op het bij exploot van dagvaarding van 4 mei 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 9 februari 2022, door de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, gewezen tussen appellant – [appellant] – als oorspronkelijk gedaagde, eiser in het verzet, en geïntimeerde – [XX] – als oorspronkelijk eiseres, gedaagde in het verzet.
1 Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9320708 CV EXPL 21-2219)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2 Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding in hoger beroep;
-
de akte na aanbrengen inhoudende bezwaar tegen een mondelinge behandeling na aanbrengen en verzoek om verwijzing van de zijde van [XX];
-
de antwoordakte van de zijde van [appellant].
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.
3 De beoordeling
Wijziging tenaamstelling [XX]
3.1.
In haar akte wijst Sleepdienst [XX] B.V. erop dat [appellant] en de kantonrechter haar abusievelijk ‘Sleepdiensten [XX] B.V’ noemen. [appellant] heeft dit niet bestreden.
Het hof heeft inmiddels de juiste naam in de kop van dit arrest vermeld.
In het incident en in de hoofdzaak
3.2.
[XX] verzoekt het hof om de procedure in hoger beroep ter verdere behandeling naar het gerechtshof Den Haag te verwijzen. [XX] stelt dat het geschil valt onder artikel 625 lid 1 aanhef en sub c Rv. Ingevolge dat artikel was de rechtbank Rotterdam in eerste aanleg bij uitsluiting bevoegd tot kennisneming van de vordering van [XX]. [XX] heeft de dagvaarding ten onrechte aangebracht bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Bergen op Zoom. De kantonrechter heeft zich niet over de bevoegdheid uitgelaten en vonnis gewezen. Daarmee is, gelet op de exclusieve bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam in deze zaak, vonnis gewezen door een onbevoegde rechtbank. Nu de rechtbank Rotterdam exclusief bevoegd was, is daarmee het gerechtshof Den Haag ook exclusief bevoegd.
3.3.
[appellant] voert daartegen aan dat door toedoen van [XX] de zaak in eerste aanleg is aangebracht bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Bergen op Zoom. De kantonrechter heeft een (eind)vonnis gewezen en daarom heeft [appellant] op grond van de wet het hoger beroep ingediend bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. [appellant] merkt op dat hij zich niet zal verzetten als het gerechtshof de zaak zal verwijzen, maar hij stelt dat dit geen proceskostenveroordeling in zijn nadeel mag opleveren. Het is [XX] zelf die de zaak bij de kantonrechter Bergen op Zoom aanhangig heeft gemaakt.
3.4.
Het hof overweegt als volgt.
3.4.1.
De hoofdregel luidt dat in hoger beroep de hogere rechter binnen wiens rechtsgebied de rechter in eerste aanleg vonnis heeft gewezen, relatief bevoegd is (artikel 60 lid 1 RO).
3.4.2.
Dat betekent in beginsel dat nu de rechtbank Zeeland-West-Brabant een vonnis heeft gewezen, het gerechtshof ’s-Hertogenbosch relatief bevoegd is. De vraag is of de aard van de onderhavige vordering aan de behandeling van de zaak door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in de weg staat. Voor de beantwoording van deze vraag is van belang dat de (primaire) vordering van [XX] ziet op betaling van een factuur van € 5.929,00. Deze factuur is verzonden op grond van een transportopdracht in welk kader [XX] met de inzet van twee sleepboten een schip en een ponton naar de sloop heeft vervoerd. In artikel 625 lid 1 sub c Rv is bepaald dat de rechtbank Rotterdam in eerste aanleg bij uitsluiting bevoegd is tot kennisneming van vorderingen betreffende, onder meer, het slepen of duwen van schepen zoals in deze zaak aan de orde is. De vordering van [XX] is dus een vordering als bedoeld in voornoemd artikel.
3.4.3.
Het hof stelt vast dat niet blijkt of de kantonrechter onder ogen heeft gezien of hij al dan niet relatief bevoegd is. Een ambtshalve toetsing van de relatieve bevoegdheid is achterwege gebleven. De kantonrechter had zich op grond van artikel 625 lid 1 sub c Rv onbevoegd moeten verklaren en de zaak moeten verwijzen naar het gerechtshof Den Haag.
Blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken 2015-2016, 34 447, nr. 3) heeft de wetgever een exclusieve bevoegdheid willen toekennen aan de rechtbank Rotterdam om aldaar scheepvaartzaken te concentreren. De wetgever heeft daarmee beoogd de kwaliteit van de rechtspraak te bevorderen en bij te dragen aan de efficiëntie van de rechtsgang. Voorts heeft de wetgever daarbij het belang van behoud en de verdere opbouw van kennis en expertise bij de rechtbank Rotterdam (en in het verlengde daarvan: het gerechtshof Den Haag) betrokken. Gelet op de bedoeling en de recente keuze van de wetgever ziet het hof aanleiding de zaak in de stand waarin deze zich bevindt te verwijzen naar het gerechtshof Den Haag. [XX] heeft dit verzoek gedaan en [appellant] verzet zich daar in beginsel niet tegen. Het oordeel over de proceskosten wordt aangehouden.
3.5.
De conclusie is dat dit hof zich onbevoegd zal verklaren en de zaak zal verwijzen naar het gerechtshof Den Haag.
4 De beslissing
Het hof:
in het incident en in de hoofdzaak
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de zaak,
verwijst de zaak in stand waarin deze zich bevindt naar het gerechtshof Den Haag.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 januari 2023.
griffier rolraadsheer
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: