6 december 1996
Eerste Kamer
Nr. 16.043 (C95/194)
AS
Hoge Raad der Nederlanden
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr R.V. Kist,
1. VERENIGDE AUTOBUS DIENSTEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
2. [verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr J.L.W. Sillevis Smitt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploiten van 30 november 1992 verweerders in cassatie - verder te noemen: VAD en [verweerder 2] - gedagvaard voor de Rechtbank te Zutphen en gevorderd:
a. voor recht te verklaren dat VAD en [verweerder 2] op de in de dagvaarding omschreven gronden onrechtmatig jegens [eiseres] hebben gehandeld en dientengevolge volledig aansprakelijk zijn voor alle als gevolg van de hiervan door haar geleden en te lijden schade;
b. VAD en [verweerder 2] te veroordelen om aan [eiseres] de schade te vergoeden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet met de wettelijke rente daarover vanaf 29 april 1990.
VAD en [verweerder 2] hebben de vordering bestreden.
Bij tussenvonnis van 10 februari 1994 heeft de Rechtbank VAD en [verweerder 2] bewijs opgedragen en partijen in de gelegenheid gesteld de gevraagde inlichtingen en stukken in het geding te brengen.
Tegen dit tussenvonnis hebben VAD en [verweerder 2] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 4 april 1995 heeft het Hof het bestreden vonnis vernietigd, [eiseres] tot bewijslevering toegelaten, en de zaak naar de Rechtbank verwezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
VAD en [verweerder 2] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten. De conclusie van de Advocaat-Generaal De Vries Lentsch- Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Onderdeel 1 keert zich met een rechtsklacht en een aantal motiveringsklachten tegen rov. 1 van het Hof. Dat oordeel komt er op neer dat [verweerder 2] in de gegeven omstandigheden geen rekening behoefde te houden met een inhaalmanoeuvre van een motorfiets als door het Hof in die rechtsoverweging omschreven. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard dat het verder in cassatie niet op juistheid kan worden onderzocht. Het is voorts niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Bij dat oordeel is het Hof met betrekking tot de bij het voorbijschieten en inhalen aangehouden snelheid van de motorrijder klaarblijkelijk ervan uitgegaan dat het daarbij ging om een zodanig (hoge) snelheid dat de motorrijder de bus die inmiddels, op een moment dat zulks met het oog op voor de bestuurder van de bus toen zichtbare tegenliggers verantwoord was, linksaf was geslagen, niet meer kon ontwijken. Het Hof heeft, door in de tweede zin van rov. 1 te spreken van "het moment dat het ( ... ) verantwoord was om af te slaan", anders dan het onderdeel aanvoert, wel degelijk in zijn oordeelsvorming betrokken dat "[verweerder 2] er rekening mee moest houden, dat met zijn links afslaan enige tijd gemoeid zou zijn, gedurende welke de rijweg voor tegemoetkomend verkeer geblokkeerd zou zijn".
Op dit een en ander stuiten alle klachten van het onderdeel af.
3.6 Onderdeel 2 richt een rechts- en een motiveringsklacht tegen rov. 2 van het Hof.
Het onderdeel is tevergeefs voorgedragen. In de bestreden rechtsoverweging beslist het Hof een deelvraag van beperkte omvang: het gaat daar uitsluitend om een door de derde appelgrief van VAD en [verweerder 2] opgeworpen vraag hoe groot de snelheid van de met de linksafslaande bus in botsing gekomen tegenligger moet zijn geweest, wil gezegd kunnen worden dat de buschauffeur van de aanrijding generlei verwijt kan worden gemaakt. De Rechtbank had deze snelheid op meer dan 100 km/uur gesteld, de grief verdedigde 87,5 km/uur, [eiseres] onderschreef het oordeel van de Rechtbank en het Hof besliste: meer dan 85 km/uur. Deze beslissing - die niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting - steunt, gelijk het Hof duidelijk doet uitkomen, in hoofdzaak op een - in cassatie niet op juistheid te toetsen - waardering van de plaatselijke verkeerssituatie die door bebakening als bijzonder werd aangekondigd, en van de overige omstandigheden ten tijde van het ongeluk. Onbegrijpelijk is deze waardering allerminst en gezien de beperkte omvang van het debat behoefde de bestreden beslissing geen nadere motivering.
3.7 Onderdeel 3 is gericht tegen 's Hofs rov. 3, 4 en 5. Het onderdeel faalt. Het bestreden oordeel is gebaseerd op de aan het Hof als feitenrechter voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen. Voor zover het onderdeel uitgaat van de opvatting dat aan de in het proces-verbaal van politie gerelateerde niet-ondertekende verklaringen geen bewijskracht toekomt, faalt het omdat die opvatting onjuist is. Bewijs kan door zodanige verklaringen geleverd worden en de waardering van die verklaringen is aan het oordeel van de feitenrechter overgelaten. Onjuist is ook de opvatting van het onderdeel dat de rechter slechts "uit ten processe vaststaande feiten" mag afleiden dat voorshands - dwz. behoudens bewijs van het tegendeel - bepaalde betwiste feiten als vaststaand moeten worden aangemerkt. Zulks kan door de rechter ook worden aangenomen op grond van - zoals hier - in het geding geproduceerde bewijsmiddelen. 's Hofs oordeel is niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van VAD en [verweerder 2] begroot op f 577,20 aan verschotten en f 3.000, -- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de president Martens als voorzitter en de raadsheren Mijnssen, Neleman, Heemskerk en Herrmann, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 6 december 1996.