10 juni 2003
Strafkamer
nr. 01392/02
AG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 april 2002, nummer 22/000081-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 31 mei 2001 - de verdachte ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot één maand gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot: een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van éénhonderd uren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.M. Seebregts, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door ten onrechte niet van de gehele tenlastelegging vrij te spreken, nu het de nadere plaatsaanduiding "aan de [a-straat]" niet bewezen heeft geoordeeld.
3.2. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 31 januari 2001 te [woonplaats], in een pand gelegen aan de [a-straat], opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, 219, althans één of meer hennepplant(en), in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II."
3.3. Het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande
- voorzover hier van belang - dat het feit "te [woonplaats], in een pand" is gepleegd, met weglating van de woorden "aan de [a-straat]". Ook de Politierechter had laatstbedoeld onderdeel van de tenlastelegging niet bewezenverklaard.
3.4. Uit het verhandelde ter terechtzitting zowel in hoger beroep als in eerste aanleg blijkt dat bij de verdachte, die een verklaring heeft afgelegd omtrent de hennepkwekerij die hij in zijn toenmalige huurwoning in [woonplaats] had, geen onduidelijkheid heeft bestaan omtrent hetgeen hem werd verweten en met name ook niet waar ter plaatse de verweten gedraging zich heeft voorgedaan.
Zulks in aanmerking genomen en voorts dat hetgeen waarvan is vrijgesproken voor de krachtens de art. 348 en 350 Sv door de rechter te geven beslissingen niet van belang is, heeft het Hof door bewezen te verklaren dat het feit is begaan te [woonplaats] in een pand, doch niet dat dat pand was gelegen aan de [a-straat], niet een ander feit bewezenverklaard dan was tenlastegelegd en dus de grondslag van de tenlastelegging niet verlaten.
3.5. Het middel faalt dus.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 10 juni 2003.