben de Raad van Bestuur en het bestuur van MSB geadviseerd DCP te ontvlechten van de maatschap radiologie. Weliswaar heeft [persoon F] in mei 2016 bericht dat de radiologen maatschap in Heerlen weer op de rails is gebracht en dat er een praktisch samenwerkingsverband bestond tussen de maatschappen Sittard en Heerlen, maar een consistente verbetering van de samenwerking en een voldoende herstel van het onderlinge vertrouwen kan daaruit niet worden afgeleid. Dat de problemen, zoals [appellant] c.s. stelt, medio 2016 waren opgelost, wordt weersproken door hetgeen vermeld staat in de verslaglegging IMFS Radiologie Zuyderland van 22 november 2016 (3.1.14). Daarin staat dat nog niet alle problemen zijn opgelost, de communicatie weinig respectvol verloopt en er zeer beperkt samenwerking plaatsvindt. Door de begeleidend psycholoog is toen al gesignaleerd dat er grote kans bestaat op ziekte/verzuim/uitval en er binnen de vakgroep radiologie sprake is van focus op de eigen belangen in plaats van het vakgroepbelang of het belang van het ziekenhuis.
3.18.3.
Op het moment van het ontstaan van het conflict over de waarde van de aandelen van DCP (in de loop van 2016) en de verkoop van die aandelen bestonden dan ook nog steeds serieuze zorgen over het gebrek aan vertrouwen binnen de vakgroep en de zeer beperkte samenwerking. Dat het zakelijke conflict gevolgen had voor de toch al slechte verhoudingen binnen de vakgroep volgt ook uit de beoordeling ten behoeve van de erkenning van de opleiding radiologie van het Zuyderland te Heerlen door de registratie commissie geneeskundig specialisten van 30 juni 2017. Eén van de redenen voor het verlenen van een erkenning voor slechts twee jaar, zo meldt de commissie geneeskundig specialisten, is dat sprake is van een lopend zakelijk conflict waarbij leden van de vakgroepen radiologie Heerlen en Sittard-Geleen partij zijn evenals de opleidingsinrichting. Dat de vakgroep Sittard-Geleen geen partij was bij het zakelijke conflict inzake de aandelen van Mitralis, laat onverlet dat de commissie geneeskundig specialisten heeft geconstateerd dat er sprake was van een zakelijk conflict en dat afgewacht zal moeten worden “of en hoe dit conflict opgelost wordt en welke invloed dit conflict uiteindelijk zal hebben op de vorming van één gezamenlijke opleidingsgroep, de fusie met de locatie Sittard-Geleen en het opleidingsklimaat” (3.1.29). Daarmee staat voldoende vast dat het conflict van negatieve invloed was op de werkverhoudingen binnen de vakgroep Heerlen en de vorming van één gezamenlijke opleidingsgroep. Voorts heeft het conflict omtrent de verkoop van de aandelen mede bijgedragen aan het vertrek van één van de radiologen uit de vakgroep Heerlen (3.1.27).
3.18.4.
Het hof constateert dat [appellant] onvoldoende oog lijkt te hebben voor de combinatie van rollen die hij vervulde als (indirect) aandeelhouder in Mitralis en werkzaamheden verricht als radioloog binnen Mitralis enerzijds en als medisch specialist werkzaam in het ziekenhuis en onderdeel van een collegiaal samenwerkingsverband in het ziekenhuis anderzijds. Volgens [appellant] c.s. kan er geen sprake zijn van tegengestelde belangen, zo heeft [appellant] tijdens de mondelinge behandeling verklaard, omdat het belang van de patiënt en goede patiëntenzorg zowel bij het ziekenhuis als bij Mitralis voorop staat. Daarmee geeft [appellant] blijk van onvoldoende (professioneel) inzicht in zijn positie als medisch specialist enerzijds en zijn positie als bestuurder van een praktijkvennootschap die mede-aandeelhouder is in een zelfstandige BV anderzijds. [appellant] lijkt niet in te zien dat het belang van een aandeelhouder en het belang van het ziekenhuis niet steeds parallel zullen lopen. De opvatting van [appellant] wordt bovendien gelogenstraft door het voorval dat plaatsvond op 12 januari 2017 en waarvoor [appellant] een waarschuwing heeft ontvangen (3.1.25). Bovendien blijkt uit het verslag van overleg van 13 juli 2017 tussen het dagelijks bestuur, MSB en Zuyderland dat door de overige vakgroepleden wel werd ervaren dat er sprake kon zijn van tegengestelde belangen en daarbij ook de indruk bij de andere vakgroepleden bestond dat [appellant] niet altijd het ziekenhuisbelang voorop stelde (3.1.30). De focus op het eigenbelang in plaats van het vakgroep- of ziekenhuisbelang is ook door de psycholoog in de IMFS rapportage van 20 november 2016 gesignaleerd.
3.18.5.
Zoals hiervoor overwogen is de kern van de opzegging door MSB van de Ledenovereenkomst op basis van deze opzeggingsgrond dat de verhoudingen binnen de vakgroep duurzaam zijn ontwricht en er binnen de vakgroep geen basis is voor verdere samenwerking. MSB heeft dit concreet onderbouwd met de brief van de ‘Sittardse’ leden van de fusievakgroep aan het bestuur van 8 februari 2018 (3.1.38). De stelling van [appellant] c.s. dat de Sittardse leden niet uit eigen wetenschap kunnen verklaren over de problemen binnen de vakgroep Heerlen en dat er binnen de fusievakgroep vanaf 1 augustus 2017 geen sprake is van onvoldoende samenwerking, ziet eraan voorbij dat in de loop van 2015 ook al is getracht tot een fusie van de vakgroepen Heerlen en Sittard te komen. In dat traject, dat uiteindelijk heeft geleid tot een praktisch samenwerkingsverband, is door het Sittardse deel ervaring opgedaan met de vakgroep Heerlen en [appellant] zelf. Een constructieve samenwerking is toen niet ervaren door de vakgroep Sittard, zo blijkt uit het mailbericht van [ persoon N] (3.1.11), terwijl ook na de vorming fusievakgroep geen goede samenwerking met [appellant] werd ervaren (3.1.35-3.1.36). Voorts steunt de opzegging op een brief van 20 februari 2018 van 18 leden van de fusievakgroep, waarin deze leden verklaren dat er een totaal verziekt werkklimaat heerst en er absoluut geen vertrouwen is in (onder meer) [appellant] (3.1.40). Daarbij komt ook gewicht toe aan de brief van [persoon Q] , voorzitter vakgroep medische beeldvorming, aan [persoon R] , voorzitter bestuur MSB Zuyderland, die een angstcultuur signaleert, mede toegeschreven aan de acties van [appellant] . Er is geen sprake van intercollegiaal overleg tussen [appellant] en [persoon C] en de rest van de vakgroep. Vanuit de fusievakgroep is aangegeven dat geen sprake meer is van een werkbare situatie en dat voor enkele leden uitval dreigt (3.1.41).
Naar het oordeel van het hof heeft het MSB hiermee voldoende onderbouwd dat er sprake is van een gebrek aan samenwerking als bedoeld in artikel 5.1 sub e van de Ledenovereenkomst. De verwijten slaan op het persoonlijk handelen van [appellant] en zijn voldoende concreet toegespitst op het functioneren van [appellant] . Van een optelsom van de verwijten gericht op [persoon C] , [appellant] en [persoon G] , zoals [appellant] c.s. heeft gesteld, is geen sprake. Dat het juridische conflict omtrent het besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van DCP om de aandelen Mitralis aan Zuyderland te verkopen een impact heeft gehad op de samenwerking binnen de vakgroep Heerlen en de fusievakgroep staat vast, maar het hof ziet onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling van [appellant] c.s. dat de enige en werkelijke reden van de opzegging is gelegen in het niet instemmen door [appellant] c.s. met de verkoop van de aandelen. Het stond [appellant] c.s. uiteraard vrij het conflict omtrent de aandelen voor te leggen aan een rechter. Dit conflict heeft bijgedragen aan de uiteindelijke ontstane vertrouwensbreuk, maar is, gelet op de lange voorgeschiedenis van een vakgroep waarin het vertrouwen ernstig is verstoord en de moeizame totstandkoming van de fusievakgroep, niet de voornaamste oorzaak ervan.
3.18.6.
Niet in discussie is dat [appellant] als radioloog zijn vak verstaat. Uit de beoordeling van de arts-assistenten in opleiding in 2016 blijkt dat [appellant] ook als opleider wordt gewaardeerd. Dat laat evenwel onverlet dat op grond van een gebrek aan samenwerking de Ledenovereenkomst kan worden opgezegd. Buiten kijf staat dat er binnen een professionele organisatie zoals een ziekenhuis moet worden samengewerkt door de medisch specialisten. Ook binnen een vakgroep zal op een constructieve wijze door de medisch specialisten moeten worden samengewerkt. Dat volgens [appellant] c.s. die samenwerking beperkt is en dat de samenwerking met de andere medisch specialisten binnen het ziekenhuis goed is verlopen, doet hier niet aan af, omdat op zijn minst collegiaal overleg binnen een vakgroep mogelijk moet zijn. Door de voorzitter van de vakgroep en de achttien leden van de vakgroep werd dat collegiaal overleg ten tijde van de opzegging als onmogelijk ervaren. Anders dan [appellant] c.s. stelt, is uit de stukken af te leiden dat [appellant] wel degelijk is aangesproken op zijn gedrag. Zo wordt hij in het rapport [commissie] aangewezen als een van de leidende figuren die het vertrouwen binnen de vakgroep zal moeten herstellen. Daarnaast heeft hij op 10 maart 2017 een waarschuwing ontvangen waaruit volgt dat [appellant] is aangesproken op zijn niet professionele en niet collegiale gedrag. Voorts blijkt uit het verslag van 13 april 2017 van de fusiebespreking dat [appellant] zelf verklaart dat het vervelend is dat er geen gevoel van vertrouwen is (van de andere leden van de vakgroepen in hem).
3.18.7.
Voor zover [appellant] c.s. zich met klachten heeft gericht tegen rov. 4.9 van het vonnis van de rechtbank, is het hof met de rechtbank van oordeel dat MSB de problemen tijdig heeft onderkend en daarop voldoende heeft gereageerd. Er is bij aanwijzing in 2015 een plan van aanpak opgelegd en in de daaropvolgende jaren is tot driemaal toe een externe voorzitter aangesteld. MSB heeft niet gehandeld in strijd met haar contractuele verplichtingen door de Ledenovereenkomst op te zeggen, terwijl die opzegging ook niet kan worden gekwalificeerd als naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. MSB heeft voldoende onderzoek gedaan naar hetgeen naar voren is gekomen naar aanleiding van de aansprakelijkheidsstelling op 16 januari 2018 door onder andere [appellant] c.s. en heeft kennelijk de verhoudingen tussen de vakgroepleden als zo duurzaam verstoord ingeschat dat een poging tot herstel van het vertrouwen en/of het aanstellen van een mediator als kansloos werd gezien. Die inschatting is naar het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk. Dat MSB mogelijk op eerdere momenten andere keuzes had kunnen maken en/of eerder tot opzegging had kunnen overgaan, betekent niet dat MSB niet meer gerechtigd zou zijn tot opzegging op 11 april 2018, welke opzegging thans door het hof wordt beoordeeld.
Gelet op de omvang van de vertrouwensbreuk kon MSB ook niet volstaan met minder vergaande maatregelen dan een opzegging van de Ledenovereenkomst. Voor zover [appellant] c.s. stelt dat MSB de procedures uit het vakgroepreglement, het ‘Reglement subtiele signalen’ en het ‘Conceptreglement Functioneringsvraag medisch specialist’ had moeten volgen, kan hij daarin niet worden gevolgd. Het vakgroepreglement regelt bevoegdheden van de vakgroep ten opzichte van een lid van de vakgroep. Het laat de bevoegdheden van MSB ten aanzien van de Ledenovereenkomst onverlet. Ten aanzien van het ‘Reglement subtiele signalen’ geldt dat daarvoor eerst melding bij de desbetreffende commissie moet zijn gedaan. Ook het ‘Conceptreglement Functioneringsaanvraag medisch specialist’ beperkt de bevoegdheden van MSB met betrekking tot de Ledenovereenkomst niet.
3.25.
[appellant] c.s. heeft, gelet op zijn eiswijziging in hoger beroep, belang bij de beoordeling van de opzeggingsgrond op grond van artikel 5.1 sub g van de Ledenovereenkomst. Blijkt de opzegging, gebaseerd op overtreding van artikel 14.3 van de Ledenovereenkomst, ongegrond, dan heeft [appellant] c.s. recht op uitbetaling van de door hem opgebouwde goodwill.
Het concurrentiebeding in artikel 14.3 Ledenovereenkomst (hierna: het concurrentiebeding) luidt zoals hiervoor in 3.10 is weergegeven.
3.26.1.
In de toelichting op grief V stelt [appellant] c.s. primair dat het concurrentiebeding nietig is op grond van artikel 6, leden 1 en 2, Mededingingswet (Mw) en derhalve niet kan dienen als grondslag voor de opzegging van de Ledenovereenkomst, afgezien van de vraag of [appellant] c.s. heeft gehandeld in strijd met dat concurrentiebeding. MSB heeft het standpunt van [appellant] c.s. vrij summier bestreden.
3.26.2.
Artikel 6 lid 1 Mw verbiedt (onder meer) overeenkomsten tussen ondernemingen die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst. De begrippen ‘overeenkomst’ en ‘onderneming’ moeten worden uitgelegd overeenkomstig artikel 101 lid 1 van het Verdrag voor de Werking van de Europese Unie (VWEU). Ook overigens wordt de uitleg en toepassing van artikel 6 lid 1 Mw bepaald door (onder meer) de rechtspraak van het Hof van Justitie over de toepassing van artikel 101 lid 1 VWEU en de toepassing van het kartelverbod door en het beleid van de Europese Commissie. Door [appellant] c.s. is geen beroep gedaan op artikel 101, lid 1 VWEU. Nu niet is gebleken en ook de stellingen van partijen geen aanwijzingen bevatten dat aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 101, lid 1, VWEU is voldaan (met name de voorwaarde: gevolgen voor de handel tussen lidstaten), is er voor het hof geen grond voor (ambtshalve) toepassing van die bepaling.
Overeenkomsten (of delen daarvan) die onder het verbod van artikel 6 lid 1 Mw vallen zijn van rechtswege nietig (artikel 6 lid 2 Mw). Het partijdebat is beperkt gebleven tot de toepassing van artikel 6 lid 1 Mw op het concurrentiebeding. Geen van partijen heeft zich op het standpunt gesteld dat de eventuele nietigheid van het concurrentiebeding leidt tot nietigheid van de (gehele) Ledenovereenkomst. Het hof beperkt de beoordeling derhalve tot (alleen) het concurrentiebeding.
Toepassingsvoorwaarden artikel 6 lid 1 Mw: onderneming en overeenkomst
3.26.3.
Het kartelverbod is van toepassing op (onder meer) overeenkomsten tussen ondernemingen die de (concurrentie) kunnen beperken. Zowel [appellant] c.s. (medisch specialist (radioloog) en zijn praktijkvennootschap) als MSB (die optreedt als commerciële marktpartij tussen medisch specialisten en opdrachtgevers (hier: Zuyderland) worden in het concurrentierecht beschouwd als ondernemingen. De Ledenovereenkomst en het concurrentiebeding kwalificeren ook als overeenkomst in de zin van het kartelverbod.
Strekkingsbeding of gevolgbeperking
3.26.4.
Naar vaste rechtspraak van het Hof van Justitie worden overeenkomsten of gedragingen die een beperking van de mededinging beogen, geacht merkbare gevolgen voor de mededinging te hebben en (derhalve) onder het kartelverbod te vallen indien aan de overige toepassingsvoorwaarden is voldaan. Dat geldt ook voor overeenkomsten en gedragingen die naar hun aard schadelijk zijn voor de goede werking van de mededinging, ongeacht de bedoeling en oogmerken van partijen. De recentere rechtspraak maakt deze afbakening tussen ‘doelbeperkingen’ en ‘gevolgbeperkingen’ niet (wezenlijk) anders: bij de beoordeling gaat het in de eerste stap (vooral) om de inhoud en bedoeling van de overeenkomst (of een of meer bepalingen daarin) en de vraag of de overeenkomst gelet daarop kwalificeert als een overeenkomst waarvan de beperking van de mededinging moet worden aangenomen gelet op de bestaande algemene kennis en ervaring; bij de tweede stap ligt de focus op de juridische en feitelijke context en gaat het om de vraag of de veronderstelde mededingingsbeperkende aard van de overeenkomst (of een of meer bepalingen daarin) gelet op de juridische en economische context (toch) niet kan worden aangenomen. De bedoeling van partijen is niet doorslaggevend, maar kan wel in aanmerking worden genomen. Als niet op grond van ‘voldoende en algemene ervaring’ kan worden aangenomen dat de betreffende overeenkomst schadelijk is voor de mededinging kan deze niet als doelbeperking worden gekwalificeerd en zal een onderzoek naar de gevolgen (alsnog) nodig zijn.
3.26.5.
[appellant] c.s. stelt dat het concurrentiebeding een doelbeperking of strekkingsbeding is in de zin van artikel 6 lid 1 Mw waarvan de concurrentiebeperkende gevolgen niet (verder) hoeven te worden onderzocht. [appellant] c.s. heeft het oogmerk van concurrentiebeperking gemotiveerd gesteld. Het verweer van MSB op dit punt is niet eenduidig. Enerzijds stelt MSB dat er geen sprake is van een strekkingsbeding, anderzijds wordt toegegeven dat het concurrentiebeding beoogt te voorkomen dat ‘het ziekenhuis en MSB schade lijden’ door concurrerende werkzaamheden van [appellant] c.s.
3.26.6.
Naar het oordeel van het hof lijdt het geen twijfel dat het concurrentiebeding, dat in de tekst van de Ledenovereenkomst ook de titel ‘Nevenactiviteiten en concurrentiebeding’ draagt, beoogt te voorkomen dat de leden van MSB en/of de betreffende medische specialisten tijdens de duur van hun lidmaatschap direct of indirect participeren in een zorgaanbod dat concurreert met MSB of een opdrachtgever van MSB. Artikel 14.5 van de Ledenovereenkomst bevat een concurrentiebeding voor de duur van twee jaar na beëindiging van het lidmaatschap, waarbij in dat geval geldt dat in ieder geval sprake is van concurrerend aanbod indien dat plaats vindt binnen een geografisch gebied met ‘een straal van 30 km binnen een Opdrachtgever’. In de zin van de rechtspraak van het Hof van Justitie is dan ook sprake van een contractueel beding dat een zodanig groot risico op negatieve beïnvloeding van de mededinging inhoudt (beperking van het aanbod naast MSB in het verzorgingsgebied van de opdrachtgever(s) van MSB), dat het overbodig kan worden geacht voor de toepassing van artikel 101 lid 1 VWEU en artikel 6 lid 1 Mededingingswet aan te tonen dat dit beding concrete effecten heeft op de markt (HvJ EU 30 januari 1985, Clair, 123/83, ECLI:EU:C:1985:33, punt 22).
3.26.7.
Maar ook als het concurrentiebeding niet als doelbeperking kan gelden, is sprake van een contractueel beding dat gevolgen voor de mededinging heeft in de zin van artikel 6 lid 1 Mw en derhalve onder het kartelverbod valt. Het hof neemt het volgende in aanmerking:
- MSB heeft erop gewezen dat de het concurrentiebeding geldt voor al haar leden (ter zitting is gesteld dat er ca. 420 leden zijn). Voor alle bij MSB aangesloten medisch specialisten geldt derhalve het verbod dat zij niet (in)direct mogen participeren in zorgaanbod dat concurrerend is ten opzichte van MSB en haar opdrachtgever(s). Dat is een belangrijke indicatie dat het beding merkbare gevolgen heeft op de relevante markt. MSB heeft weliswaar gesteld dat het concurrentiebeding geen merkbare invloed heeft, maar dit niet dan wel onvoldoende nader toegelicht of onderbouwd, gelet ook op de stellingen van [appellant] c.s.
- [appellant] c.s. heeft de relevante geografische markt gedefinieerd als zijnde ‘het adherentiegebied van Zuyderland. De enige opdrachtgever van MSB…’, met verwijzing naar het Maatschappelijk verslag 2016 van Zuyderland, haar vestigingen en de geografische marktafbakening door (toen) de Nederlandse Mededigingsautoriteit (NMa, thans ACM) in de besluiten inzake de fusie tussen de ziekenhuizen Atrium en Orbis (die heeft geleid tot Zuyderland). MSB heeft dit niet bestreden. Een dergelijke marktafbakening is ook in overeenstemming met de gangbare praktijk van ACM op basis van reistijden voor consumenten naar de verschillende ziekenhuizen in de omgeving, bezien vanuit de gemeenten die tot de werkgebieden van ziekenhuizen behoren.
- De relevante productmarkt is naar stelling van [appellant] c.s. de ‘patiëntenzorg die MSB (en Zuyderland) verlenen, althans (subsidiair) onder meer de eerstelijns radiologische zorg’. Ook dit is door MSB niet bestreden. Het hof zal ook van deze markt(en) uitgaan.
- In het fusiebesluit van de NMa (zie hiervoor) is uitgegaan van een gezamenlijk marktaandeel van de ziekenhuizen waarvan de fusie heeft geleid tot Zuyderland (enige opdrachtgever van MSB) van 60-70%. Het marktaandeel van MSB zal daarvan een afgeleide en (eveneens) aanzienlijk zijn.
- Gelet op het relatief beperkte concurrerende aanbod en de strekking van het concurrentiebeding die MSB daaraan geeft, zullen de concurrenten van MSB en haar opdrachtgever minst genomen merkbaar bemoeilijkt (kunnen) worden in het adherentiegebied van MSB en haar opdrachtgever gevestigde medisch specialisten bereid te vinden (deels) ook werkzaam te zijn in hun instellingen.
Noodzakelijk voor de coöperatie?
3.26.8.
Het concurrentiebeding in de Ledenovereenkomst verbiedt de leden van MSB (als coöperatieve vereniging) (in)direct te participeren in concurrerend zorgaanbod, waarbij MSB aan het beding een ruime strekking geeft: volgens MSB is het haar leden verboden gedurende hun lidmaatschap elders concurrerende werkzaamheden te verrichten, tenzij MSB en haar opdrachtgever daarvoor toestemming geven.
3.26.9.
Het Hof van Justitie heeft over de toepassing van het kartelverbod op concurrentiebeperkende verplichtingen van leden van een coöperatieve vereniging herhaaldelijk geoordeeld. Dergelijke verplichtingen zijn niet onttrokken aan de toepassing van artikel 101 lid 1 VWEU (HvJ EU 12 december 1995, Oude Luttikhuis/Coberco, C-399/93, punt 12-13). Alleen die verplichtingen die niet verder gaan dan noodzakelijk is om de goede werking van de coöperatie veilig te stellen en in het bijzonder om haar te verzekeren van een voldoende brede commerciële basis en van een zekere duurzaamheid in het lidmaatschap van de vereniging, vallen om die reden buiten het toepassingsbereik van het kartelverbod (arrest Oude Luttikhuis/Coberco, punt 14, met verwijzing naar HvJ EU 15 december 1994, DLG, C-250/92, Jur. 1994, p. I-5641, punt 35).
3.26.10.
De door MSB aangevoerde redenen voor het concurrentiebeding zien niet (allemaal) op de goede werking van MSB als coöperatie en het realiseren van haar doelstelling (artikel 3 lid 1 van de statuten van MSB), ‘het behartigen van de (financiële) belangen van haar Leden’. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, kan bovendien niet worden aangenomen dat het concurrentiebeding met de verstrekkende betekenis die MSB daaraan geeft noodzakelijk is en dat niet kan worden volstaan met een minder verstrekkende beperking van de mededinging dan een volledig verbod op alle concurrerende activiteiten. Het argument van MSB dat wordt beoogd dat de volledige werkkracht van [appellant] ten goede komt van MSB en Zuyderland is moeilijk verenigbaar met het feit dat tot 1 januari 2018 werd aanvaard dat [appellant] (ook) werkzaam was voor Mitralis. Kennelijk was er ruimte voor (toepassing van) een minder vergaande exclusiviteitsverplichting zonder dat dit afbreuk deed aan de goede werking van de coöperatie en haar onderhandelingspositie. Voor zover MSB verwijst naar artikel 18 lid 2 van de Samenwerkingsovereenkomst welke bepaling grotendeels gelijkluidend is aan artikel 14 lid 3 van de Ledenovereenkomst, betekent dat niet dat (enkel) om die reden artikel 14 lid 3 van de Ledenovereenkomst buiten het toepassingsbereik van artikel 6 lid 1 Mw valt op grond van het hiervoor aangehaalde criterium uit de arresten Luttikhuis/Coberco en DLG. Uitzonderingen op het kartelverbod dienen restrictief te worden toegepast. De processtukken bieden onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen concluderen dat het concurrentieverbod in de huidige vorm noodzakelijk is in de zin van het door het Hof van Justitie geformuleerde noodzakelijkheidscriterium.