Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de klaagster er aan voorbijgaat dat artikel 98, tweede lid, Sv het mogelijk maakt stukken welke voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, te allen tijde in beslag te nemen. Die stukken vallen niet onder de geheimhoudingsplicht, zo is ook de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever geweest. Uit het door de rechter-commissaris opgemaakte proces-verbaal van binnentreden en doorzoeking ter inbeslagneming blijkt dat de rechter-commissaris van oordeel is dat ten aanzien van alle in beslag genomen stukken/bestanden redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat zij deel uitmaken van één of meer strafbare feiten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend.
De beoordeling of een stuk voorwerp van het strafbare feit uitmaakt of tot het begaan daarvan heeft gediend, is een beoordeling die niet uitsluitend door de ringvoorzitter kan worden gemaakt. Zij kent het achterliggende strafdossier niet. De officier van justitie is dan ook van mening dat bij de verdere afhandeling van het beslag niet door de ringvoorzitter maar door de rechter-commissaris (al dan niet tezamen met de ringvoorzitter) een voorselectie gemaakt moet worden van de in beslag genomen dossiers en digitale bestanden.
De officier van justitie concludeert tot ongegrondverklaring van het klaagschrift.
Feitelijke vaststelling van de gang van zaken
Op grond van de stukken waarvan de rechtbank heeft kennisgenomen kan van het volgende worden uitgegaan. Op 2 juni 2010 heeft de officier van justitie op de voet van artikel 110 Sv schriftelijk van de rechter-commissaris gevorderd dat hij in het belang van het strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene 1] het kantoor van de klaagster zal doorzoeken. Ter onderbouwing van deze vordering was een proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagname opgesteld door het Korps landelijke politiediensten (KLPD) d.d. 31 mei 2010, waarin onder andere is opgenomen dat:
- [betrokkene 1] optreedt als vastgoedhandelaar en financieel adviseur;
- uit opsporingsonderzoeken is gebleken dat hij zakelijke relaties onderhoudt met personen die in het verleden voor misdrijven zijn veroordeeld of waartegen een strafrechtelijk onderzoek loopt of heeft gelopen;
- uit opgenomen communicatie naar voren komt dat hij die personen witwasmogelijkheden aanbiedt via onder andere rechtspersonen;
- gebleken is dat veel notariële aktes van (de rechtspersonen van) [betrokkene 1] zijn gepasseerd bij [klaagster];
- in diverse telefoongesprekken van [betrokkene 1] met anderen is gesproken over [betrokkene 2] van[klaagster];
- [betrokkene 1] in een opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek tussen hem en een (potentiële) koper van 14 januari 2010 vraagt om de notaris nog niet de opdracht te geven, want [betrokkene 1] wil overleggen om het bij [klaagster] te laten gebeuren;
- [betrokkene 1] in een opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek van 14 januari 2010 met [betrokkene 3] zegt dat hij bij [betrokkene 2] zit en alle dossiers doorneemt (...) en dat hij ([betrokkene 1]) hem ([betrokkene 2]) alles gaat uitleggen;
- in een direct afgeluisterd (zogeheten OVC-)gesprek dat op 20 januari 2010 is gevoerd tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 3], wordt gesproken over een hypothecaire inschrijving van 6,8 miljoen. In dit gesprek heeft [betrokkene 1] tegen [betrokkene 3] gezegd dat:
“[betrokkene 2] knettergek is dat hij meewerkt. [betrokkene 4] is met de koopaktes aan het kloten en schuiven geweest. Hij ([betrokkene 2]) past de nota aan op ons verzoek. Iedere andere notaris (ntv) die dit doet. [betrokkene 4] kent [betrokkene 2] goed, daarmee kan [betrokkene 4] het bespreken. Met iemand anders gaat [betrokkene 4] de mist in.”
De rechter-commissaris heeft de vordering van de officier van justitie op 10 juni 2010 toegewezen, waarna op 15 juni 2010 een doorzoeking ter inbeslagneming op het kantoor van de klaagster door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Amsterdam, mr. W.M.C. van den Berg, is verricht. De doorzoeking was in het bijzonder gericht op dossiers van transacties die in verband konden worden gebracht met [betrokkene 1]. De rechter-commissaris was bij de doorzoeking onder andere vergezeld van de voorzitter van de ring, mr. Ploumen voornoemd. Tevens waren notaris [betrokkene 5] en notarisklerk [betrokkene 2] aanwezig. Digitale rechercheurs hebben, blijkens een door mr. Van den Berg opgesteld proces-verbaal, eerst een zoekslag op het gehele netwerk van het kantoor losgelaten, zonder enig document in te zien. Op basis van een door het opsporingsteam opgestelde lijst van verdachte dossiers en transacties die in verband met [betrokkene 1] werden gebracht, hebben de notaris [betrokkene 5] en klerk [betrokkene 2] aangewezen waar deze dossiers zich zouden moeten bevinden. Bij de doorzoeking zijn door de rechter-commissaris vervolgens 66 dossiers en digitale bestanden in beslag genomen. De notaris heeft geen toestemming gegeven tot doorzoeking van zijn kantoor en evenmin tot de inbeslagneming van stukken. De ringvoorzitter heeft enige dossiers ingezien en heeft daarbij te kennen gegeven van mening te zijn dat de stukken geen deel uit maakten van een strafbaar feit, maar dat deze onder de geheimhoudingsplicht vielen. De inbeslaggenomen stukken en de digitale kopie van de digitale bestanden zijn verzegeld meegenomen door de rechter-commissaris, onder de uitdrukkelijke toezegging dat het beslag niet in handen van het Openbaar Ministerie dan wel een opsporingsinstantie zal worden gesteld voordat onherroepelijk is beslist op een door de klaagster in te dienen klaagschrift.
Beoordeling van het beklag
De klacht van de klaagster stelt de rechtmatigheid van de inbeslagname van de papieren dossiers en digitale bestanden ter discussie. In dat verband wordt het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 22 van de Wet op het Notarisambt is een notaris, voor zover niet bij of krachtens de wet anders is bepaald, ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn werkzaamheid als zodanig kennis neemt tot geheimhouding verplicht. Dezelfde verplichting geldt voor de personen die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam zijn voor al hetgeen waarvan zij kennis dragen uit hoofde van hun werkzaamheid.
Op grond van artikel 98, eerste lid, Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 Sv zonder hun toestemming brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen.
Op de voet van het tweede lid van artikel 98 Sv mogen zonder de toestemming van de verschoningsgerechtigde wel in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend. Dergelijke brieven en geschriften zijn geen object van de aan de verschoningsgerechtigde toekomende bevoegdheid tot verschoning (vgl. HR 22 november 1991, NJ 1992/315).
Uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is af te leiden dat de aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning met zich brengt dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken in beginsel toekomt aan de verschoningsgerechtigde en dat dit oordeel door politie en justitie dient te worden geëerbiedigd, tenzij er redelijkerwijze geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is (vgl. HR 2 maart 2010, LJN: BJ9262).
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
De rechter-commissaris heeft in het door haar opgemaakte proces-verbaal d.d. 28 juni 2010 gerelateerd dat de reden voor inbeslagneming in alle gevallen is geweest dat de stukken en bestanden relevant worden geacht voor de waarheidsvinding en dat, voor zover het al gaat om gegevens die in het kader van een geheimhouderrelatie zijn verkregen of verstrekt, redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat die stukken deel uitmaken van één of meer strafbare feiten die verdachten (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 1]) worden verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend. Voor wat betreft het digitale beslag heeft de rechter-commissaris nog de kanttekening gemaakt dat bij dat oordeel als uitgangspunt is genomen dat bestanden die gevonden kunnen worden met de te gebruiken zoektermen, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid deel zullen uitmaken van één of meer strafbare feiten die verdachten (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 1]) worden verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend.
Op grond van de omstandigheden, genoemd in het proces-verbaal aanvraag doorzoeking van het KLPD van 31 mei 2010, kon naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs worden vermoed dat [betrokkene 1] had ‘gerommeld’ met koopaktes. Ook kon redelijkerwijs worden vermoed dat op diens verzoek notarisklerk [betrokkene 2] nota’s - waarschijnlijk - niet overeenkomstig de waarheid had aangepast en dat deze (vervolgens) zijn medewerking had verleend aan onregelmatige transacties of transporten.
De rechtbank is tegen deze achtergrond van oordeel dat de rechter-commissaris terecht heeft aangenomen dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat de inbeslaggenomen papieren dossiers - die blijkens haar proces-verbaal allemaal betrekking hadden op [betrokkene 1] - deel uitmaken van één of meer strafbare feiten die [betrokkene 1] wordt verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend. Dergelijke stukken zijn, zoals hiervoor al is overwogen, nimmer object van het aan een notaris toekomende verschoningsrecht; hetzelfde geldt voor het van de notaris afgeleide recht van diens klerk. De inbeslagname van de papieren dossiers is derhalve rechtmatig geschied.
Anders dan namens de klaagster is gesteld, is de rechtbank van oordeel dat de doorzoeking op gerichte wijze heeft plaatsgehad. Uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris blijkt dat de doorzoeking heeft plaatsgevonden op basis van een - door het opsporingsteam samengestelde - lijst verdachte dossiers en transacties die met [betrokkene 1] in verband zijn gebracht. Dat in totaal 66 dossiers zijn meegenomen, doet hier niet aan af en dit wekt tegen de achtergrond van de genoemde lijst - die zijn weerslag heeft gekregen in een proces-verbaal van het KLPD van 1 december 2011 - zelfs geen bevreemding. Illustratief voor de gerichte wijze van doorzoeken is dat, naar bij de behandeling in raadkamer is gebleken, dossiers die redelijkerwijs niet als verdacht konden worden aangemerkt, zoals de huwelijkse voorwaarden en de testamenten van [betrokkene 1] en zijn echtgenote, niet zijn meegenomen. De zoekactie heeft ook op de minst bezwarende wijze plaatsgehad. De voorzitter van de ring is tijdens de doorzoeking aanwezig geweest.
Ten aanzien van de vastgelegde digitale bestanden geldt het volgende.
Gesteld noch gebleken is dat het onderzoek op het netwerk van het notariskantoor bij de doorzoeking niet binnen de grenzen van artikel 125l Sv is gebleven, waarbij de rechtbank opmerkt dat uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris blijkt dat dit is geschied zonder enig document in te zien.
Vervolgens rijst de vraag of de vastlegging van de bij het notariskantoor opgeslagen digitale gegevens rechtmatig is geweest. Op deze bevoegdheid, die de rechter-commissaris op de voet van artikel 125i Sv toekomt, is artikel 98 Sv van overeenkomstige toepassing.
Uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris is het de rechtbank niet geheel duidelijk geworden of de daarin genoemde ‘digitale kopie’ alleen die digitale bestanden heeft betroffen die met verdachte dossiers en transacties van [betrokkene 1] in verband konden worden gebracht of dat, zoals de klaagster heeft gesteld, een kopie is gemaakt van de gehele harde schijf van een computer van notarisklerk [betrokkene 2] en ‘digitale bestanden van dossiermappen’. Gelet op de ongebruikelijk lange tijd die sedert het indienen van het klaagschrift is verstreken, zal de rechtbank het onderzoek niet heropenen teneinde hieromtrent duidelijkheid te krijgen, maar als na te melden beslissen.
Voor zover de in opdracht van de rechter-commissaris vastgelegde digitale bestanden louter bestanden betreffen die aan de hand van de lijst van met [betrokkene 1] in verband gebrachte verdachte dossiers en transacties zijn gevonden, geldt mutatis mutandis hetgeen zojuist omtrent de inbeslaggenomen papieren dossiers is geoordeeld. Deze digitale bestanden zijn rechtmatig vastgelegd.
Voor zover de ‘digitale kopie’ ook andere digitale bestanden heeft betroffen, geldt dat ten aanzien van die andere bestanden op voorhand niet kan worden gezegd dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat het in het algemeen omtrent het inbeslaggenomene ingenomen standpunt van de klaagster, inhoudende dat het inbeslaggenomene object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaakt, onjuist is. In dat geval moet de rechter-commissaris het ertoe leiden dat aan de hand van de lijst van met [betrokkene 1] in verband gebrachte verdachte dossiers en transacties, zoals deze is weergegeven in genoemd proces-verbaal van 1 december 2011, alsnog een schifting wordt gemaakt tussen de digitale bestanden waarvan wel kan worden gezegd dat deze deel uitmaken van een strafbaar feit of tot het begaan daarvan hebben gediend, en de digitale bestanden waarbij dit niet het geval is. Bestanden in die laatste categorie dienen onomkeerbaar te worden verwijderd van de gegevensdrager waarop zij staan. Dit alles dient te geschieden op een wijze die het verschoningsrecht van de klaagster waarborgt, waarbij gedacht kan worden aan een digitale zoekslag met zoektermen, zonder dat de betreffende bestanden worden geopend. De wet vereist niet dat bij deze nadere selectie de voorzitter van de ring aanwezig is (vgl. HR 19 mei 2009, LJN: BH7284).
Gelet op het bovenstaande en nu niet gebleken is dat er enig ander gebrek aan de doorzoeking, inbeslagneming en de vastlegging van opgeslagen gegevens kleeft, acht de rechtbank de doorzoeking, inbeslagname en de vastlegging van opgeslagen gegevens rechtmatig."