23 maart 2004
Strafkamer
nr. 00751/04
JH
Hoge Raad der Nederlanden
Beslissing
naar aanleiding van een verzoek om wraking in de strafzaak (nr. 00232/03), tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949, wonende te [woonplaats], welk verzoek is ingediend door [verdachte] voornoemd.
1. Het geding in cassatie in de hoofdzaak
1.1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft in hoger beroep bij arrest van 30 mei 2002 - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 9 november 2000 - de verdachte [verdachte] ter zake van "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen" veroordeeld tot een geldboete van vijftig euro, subsidiair één dag hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen zoals in het arrest vermeld.
1.2. Tegen dit arrest heeft de verdachte beroep in cassatie ingesteld. Namens hem heeft mr. W.J.E. Hendriks, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
1.3. Ter terechtzitting van de Hoge Raad van 4 november 2003 heeft de Advocaat-Generaal Jörg geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
2. Het wrakingsverzoek
2.1. De aan deze beslissing gehechte brieven van de verdachte van 4 december 2003 en 15 maart 2004 houden - naar de kern bezien - in het verzoek tot wraking van de raadsheren van de Hoge Raad die zijn belast met de behandeling van het hiervoor onder 1 bedoelde cassatieberoep van de verdachte, op de grond (a) dat zij blijk hebben gegeven van vooringenomenheid door toe te laten dat voornoemde advocaat een niet-volledige voorstelling van zaken heeft gegeven, en voorts (b) dat zij - nadat voormelde conclusie was genomen en aan de raadsman was toegezonden teneinde hem in de gelegenheid te stellen daarop overeenkomstig art. 439, vijfde lid, Sv schriftelijk commentaar te leveren, en de raadsman aan de Hoge Raad te kennen had gegeven niet langer voor de verdachte op te treden - de verdachte zijn recht op bijstand door een nieuwe raadsman hebben onthouden.
2.2. Ter zitting van de Hoge Raad van 23 maart 2004, alwaar de verdachte - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet is verschenen, is het wrakingsverzoek behandeld. De Advocaat-Generaal Jörg heeft op die zitting primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het wrakingsverzoek, en subsidiair tot afwijzing van dit verzoek.
3. Beoordeling van het wrakingsverzoek
3.1. Op grond van art. 512 Sv kan op verzoek van de verdachte elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Art. 513, tweede lid, Sv schrijft voor dat het verzoek schriftelijk wordt gedaan, met dien verstande dat het tijdens een terechtzitting alwaar de hoofdzaak wordt behandeld, ook mondeling kan geschieden. Dit laatste geval doet zich hier echter niet voor.
3.2. In cassatie geldt dat een verdachte in strafzaken dient te zijn vertegenwoordigd door een voor hem optredende advocaat. Dit volgt onder meer uit art. 437, tweede lid, Sv, inhoudende dat de verdachte door of namens wie beroep in cassatie is ingesteld, op straffe van niet-ontvankelijkheid verplicht is door een raadsman een schriftuur te doen indienen, houdende middelen van cassatie alsmede uit art. 438, tweede lid onder a, Sv waarin de mogelijkheid tot het mondeling toelichten van de middelen van cassatie alleen voor de raadsman van de verdachte is opengesteld.
3.3. De wet maakt met betrekking tot het doen van een wrakingsverzoek geen uitzondering op deze verplichte procesvertegenwoordiging in cassatie. Hieruit volgt dat, nu het wrakingsverzoek niet is ingediend door een advocaat, de verdachte niet kan worden ontvangen in zijn - in de hiervoor onder 2.1 genoemde brieven vervatte - wrakingsverzoek.
3.4. De Hoge Raad merkt overigens op dat hetgeen de verdachte blijkens het hiervoor onder 2.1 weergegevene aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, niet oplevert feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid van de leden van de Hoge Raad die zijn belast met de behandeling van zijn cassatieberoep, schade zou kunnen lijden.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. Van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 23 maart 2004.
Mr. Van Dorst is buiten staat deze beslissing te ondertekenen.