De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat is voldaan aan de wettelijke criteria van artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek (BW). Er is direct gekozen voor een uithuisplaatsing, terwijl er niet eerst hulpverlening is ingezet naar aanleiding van de zorgen van de GI. Het is onjuist dat [minderjarige] belast wordt met ruzies tussen de ouders, dat er ruzies zijn tussen de moeder en de stiefvader en dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedingsomgeving van [minderjarige] . Dit wordt niet onderbouwd door de GI. De thuissituatie van [minderjarige] is prima. De school van [minderjarige] en de bij [minderjarige] betrokken instanties zoals [instantie 1] bevestigen dit, zoals ook blijkt uit de verslagen. De moeder heeft ernstige twijfels over de juistheid van de verklaring van [minderjarige] die de rechtbank belangrijk heeft gevonden bij de beoordeling. De rechtbank heeft [minderjarige] om onduidelijke redenen niet persoonlijk kunnen spreken. De inbreng van de GI bij deze verklaring is groot, hetgeen al blijkt uit het taalgebruik.
Zowel school, buren als andere familieleden bevestigen dat de thuissituatie bij de moeder prima is. De zorgen die er de afgelopen jaren zijn geweest hebben uitsluitend betrekking op de omgangsregeling die is afgedwongen door de vader. Door wat er in het verleden is gebeurd tussen de ouders is het voor de moeder lastig om op een onbelaste wijze invulling te geven aan de opgelegde omgangsregeling. Dat is door alle betrokken hulpverleningsinstanties en de GI onderkend. De moeder heeft echter altijd gehandeld in het belang van [minderjarige] . Zij heeft nooit gesteld dat er geen omgang tussen [minderjarige] en haar vader zou moeten zijn; alleen hoe die omgang vormgegeven moet worden is een punt van discussie geweest.
Vanaf januari 2024 heeft de moeder haar volledige medewerking aan de omgang verleend. De uitgevoerde omgangsregeling was zelfs uitgebreider dan de regeling die door de voorzieningenrechter was opgelegd. De moeder zag dat [minderjarige] het spannend vond, maar de vader deed zijn best en dat stelde de moeder gerust. De moeder had zorgen over hoe [minderjarige] met de omgang omging en heeft naar de GI een zorgvraag uitgesproken. In plaats van hier op in te gaan heeft de GI de (spoed)uithuisplaatsing verzocht.
Door simpelweg te stellen dat de moeder aan zichzelf moet werken en hulp moet zoeken, wordt de situatie zoals die in het verleden is geweest miskend en wordt geen recht gedaan aan de stappen die de moeder in de afgelopen periode heeft gezet. De moeder heeft altijd meegewerkt aan de door de jeugdbeschermer ingezette trajecten. Deze hulp heeft niet het gewenste resultaat gegeven. Dat is niet te wijten aan de moeder, maar is een optelsom van de gehele situatie en wisselwerking tussen de ouders. De zorgen van de moeder tijdens de sinds januari lopende omgangsregeling uit zij naar de vader voorafgaand aan de omgang. Die zorgen worden door hem niet als zodanig opgevat maar de inbreng van de moeder wordt als dwingend ervaren, waardoor er ruzies ontstaan. Het ontbreekt de vader aan enig begrip voor de gevoelens van de moeder.
Het is opmerkelijk dat de rechtbank de GI meegeeft een onderzoek te doen naar het toekomstperspectief van [minderjarige] , waarbij wordt verzocht de rechtbank te informeren over een thuisplaatsing van [minderjarige] en waar die zal zijn. De rechtbank sluit kennelijk daarbij de mogelijkheid van een plaatsing bij de vader niet uit. Ook de vader is van mening dat een eventuele plaatsing van [minderjarige] bij hem moet worden onderzocht. Nu de vader nog steeds begeleid woont terwijl de moeder al acht jaar een bestendige relatie heeft en er geen zorgen zijn over haar opvoedvaardigheden, is dit standpunt onbegrijpelijk.
[minderjarige] verblijft op dit moment in een gezinshuis in [plaats] . Het heeft lang geduurd voordat de contactmomenten met de moeder na de uithuisplaatsing werden opgestart. De moeder ziet [minderjarige] heel weinig: zij hebben twee uur per week begeleid contact. In de zomerperiode zal er vier weken geen contact zijn omdat de begeleide omgang dan niet gefaciliteerd kan worden.