Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:HR:1984:AG4920

Hoge Raad
14-12-1984
13-01-2022
12318
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1984:AG4920
Civiel recht
Cassatie

Faillissement. Toepasselijkheid van art. 24 Fw op vordering tot onverschuldigde betaling tegen de curator. Terugwerkende kracht van ontbinding ex art. 1302 BW.

Rechtspraak.nl
NJ 1985, 288 met annotatie van W.C.L. van der Grinten
RvdW 1985, 2

Uitspraak

14 december 1984

Eerste Kamer

Nr. 12.318

AT

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

Mr. Inne Geert Frederik Cath,

wonende te [woonplaats] ,

in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Floritex B.V.,

gevestigd te Diemen,

EISER tot cassatie,

advocaat: Mr. J.L.W. Sillevis Smitt,

t e g e n

B.V. Heidam's Aannemingsbedrijf (ook wel optredende onder de naam Bouwbedrijf Heidam B.V.),

gevestigd te Amsterdam,

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: Mr. R.M. Schutte.

1. Het geding in feitelijke instanties

Heidam heeft bij exploot van 15 januari 1981 eiser tot cassatie -hierna te noemen de curator -gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam en gevorderd dat

A. de tussen Heidam en Floritex op of omstreeks 9 juni 1980 tot stand gekomen overeenkomst zal worden ontbonden althans voor ontbonden zal worden verklaard;

B. de curator zal worden veroordeeld het door hem in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Floritex B.V. op 12 juni 1980 ontvangen bedrag van ƒ 300.000,-- terug te betalen aan Heidam, met de wettelijke rente daarover van 19 augustus 1980 tot de dag van uiteindelijke betaling.

Nadat de curator tegen die vordering verweer had gevoerd, heeft de Rechtbank bij interlocutoir vonnis van 10 februari 1982 de tussen Heidam en Floritex op of omstreeks 9 juni 1980 tot stand gekomen overeenkomst ontbonden verklaard en de curator veroordeeld om aan Heidam te betalen de som van ƒ 11.550,40 met de wettelijke rente daarover sedert 19 augustus 1980, en alvorens verder te beslissen, een comparitie van partijen bepaald voor het geven van inlichtingen en het beproeven van een vereniging.

Tegen dit vonnis heeft de curator hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.

Bij arrest van 8 april 1983 heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd en de zaak teruggewezen naar de Rechtbank te Amsterdam ter verdere afdoening en beslissing.

Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het Hof heeft de curator beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Heidam heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen bepleit door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal Ten Kate strekt tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie moet van het volgende worden uitgegaan:

Tussen Heidam en Floritex is op 9 juni 1980 een overeenkomst gesloten krachtens welke Heidam een bedrag van ƒ 300.000,-- aan Floritex zou verstrekken, waartegenover Floritex zich verbond aan Heidam het recht van eerste koop met betrekking tot een aan Floritex in eigendom toebehorend pand aan de Verrijn Stuartweg 40 te Diemen te verlenen indien zij dat bedrag niet binnen een week zou hebben terugbetaald.

Bij vonnis van 10 juni 1980 is Floritex in staat van faillissement verklaard met benoeming van Mr. Cath tot curator.

Onbekend met het faillissement heeft Heidam op 12 juni 1980 het bedrag van ƒ 300.000,-- telefonisch doen overmaken op een bankrekening van Floritex. Vervolgens heeft de directeur van Floritex buiten medeweten en toestemming van de curator over gedeelten daarvan beschikt, zodat van het betaalde bedrag nog slechts ƒ 11.550,40 in de boedel aanwezig is.

Voormelde overeenkomst tussen Heidam en Floritex is bij het onder 1 vermelde vonnis van de Rechtbank van 10 februari 1982 – dat in zoverre in hoger beroep niet is bestreden – op vordering van Heidam wegens wanprestatie van Floritex ontbonden verklaard. Heidam heeft de voormelde ƒ 300.000,-- op grond van onverschuldigde betaling van de curator teruggevorderd.

3.2 De onderdelen a en b richten zich tegen 's Hofs oordeel dat deze vordering van Heidam niet voor verificatie in aanmerking komt en dat art. 24 F. daarop van toepassing is, zodat de boedel daarvoor aansprakelijk is, voor zover zij is gebaat. Die onderdelen falen.

De werking van het bepaalde in art. 1302 BW brengt mee dat tengevolge van de op 10 februari 1982 door de Rechtbank op de voet van die bepaling uitgesproken ontbinding van de op 9 juni 1980 tussen Heidam en Floritex gesloten overeenkomst aan de door Heidam op 12 juni 1980 ter nakoming van die overeenkomst verrichte betaling van ƒ 300.000,-- aan Floritex de rechtsgrond met terugwerkende kracht is komen te ontvallen. Derhalve heeft te gelden dat door deze betaling, op het tijdstip waarop zij werd verricht en ten belope van het betaalde bedrag, ten laste van Floritex een verbintenis uit onverschuldigde betaling jegens Heidam is ontstaan. Aangezien dat tijdstip is gelegen na de – op 10 juni 1980 uitgesproken – faillietverklaring van Floritex, is het Hof terecht tot zijn bovenomschreven oordeel gekomen.

Anders dan onderdeel a aanvoert doet aan het vorenoverwogene niet af dat ingevolge art. 20 F. zowel het betaalde bedrag als tevoren de daarmee voldane vordering tot de boedel hebben behoord. De vordering is immers door de betaling teniet gegaan, het voormelde bedrag is door de ontbinding onverschuldigd betaald gebleken en de terugwerkende kracht van de ontbinding – die in beginsel de rechtsgevolgen van de overeenkomst vanaf haar totstandkoming doet vervallen – is te dezen slechts van belang voor het voormelde ontvallen van de rechtsgrond aan de betaling vanaf het tijdstip waarop zij werd verricht.

Evenzeer faalt onderdeel b voor zover het betoogt dat art. 24 F. naar doel en strekking alleen van toepassing zou zijn op verbintenissen die door toedoen van de gefailleerde zijn ontstaan en dus niet op een verbintenis als de onderhavige. Bewoordingen noch ontstaansgeschiedenis van de bepaling bieden steun voor een zo beperkte uitleg ervan.

3.3 Onderdeel c gaat uit van een onjuiste veronderstelling en faalt mitsdien bij gebrek aan feitelijke grondslag.

3.4 Onderdeel d tenslotte stuit erop af, dat art. 128 F. alleen betrekking heeft op ten tijde van de faillietverklaring bestaande vorderingen.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt de curator in de kosten van het geding in cassatie, welke tot aan deze uitspraak van de zijde van Heidam worden begroot op ƒ 306,30 aan verschotten en ƒ 1.700,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door Mrs. Snijders als voorzitter, Royer, Martens, Van den Blink en Hermans als raadsheren, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president Ras op 14 december 1984.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.