Grief 2 faalt. Artikel 7:964 BW luidt:
“Sommenverzekering is de verzekering waarbij het onverschillig is of en in hoeverre met de uitkering schade wordt vergoed. Zij is slechts toegelaten bij persoonsverzekering en bij verzekeringen welke daartoe bij algemene maatregel van bestuur, zonodig binnen daarbij vast te stellen grenzen, zijn aangegeven.”
[appellant] heeft, naar de rechtbank heeft geoordeeld en waartegen geen grief is gericht, het recht op een uitkering indien is vastgesteld dat hij arbeidsongeschikt is. Uit artikel 22 van de algemene voorwaarden bij de AOV blijkt dat het, anders dan zoals opgenomen in artikel 7:964 BW, niet onverschillig is of en in hoeverre met de uitkering schade wordt vergoed.
Ingevolge artikel 22 van de algemene voorwaarden wordt inkomen dat “(…) wordt verkregen doordat buiten het eigen bedrijf een ander beroep dan het verzekerde beroep wordt uitgeoefend (…)” geheel of gedeeltelijk in mindering gebracht op de uitkering uit hoofde van de onderhavige AOV. Anders dan [appellant] betoogt is artikel 22 van de algemene voorwaarden niet in strijd met de aard en inhoud van de AOV, omdat, naar [appellant] betoogt, sprake zou zijn van een sommenverzekering, maar bepaalt artikel 22 van de algemene voorwaarden mede de aard van de AOV, in die zin dat deze niet als zuivere sommenverzekering kan worden gekwalificeerd (vgl. Hoge Raad 3 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD5828). Dat de AOV ondanks het bepaalde in artikel 22 van de algemene voorwaarden toch een zuivere sommenverzekering zou zijn, of dat [appellant] dat, mede gelet op de algemene en/of bijzondere polisvoorwaarden (in onderling verband), in redelijkheid heeft mogen begrijpen, heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd.
Voor het geval [appellant] beoogt te betogen dat artikel 22 van de algemene voorwaarden niet past bij de aard en inhoud van de beroepsarbeidsongeschiktheidsverzekering, omdat dat artikel ziet op de situatie waarin passende arbeid is verzekerd, gaat dat betoog niet op. Voor de beoordeling van de uitkeringsplicht dient gekeken te worden naar de arbeidsongeschiktheid van [appellant] voor het uitoefenen van zijn verzekerde beroep als vloerenlegger. Dat artikel 22 van de algemene voorwaarden bepaalt dat inkomsten verkregen uit een ander dan het verzekerde beroep in mindering op de uitkering kunnen worden gebracht, maakt niet dat geen sprake meer is van een beroepsarbeidsongeschiktheidsverzekering. De Zeeuwse heeft, onbetwist, betoogd dat het voordeel van een beroepsarbeidsongeschiktheidsverzekering daarin is gelegen dat [appellant] in beginsel een uitkering ontvangt zolang hij ongeschikt is voor het uitoefenen van het verzekerde beroep en dat [appellant] ingeval van een verzekering voor passende arbeid geen uitkering zou ontvangen indien hij geschikt zou zijn om een ander beroep uit te oefenen, dan het beroep waarin hij arbeidsongeschikt is geworden, maar hij daarin geen werk zou kunnen vinden.
Het voorgaande betekent dat [appellant] zich met een beroepsarbeidsongeschiktheidsverzekering in een betere uitkeringspositie bevindt, omdat [appellant] indien hij geen werk kan vinden in een beroep dat hij wel zou kunnen uitoefenen toch een uitkering krijgt. Zonder nadere toelichting die [appellant] niet heeft gegeven valt niet in te zien dat verzekering van beroepsarbeidsongeschiktheid er aan in de weg staat dat, indien [appellant] wel inkomsten kan genereren uit de exploitatie van een Bed & Breakfast, deze inkomsten in mindering op zijn uitkering zouden mogen worden gebracht. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat naar hiervoor is geoordeeld geen sprake is van een zuivere sommenverzekering.
Bij het voorgaande komt dat [appellant] geen grief heeft gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat niet kan worden geoordeeld dat artikel 22 van de algemene voorwaarden niet van toepassing is op de exploitatie van een Bed & Breakfast, omdat met de exploitatie van een Bed & Breakfast een beroep wordt uitgeoefend.
Gelet op het voorgaande heeft [appellant] , die geen nadere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden heeft aangevoerd, onvoldoende onderbouwd dat het gevolg van toepassing van artikel 22 van de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend is en dat dat artikel daarmee vernietigbaar is als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW, dan wel dat het gevolg van artikel 22 van de algemene voorwaarden in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en dat dat artikel daarom buiten toepassing dient te worden verklaard. Het hof merkt op dat [appellant] de betekenis van de door hem gebruikte afkorting AVBV in zijn vorderingen, niet heeft geduid. Naar het hof begrijpt heeft hij daarmee algemene voorwaarden en bijzondere voorwaarden bedoeld. Wat daar ook van zij, [appellant] heeft evenmin voldoende onderbouwd dat hij, mede gelet op de algemene voorwaarden en bijzondere voorwaarden (in onderling verband), in redelijkheid heeft mogen begrijpen dat de AOV meebracht dat zijn inkomsten uit Bed & Breakfast niet in mindering op zijn uitkering zouden kunnen worden gebracht. Gelet op de onvoldoende onderbouwing door [appellant] is bewijslevering niet aan de orde.