Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:HR:1999:ZC2963

Hoge Raad
10-09-1999
26-09-2018
R98/134
Civiel recht
Cassatie

Ouderlijk gezag, belang kind, communicatieproblemen tussen; ouders; Ouderlijk gezag, overgangsrecht, onmiddellijke werking; Wetsgeschiedenis, art. 1:251 BW

Rechtspraak.nl
JOL 1999, 17
NJ 2000, 20 met annotatie van S.F.M. Wortmann
RvdW 1999, 121
FJR 1999, 92

Uitspraak

10 september 1999

Eerste Kamer

Rek.nr. R98/134HR

CS

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking in de zaak van:

[de man] ,

wonende te [woonplaats] , België,

VERZOEKER tot cassatie,

advocaat: mr J. van Duijvendijk-Brand,

t e g e n

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr C. Vidor.

1. Het geding in feitelijke instanties

Met een op 7 mei 1997 ter griffie van de Rechtbank te 's-Gravenhage ingekomen verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - zich gewend tot die Rechtbank en verzocht:

·echtscheiding subsidiair scheiding van tafel en bed uit te spreken tussen haar en verzoeker tot cassatie, verder te noemen: de man;

·te bepalen dat voortaan alleen aan haar het ouderlijk gezag zal toekomen over de minderjarigen: [kind 1] , geboren op [geboortedatum] 1992, en [kind 2] , geboren op [geboortedatum] 1993;

·een bijdrage vast te stellen van ƒ 500,-- per maand en per kind in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen, vermeerderd met iedere uitkering die de man op grond van geldende wetten of andere regelingen voor die minderjarigen kan of zal worden verleend;

·een bijdrage voor het levensonderhoud van de vrouw vast te stellen ad ƒ 4.400,-- per maand.

De man heeft verweer gevoerd tegen de door de vrouw verzochte gezagsvoorziening alsmede tegen de hoogte van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen en de hoogte van de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw. Voorts heeft hij zelfstandig verzocht om overeenkomstig het verzoek van de vrouw de echtscheiding uit te spreken, te bepalen dat hij met de vrouw gezamenlijk belast blijft met de uitoefening van het ouderlijk gezag over de minderjarigen, de kinderbijdrage te bepalen op ƒ 450,-- per maand en per kind en de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw op ƒ 2.100,-- per maand, alsmede een omgangsregeling vast te stellen zoals omschreven in zijn zelfstandig verzoekschrift.

De vrouw heeft tegen het verzoek van de man verweer gevoerd.

De Rechtbank heeft bij beschikking van 13 januari 1998 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, alle verzoeken van de vrouw toegewezen, en iedere beslissing omtrent de vaststelling van een omgangsregeling aangehouden.

Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.

Bij beschikking van 31 juli 1998 heeft het Hof voormelde beschikking van de Rechtbank vernietigd, voor zover het de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie betreft, en, in zoverre opnieuw beschikkende, aan de vrouw, ten laste van de man, met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een alimentatie toegekend van ƒ 2.950,-- per maand. Voor het overige heeft het Hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigd en hetgeen in hoger beroep meer of anders is verzocht, afgewezen.

De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het Hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De vrouw heeft verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren, althans het beroep te verwerpen.

De conclusie van de Advocaat-Generaal in buitengewone dienst Moltmaker strekt tot verwerping van het beroep.

De advocaat van de man heeft bij brief van 1 juni 1999 op die conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1 Het gaat in cassatie om het volgend.

Partijen zijn gehuwd geweest. Zij hebben twee, thans nog minderjarige kinderen, geboren in 1992 en 1993.

De vrouw heeft de Rechtbank verzocht om echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Daarbij heeft zij, voorzover in cassatie van belang, tevens verzocht om als nevenvoorziening te bepalen dat voortaan alleen aan haar het ouderlijk gezag zal toekomen over de kinderen van partijen. De man heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek om echtscheiding doch heeft ten aanzien van de nevenvoorziening verzocht te bepalen dat hij met de vrouw gezamenlijk belast blijft met de uitoefening van het ouderlijk gezag over de minderjarigen.

De Rechtbank heeft de genoemde verzoeken van de vrouw toegewezen.

Op het door de man ingestelde hoger beroep heeft het Hof de beschikking van de Rechtbank ten aanzien van deze beslissingen bekrachtigd.

3.2 De vrouw heeft het verzoekschrift dat deze procedure heeft ingeleid, vóór 1 januari 1998 ingediend.

Evenals de Rechtbank heeft het Hof op de nevenvoorziening art. 1:251 lid 2 BW van toepassing geacht, zoals deze bepaling luidt sinds 1 januari 1998, zulks op de grond dat in de toen van kracht geworden wet van 30 oktober 1997, Stb. 1998, 506, een specifieke overgangsbepaling ontbreekt en derhalve ervan moet worden uitgegaan dat die wet ten aanzien van de erin vervatte wijziging van art. 1:251 onmiddellijke werking heeft. Dit oordeel is juist, nu niet slechts een specifieke overgangsbepaling ontbreekt maar ook overigens de betrokken wettelijke regeling geen aanleiding geeft om tot een ander oordeel te komen.

3.3 Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld.

Aan de thans in art. 1:251 lid 2 opgenomen regeling ligt de wens ten grondslag om de inmenging bij scheiding in het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven (art. 8 EVRM) door de overheid zo beperkt mogelijk te houden (Kamerstukken II, 1995-1996, 23 714, nr. 7, blz. 7). Aan de aanvaarding van het amendement Dittrich-De Vries, waarbij de woorden 'in het belang van het kind' in lid 2 werden ingevoegd, komt blijkens het eraan voorafgegane debat in de Tweede Kamer deze betekenis toe, dat de wetgever buiten twijfel heeft willen stellen dat het enkele feit dat een van de ouders zulks wenst, onvoldoende grond is om te bepalen dat het gezag over een kind aan een van de ouders alleen toekomt, en dat een beslissing in deze zin slechts dan gerechtvaardigd is indien de rechter na onderzoek tot het oordeel komt dat deze in het belang van het kind is.

3.4 Het Hof heeft als uitgangspunt genomen dat voor een gezamenlijk gezag vereist is dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders. Tegen deze achtergrond heeft het Hof geoordeeld dat, nu is gebleken dat de ouders uitsluitend via brieven met elkaar communiceren en beiden hebben erkend dat de communicatie tussen hen zodanig slecht verloopt dat gezamenlijk overleg, dan wel het maken van afspraken voorlopig niet te verwachten valt, het in het belang van de beide kinderen is, dat het gezag aan één ouder zal toekomen.

Het middel betoogt terecht dat het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders, in het bijzonder in de periode waarin de echtscheiding en de daarmee verband houdende kwesties nog niet zijn afgewikkeld, niet zonder meer meebrengt dat in het belang van het kind het ouderlijk gezag aan een van de ouders moet worden toegekend. Anders dan het middel betoogt, is dit echter niet door het Hof miskend. Het Hof is kennelijk van oordeel geweest dat de tussen de man en de vrouw bestaande communicatieproblemen zodanig ernstig waren dat er een onaanvaardbaar risico was dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders, indien zij het ouderlijk gezag gezamenlijk zouden blijven uitoefenen, en dat niet te verwachten was dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen. Op grond hiervan was het Hof van oordeel dat in het belang van de kinderen het ouderlijk gezag aan één ouder diende te worden toegekend. Aldus gelezen geven 's Hofs oordelen niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Zij zijn niet onbegrijpelijk en zijn voldoende gemotiveerd.

Het Hof heeft zijn oordeel over de gebrekkige communicatie tussen partijen kennelijk voornamelijk gebaseerd op de inlichtingen die partijen aan het Hof hebben verstrekt bij de mondelinge behandeling. Het stond het Hof vrij om hieraan conclusies te verbinden, zoals het Hof gedaan heeft.

Uit dit een en ander volgt dat geen van de klachten van het middel gegrond is.

4. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president

Roelvink als voorzitter en de raadsheren Neleman, Herrmann, Fleers en De Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 10 september 1999.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.