4 april 1986
Eerste Kamer
Nr. 12.605
Hoge Raad der Nederlanden
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie,
advocaat: Mr. P. Kuipers,
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen [eiser] - heeft bij exploot van 29 mei 1981 verweerder in cassatie - verder te noemen [verweerder] - gedagvaard voor de Rechtbank te Zutphen en gevorderd dat [verweerder] zal worden veroordeeld:
1. om aan [eiser] binnen twee dagen na de betekening van het te wijzen vonnis af te geven de in de dagvaarding omschreven personenautomobiel merk Mercedes;
2. om bij gebreke van tijdige afgifte van gemelde automobiel aan [eiser] te betalen f. 15.000,-- zijnde de waarde van gemelde automobiel, te vermeerderen met de wettelijke rente, ingaande de dag waarop deze dagvaarding is uitgebracht;
3. om aan [eiser] , in geval de voormelde automobiel niet tijdig wordt afgegeven, te vergoeden de door [eiser] ter zake geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de Wet;
met van waardeverklaring van het gelegde revindicatoir beslag.
Nadat [verweerder] tegen die vordering verweer had gevoerd en [eiser] zijn eis had vermeerderd tot een bedrag van f. 28.684,32, heeft de Rechtbank bij eindvonnis van 30 september 1982 de vorderingen afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep in gesteld bij het Gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 9 mei 1984 heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd.
Het vonnis van de Rechtbank en het arrest van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De zaak is voor [eiser] bepleit door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Franx strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
Het Hof heeft geoordeeld dat onder de gegeven omstandigheden moet worden aangenomen dat [verweerder] de auto te goeder trouw heeft verkregen en derhalve de door [eiser] gestelde beschikkingsonbevoegdheid van [betrokkene 1] , die de auto aan [verweerder] heeft verkocht en geleverd, krachtens art. 2014 BW aan hem niet kan worden tegengeworpen.
Het middel komt hiertegen terecht op.
Voor goede trouw, vereist voor een beroep op dit artikel, is niet alleen nodig dat de verkrijger ten tijde van de levering de onbevoegdheid van zijn voorman niet kende, maar ook dat niet gezegd kan worden dat hij die onbevoegdheid toen behoorde te kennen. Met het oog op dit laatste dient hij naar de bevoegdheid van zijn voorman het onderzoek in te stellen, dat in de gegeven omstandigheden van hem kan worden verlangd. Dit brengt - behoudens hier niet ter zake doende uitzonderingen - mee dat de verkrijger van een tweedehands auto tenminste de autopapieren (het kentekenbewijs en de kopie van deel III van het kentekenbewijs) heeft onderzocht met het oog op deze bevoegdheid, wil hij ten tijde van zijn verkrijging te goeder trouw zijn. Dit behoort derhalve tot de omstandigheden die hij bij betwisting van zijn goede trouw zal hebben te stellen. Noch uit de bestreden uitspraak noch uit de stukken van het geding blijkt dat [verweerder] aan deze stelplicht heeft - voldaan. Er valt derhalve in deze procedure van uit te gaan dat [verweerder] niet te goeder trouw was.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 9 mei 1984;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op heden begroot op f. 2.436,60, op de voet van art. 57b Rv. te voldoen aan de Griffier.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Ras als voorzitter en de raadsheren Martens, Hermans Bloembergen en Boekman, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president Ras op 4 april 1986.