2.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
a. [verzoeker] is eigenaar van het perceel [gemeente] [sectie] [nummer 1] . [verzoeker] heeft ten aanzien van de percelen [gemeente] [sectie] [nummer 2] en [nummer 3] een recht van erfpacht. De percelen behoren – samen met vele andere percelen – tot het landgoed “ [landgoed] ”. De drie hiervoor genoemde percelen worden hierna tezamen geduid als “de percelen”.
WML is een eigenaar van een drinkwaterbedrijf in de zin van artikel 1 Drinkwaterwet en de leverancier van drinkwater in de provincie Limburg.
[verzoeker] en WML hebben overleg gevoerd over het gebruik van de percelen door WML voor de aanleg en instandhouding van een drinkwatertransportleiding, maar partijen hebben geen overeenstemming bereikt. Met de eigenaar van de percelen [gemeente] [sectie] [nummer 2] en [nummer 3] heeft WML overeenstemming bereikt.
Op 28 augustus 2023 heeft WML de minister vervolgens op grond van artikel 1 juncto artikel 2 lid 5 BP juncto artikel 7 lid 3 Drinkwaterwet (oud) gevraagd om een gedoogplicht op te leggen voor het gewenste tracé. De gedoogplicht is aangevraagd voor circa 690 meter van het totale leidingtracé met een lengte van ongeveer 5,8 km. Voor het werk dient een permanente belemmerde strook van 6 meter breed gerealiseerd te worden ter bescherming van de drinkwatertransportleiding. Om de aanlegwerkzaamheden uit te kunnen voeren is een tijdelijke werkstrook van 20 meter breed nodig. Tijdens de duur van de werkzaamheden kan door de [verzoeker] geen gebruik worden gemaakt van dit deel van de percelen.
De minister heeft die gedoogplicht in zijn beschikking van 19 maart 2024 (RWS-2024/11391) (de gedoogbeschikking) aan [verzoeker] opgelegd op grond van artikel 2 lid 5 en artikel 4 lid 6 BP juncto artikel 7 lid 3 Drinkwaterwet (oud). De gedoogplicht houdt – kort weergegeven – in dat [verzoeker] de aanleg en instandhouding door WML van de drinkwatertransportleiding [drinkwatertransportleiding] in de gemeente [gemeente] op zijn percelen grond moet gedogen en recht heeft op vergoeding van eventuele schade. Voor de permanent belemmerde strook (instandhoudingsfase) gelden gebruiksbeperkingen, zoals het oprichten van bouwwerken en het planten van bomen of diepwortelende struiken. Daarvoor heeft [verzoeker] voorafgaande schriftelijke toestemming van WML nodig. Het huidige agrarische gebruik door [verzoeker] kan zonder toestemming worden voortgezet met inachtneming van de aan [verzoeker] opgelegde gebruiksbeperkingen.
Het besluit van de minister heeft met ingang van 9 april 2024 gedurende veertien dagen ter inzage gelegen in het gemeentehuis van [gemeente] .
[verzoeker] heeft bij brief van 26 april 2024 bezwaar gemaakt bij de minister tegen de opgelegde gedoogplichtbeschikking. De hoorzitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2024. Bij beslissing op bezwaar van 23 juli 2024 zijn de bezwaren van [verzoeker] ongegrond verklaard.
2.2.
[verzoeker] heeft in zijn verzoekschrift – kort weergegeven – aangevoerd dat de opgelegde gedoogplicht meer belemmering in het gebruik van de percelen veroorzaakt dan redelijkerwijs nodig is voor de aanleg en instandhouding van het werk. Daartoe heeft [verzoeker] drie gronden aangevoerd, namelijk dat een minder bezwarend tracé mogelijk en nodig is, dat een permanente gedoogplicht niet noodzakelijk is en tenslotte de vrees voor het verlies van de Skal-certificering.
2.3.
De minister en WML hebben zowel bij verweerschrift als bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof verweer gevoerd tegen de stellingen van [verzoeker] . Beide verweren komen – kort weergegeven – erop neer dat met de aanleg en instandhouding van de drinkwatertransportleiding geen sprake is van meer belemmering in het gebruik van de percelen dan redelijkerwijs nodig. Voor zover thans relevant zal het hof bij de beoordeling nader ingaan op het verweer van de minister en van WML.