28 november 2008
Eerste Kamer
Nr. C07/110HR
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiseres 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Eiser 2],
3. [Eiseres 3],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verweerder 2],
3. [Verweerster 3],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres 1] (eiseres sub 1), [eiser] c.s. (eisers sub 1 tot en met 3), [verweerster 1] en [verweerder] c.s. (verweerders sub 2 en 3).
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiseres 1] heeft bij exploten van 27 november 2003 [verweerster 1] en [verweerder] c.s. gedagvaard voor de rechtbank Arnhem en gevorderd, kort gezegd,
* te verklaren voor recht dat de levering door [verweerster 1] aan [verweerder] c.s. van het onverdeelde aandeel van het perceel nr. [001] bij notariële akte van 29 mei 2002 nietig is, althans vernietiging van deze levering,
* verdeling van de tussen wijlen de gebroeders [betrokkene 1] en [betrokkene 2] bestaan hebbende gemeenschap op de wijze zoals door [eiseres 1] omschreven,
* aanwijzing van een noodweg op de voet van art. 5:57 BW ten behoeve van de ontsluiting van het aan [eiseres 1] toe te wijzen (deel van) perceel nr. [001] over perceel nr. [003].
[Verweerster 1] heeft de vordering bestreden en, in voorwaardelijke reconventie, gevorderd, kort gezegd, [eiseres 1] te veroordelen over te gaan tot verdeling ten overstaan van een boedelnotaris.
[Verweerder] c.s. hebben, evenals [verweerster 1], de rechtbank verzocht [eiseres 1] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen en in reconventie gevorderd de verdeling van de tussen hen en [eiseres 1] bestaande gemeenschap van het litigieuze perceel vast te stellen door het gehele perceel aan [verweerder] c.s. toe te delen.
Bij incidentele conclusie tot tussenkomst hebben [eiser 2] en [eiseres 3] gevorderd in hun hoedanigheid van bewindvoerders als tussenkomende partij te worden toegelaten aan de zijde van [eiseres 1]. Bij tussenarrest van 14 juli 2004 heeft de rechtbank de vordering tot tussenkomst toegewezen.
De rechtbank heeft, na een comparitie van partijen te hebben gelast en een tussenvonnis van 8 december 2004, bij eindvonnis van 31 augustus 2005 beslist.
Tegen het tussenvonnis van 8 december 2004 en het eindvonnis hebben [eiser] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. [Verweerster 1] heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld en [verweerder] c.s. incidenteel hoger beroep.
Bij arrest van 22 augustus 2006 heeft het hof, rechtdoende in het principaal en incidenteel beroep, het tussenvonnis van 8 december 2004 vernietigd, voor zover daarbij is beslist over de verdeling van perceel nr. [001] en de aanwijzing van een noodweg. Het hof heeft het eindvonnis van 31 augustus 2005 in zijn geheel vernietigd en, opnieuw rechtdoende, ten aanzien van [eiser] c.s. en [verweerster 1] het perceel nr. [002] aan [eiser] c.s. en [verweerster 1] ieder voor de helft toebedeeld en [verweerster 1] veroordeeld aan [eiser] c.s. een bedrag van € 37.636,-- te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente. In zoverre opnieuw rechtdoende ten aanzien van [eiser] c.s. en [verweerder] c.s. heeft het hof voor recht verklaard dat de verdeling van perceel nr. [001] dient plaats te vinden tussen [eiser] c.s. en [verweerder] c.s. en heeft het hof perceel nr. [001] in zijn geheel toebedeeld aan [verweerder] c.s. met veroordeling van [verweerder] c.s. tot betaling van € 9.173,03 ter zake van deze toedeling.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerster 1] en [verweerder] c.s. is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] c.s. toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] c.s. heeft op 17 oktober 2008 schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiseres 1] is enig erfgenaam van haar echtgenoot [betrokkene 1], overleden op 2 mei 2000.
[Verweerster 1] is enig erfgenaam van haar broer [betrokkene 2], overleden op 16 december 2000. [Betrokkene 1] en [betrokkene 2] waren broers.
(ii) [Betrokkene 1 en 2] dreven samen in maatschapsverband een agrarisch bedrijf. Zij hebben aan [eiseres 1] en [verweerster 1] diverse tot de (ontbonden) maatschap behorende (roerende en onroerende) zaken nagelaten waaronder twee percelen grond, kadastraal bekend gemeente Lienden, sectie [A] nr. [001] en nr. [002], verder te noemen perceel nr. [001] en perceel nr. [002], waarin [eiseres 1] en [verweerster 1] deelgenoot zijn geworden. [Verweerster 1] heeft haar onverdeeld aandeel in perceel nr. [001], tezamen met een alleen haar in eigendom toebehorend perceel, kadastraal bekend gemeente Lienden sectie [A] nr. [003] dat aan één zijde grenst aan perceel nr. [001], verkocht en geleverd aan
[verweerder] c.s. Hiervan is een notariële akte opgemaakt op 29 mei 2002. [Eiseres 1] is eigenaar van een perceel kadastraal bekend gemeente Lienden, sectie [A] nr. [004]. Dit perceel grenst weer aan nr. [003].
(iii) [Eiser 2] is een neef van [eiseres 1]. Over alle (toekomstige) goederen van [eiseres 1] is bij beschikking van 23 juli 2002 van de kantonrechter een bewind ingesteld met benoeming van [eiser 2] en diens echtgenote [eiseres 3] tot bewindvoerders.
3.2 Het hof heeft - voorzover in cassatie van belang - in het bestreden arrest het volgende geoordeeld.
Het hof heeft voor recht verklaard dat verdeling van perceel nr. [001] dient plaats te vinden tussen [eiser] c.s. en [verweerder] c.s., en heeft perceel nr. [001] in zijn geheel toebedeeld aan [verweerder] c.s. met veroordeling van [verweerder] c.s. tot betaling van € 9.173,03 ter zake van deze toedeling. Daartoe heeft het hof overwogen dat blijkens de wetsgeschiedenis de regel van art. 3:190 lid 1 BW het een deelgenoot onmogelijk dient te maken zonder toestemming van de overige deelgenoten de gemeenschap in een aantal kleinere gemeenschappen op te lossen waardoor de oorspronkelijke deelgenoten telkens tegenover andere medegerechtigden komen te staan, hetgeen een verdeling van een gemeenschap zou kunnen bemoeilijken. Gebleken is dat [eiser] c.s. en [verweerster 1] het over de verdeling van het andere gezamenlijke perceel, perceel nr. [002], eens zijn zodat van de onroerende zaken alleen perceel nr. [001] als te verdelen actief is overgebleven. Dat [eiser] c.s. ter zake van de verdeling van dit perceel met een ander dan [verweerster 1] als deelgenoot worden geconfronteerd, behoeft geen extra bezwaar op te leveren, nu ook [eiser] c.s. verdeling wensen. Dat het in dit geval wel een extra bezwaar oplevert bij de verdeling van de overige zaken van de ontbonden gemeenschap hebben [eiser] c.s. niet gesteld en is evenmin gebleken. In deze omstandigheden hebben [eiser] c.s. geen belang bij een beroep op het ontbreken van hun toestemming voor de overdracht van het aandeel van [verweerster 1] in perceel nr. [001] aan [verweerder] c.s., zodat aan een behandeling van het beroep van [eiser] c.s. op nietigheid dan wel vernietiging niet meer wordt toegekomen. (rov. 4.4)
3.3 Onderdeel 1 van het middel keert zich met een rechts- en motiveringsklacht tegen dit oordeel. Volgens het onderdeel heeft het hof miskend dat [eiser] c.s. een beroep op het ontbreken van hun toestemming alleen kon worden ontzegd indien zij daarmede misbruik van recht maakten of indien dat beroep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
3.4 Het hof heeft in rov. 4.4 met juistheid vooropgesteld dat de regel van art. 3:190 lid 1 BW blijkens de wetsgeschiedenis ertoe strekt het een deelgenoot onmogelijk te maken zonder toestemming van de overige deelgenoten de gemeenschap in een aantal kleinere gemeenschappen op te lossen waardoor de oorspronkelijke deelgenoten telkens tegenover andere medegerechtigden komen te staan, hetgeen een verdeling van een gemeenschap zou kunnen bemoeilijken. Het heeft vervolgens geoordeeld dat in de bijzondere omstandigheden van het onderhavige geval, waarin het tussen partijen nog slechts gaat om de verdeling van één onroerende zaak, perceel nr. [001], terwijl moet worden aangenomen dat de verdeling van de overige (roerende en onroerende) zaken niet wordt bemoeilijkt doordat [eiser] c.s. ter zake van de verdeling van perceel nr. [001] met een andere deelgenoot worden geconfronteerd, aan [eiser] c.s. geen beroep toekomt op het ontbreken van hun toestemming. Daarbij heeft het hof kennelijk geoordeeld dat in de bijzondere omstandigheden van dit geval aan het verbod om over een aandeel in bedoeld perceel te beschikken de grondslag is komen te ontvallen, nu het verbod van art. 3:190 lid 1 BW niet verder strekt dan zijn ratio verlangt. Deze oordelen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 14 november 1969, NJ 1970, 283) en zijn voor het overige verweven met een waardering van de omstandigheden die feitelijk en niet onbegrijpelijk is. Voor zover [eiser] c.s. zich erop beroepen dat voor de wijze van verdeling tussen deelgenoten ook de persoonlijke aspecten van belang (kunnen) zijn, en dat de daarbij door de rechter te verrichten belangenafweging anders (nadeliger) kan uitvallen indien een deelgenoot tegenover een andere (opvolgende) deelgenoot staat dan de oorspronkelijke medegerechtigde, kan dat betoog hun niet baten aangezien art. 3:190 niet de strekking heeft een deelgenoot in dat belang te beschermen. Op het voorgaande stuit het onderdeel af.
3.5 De in onderdeel 2 aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster 1] en [verweerder] c.s. begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 28 november 2008.