een schriftelijk stuk, te weten een beslissing op bezwaar, d.d. 15 augustus 2006, van de Nederlandsche Bank (blz. 23 tot en met 30 van voornoemd proces-verbaal), inhoudende – zakelijk weergegeven -:
Betreft: Beslissing op bezwaar d.d. 29 maart 2006 van de coöperatie [A] U.A.
Bij brief van 29 maart heeft u namens de coöperatie U.A. bezwaar gemaakt tegen het besluit van De Nederlandsche Bank NV. (hierna DNB) van 17 februari 2006 waarbij aan [A] een last onder dwangsom is opgelegd wegens overtreding van artikel 82, eerste lid van de Wet op het Kredietwezen 1992.
DNB heeft naar aanleiding van voornoemd bezwaar het besluit van 17 februari 2006 heroverwogen en een beslissing op bezwaar genomen.
(...)
HEROVERWEGING VAN HET PRIMAIR BESLUIT
Ingevolge artikel 90b, eerste Lid van de Wtk 1992 kan DNB een last onder dwangsom opleggen ter zake de overtreding van voorschriften gesteld bij of krachtens artikel 82, eerste lid van de Wtk 1992, waarin onder meer is bepaald dat het een ieder verboden is bedrijfsmatig al dan niet op termijn opvorderbare gelden van publiek aan te trekken. In het primair besluit is geoordeeld dat [A] artikel 82, eerste lid van de Wtk 1992 overtreedt. Die overtreding is tweeledig. Enerzijds overtreedt [A] artikel 82, eerste lid van de Wtk 1992 doordat zij leden heeft en werft met het oogmerk opvorderbare gelden van die leden te verkrijgen zoals omschreven in haar statutaire doelomschrijving. Naar het oordeel van de DNB dient die activiteit te worden aangemerkt als het trachten opvorderbare gelden te verkrijgen, hetgeen valt onder de verbodsbepaling van artikel 82, eerste lid van de Wtk 1992. Daarnaast overtreedt [A] artikel 82, eerste lid van de Wtk 1992 doordat zij met het sluiten van de 'overeenkomsten tot contractsoverneming' met eenmanszaak [B] een terugbetalingsverplichting is aangegaan en zij derhalve gelden ter beschikking heeft als bedoeld in artikel 82, eerste lid van de Wtk 1992. Door de contractsovername zijn immers alle rechten en plichten van [B] op [A] overgegaan.
(...)
Gezien het vorenstaande overtreedt [A] artikel 82, eerste lid van de Wtk 1992.
Enerzijds overtreedt [A] artikel 82, eerste lid van de Wtk 1992 doordat zij leden heeft en verwerft met het oogmerk van opvorderbare gelden van die leden te verkrijgen zoals omschreven in haar statutaire doelomschrijving. Daarnaast overtreedt [A] artikel 82, eerste lid van de Wtk 1992 doordat zij met het sluiten van de 'overeenkomsten tot contractsoverneming' met [B] een terugbetalingsverplichting is aangegaan en zij derhalve gelden ter beschikking heeft als bedoeld in artikel 82, eerste lid van de Wtk 1992.
Gelet hierop is de DNB bevoegd [A] een last onder dwangsom op te leggen als bedoeld in artikel 90b, eerste lid van de Wtk 1992 die ertoe strekt de overtreding ongedaan te maken, alsmede verdere overtreding of herhaling van de overtreding te voorkomen.
(...)
DE BESLISSING
DNB verklaart het bezwaar van 10 februari 2006 (het hof begrijpt het bezwaar van 29 maart 2006) ongegrond en handhaaft het primair besluit van 30 december 2005 (het hof begrijpt het besluit van 17 februari 2006).
Aan [A] opgelegde last komt, niet inachtneming van de wijzigingen waartoe in dit besluit is besloten, als volgt te luiden:
1. [A] houdt gestaakt het uitvoering geven aan haar statutaire doelomschrijving voor zover daarmee wordt beoogd opvorderbare gelden aan te trekken van haar (aspirant) leden of te werven leden.
Omdat deze last ziet op het voorkomen van toekomstige overtredingen, wordt voor het uitvoeren van de last geen termijn gesteld; [A] dient hier per direct aan te voldoen. Indien niet aan deze last wordt voldaan verbeurt [A] een dwangsom van EUR 5.000.-- per overtreding met een maximum van EUR 50.000.-
2. [A] zal de gelden die zij ter beschikking heeft doordat zij de leningsovereenkomsten van [B] lnvestments heeft overgenomen, terugbetalen aan de inleggers. De termijn om deze last uit te voeren wordt gesteld op zes maanden. Indien niet aan de last is voldaan verbeurt [A] een dwangsom van € 30.000.- per twee maanden, met een maximum van € 180.000.—
Het instellen van beroep tegen deze beslissing op bezwaar heeft geen schorsende werking."
3.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang – in:
"Daarnaast en ten tweede is het goed te beseffen dat [verdachte] niet actief heeft geacquireerd. In ieder geval niet ten aanzien van [betrokkene 1]. [betrokkene 1] is door een vriend van hem in contact gebracht met [verdachte]. Die vriend had [verdachte] aan [betrokkene 1] aangeraden als hij geld over zou hebben om te investeren (PV p. 7).
[betrokkene 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard 'niet veel tijd te hebben besteed aan vooronderzoek naar [verdachte]', en 'dat hij met de kennis van nu meer tijd aan onderzoek naar [verdachte] had kunnen doen'.
Volgens de wetsgeschiedenis op art. 326 Sr is de bescherming van dat artikel beperkt. Reden: van de deelnemers aan het handelsverkeer (en daar valt onderhavige transactie onmiskenbaar onder) wordt gevergd dat zij zorgvuldigheid betrachten bij het aangaan van overeenkomsten en zij de daaraan verbonden risico's in beginsel dienen te aanvaarden (op een zelfde wijze redeneerde de rechtbank Amsterdam tot een vrijspraak ten aanzien van een veronderstelde oplichting in Rb Amsterdam, 30 november 2009, BK4742).
Niet onvermeld moet blijven: [betrokkene 1] wilde extra zekerheid in de vorm van een persoonlijke borgstelling van [verdachte]. Die borgstelling heeft [verdachte] hem verleend (*2). Moet uit die handelwijze worden geabstraheerd dat [verdachte] [betrokkene 1] wilde oplichten? Het lijkt mij niet. [verdachte] verklaart ook dat hij die borgstelling af heeft gegeven omdat hij achter het product stond dat hij verkocht (PV P 16). En het gegeven dat [verdachte] een borgstelling aan [betrokkene 1] heeft afgegeven, is ook niet in de telastlegging opgenomen als ware dat een middel ten einde [betrokkene 1] te bewegen tot afgifte van gelden.
[betrokkene 1] is tekortgeschoten in zijn eigen onderzoek naar de risico's van zijn investering in [A]; áls al niet gesteld kan worden dat hij enig onderzoek heeft nagelaten en geheel/teveel is afgegaan op wat zijn vriend hem vertelde, gecombineerd door een lichte verblinding van een mooi in het vooruitzicht gesteld rendement. Dat betreft geen gedragingen van [verdachte] maar van [betrokkene 1].
Daarmee stel ik dat het feit niet bewezen kan worden omdat de feitelijke gedragingen van [verdachte] (in het licht van de wetsgeschiedenis) niet onder de reikwijdte van art. 326 Sr vallen."