Het hof overweegt het volgende.
[verweerder] heeft de nalatenschap van erflaatster op 25 augustus 2021 zuiver aanvaard. Kort na deze zuivere aanvaarding heeft [appellante] haar geldvordering uit de nalatenschap van erflater bij [verweerder] opgeëist, waarna [verweerder] tijdig een machtiging op grond van artikel 4:194a BW heeft gevraagd om de nalatenschap van erflaatster alsnog beneficiair te mogen aanvaarden.
De vraag die zich in deze zaak voordoet, is of de vordering van [appellante] uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling van erflater in de nalatenschap van erflaatster een onverwachte schuld is die [verweerder] , kleinzoon en enig erfgenaam van erflaatster, kende dan wel behoorde te kennen op het moment dat hij de nalatenschap van erflaatster zuiver heeft aanvaard. Immers, alleen als sprake is van een onverwachte schuld kan [verweerder] – als zuiver aanvaard hebbende erfgenaam - op grond van artikel 4:194a lid 1 BW machtiging aan de kantonrechter vragen om de nalatenschap van erflaatster alsnog beneficiair te mogen aanvaarden.
Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat met de woorden ‘kende en behoren te kennen’ wordt aangesloten bij het begrip goede trouw in het BW (artikel 3:11 BW). Goede trouw ontbreekt als de erfgenaam van het bestaan van de schuld wist op het moment van aanvaarding van de nalatenschap. Ook als een erfgenaam weliswaar een juiste voorstelling van zaken miste met betrekking tot de aanwezige schulden, maar onder de gegeven omstandigheden beter behoorde te weten of twijfelde of had moeten twijfelen over (de afwezigheid van) een schuld en heeft nagelaten hiernaar nader onderzoek te doen, kan hij niet als te goeder trouw worden aangemerkt (MvT, TK, 2014-2015, 34 224, nr. 3, onder meer bladzijde 13).
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt tevens dat in geval van niet-uitgekeerde kindsdelen of legitieme porties (in het bijzonder voor kinderen van een erflater) vrijwel nooit sprake zal kunnen zijn van een onverwachte schuld en dat bij schulden als gevolg van het overlijden van een eerdere partner veelal geen sprake zal zijn van een onverwachte schuld. De minister merkt hierbij op dat de situatie zich kan voordoen dat de erfgenaam hiervan geen weet heeft (bv. bij eventuele vorderingen van stiefkinderen). (Nota naar aanleiding van het verslag, TK 2015-2016, 34 224, nr. 5, bladzijden 10 en 11).
Het hof leidt hieruit af dat de wetgever heeft onderkend dat ook een onder- of overbedelingsschuld onder omstandigheden wel degelijk een onverwachte schuld kan zijn voor de respectieve erfgenaam. Per geval zal de rechter aan de hand van de concrete omstandigheden moeten beoordelen of een dergelijke schuld voor de desbetreffende erfgenaam is aan te merken als een onverwachte schuld.