Latente inkomstenbelastingschuld. Evenredige toerekening aan vrijgestelde en niet-vrijgestelde gedeelte van de schenking.
Rechtspraak.nl NLF 2017/0965 met annotatie van Nicole Gubbels FED 2017/110 met annotatie van H.F. van der Weerd-van Joolingen BNB 2017/146 met annotatie van J.C. VAN STRAATEN Belastingadvies 2017/9.8 V-N Vandaag 2017/834 V-N 2017/21.14 met annotatie van Redactie ERF-Updates.nl 2017-0091 NTFR 2017/1170 met annotatie van mr. D. van Beelen
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z], Duitsland (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 februari 2017, nr. BRE 15/5498, betreffende een aanslag in de schenkbelasting. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
2 Beoordeling van de klachten
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende heeft in 2012 krachtens schenking van haar vader aandelen ontvangen.
2.1.2.
Voorafgaand aan de schenking heeft de Inspecteur bevestigd dat de bedrijfsopvolgingsregeling als bedoeld in hoofdstuk IIIA van de Successiewet 1956 (tekst 2012; hierna: SW) daarop van toepassing is.
2.1.3.
Bij de aanslag schenkbelasting is op grond van artikel 20, lid 5, SW rekening gehouden met een aftrek van latent verschuldigde inkomstenbelasting. Deze latente inkomstenbelastingschuld is naar evenredigheid toegerekend aan het voorwaardelijk vrijgestelde en het niet‑vrijgestelde gedeelte van de schenking.
2.2.
Voor de Rechtbank was in geschil de wijze van toerekening van de latente inkomstenbelastingschuld. Belanghebbende betoogde dat deze schuld moet worden aangemerkt als tegenprestatie of last in de zin van artikel 35b, lid 4, SW en volledig ten laste van het niet vrijgestelde gedeelte van de schenking moet worden gebracht.
2.3.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2008/09, 31 930, nr. 9, blz. 23) en uit het arrest van de Hoge Raad van 26 juni 1996, nr. 30445, ECLI:NL:HR:1996:AA1883, BNB 1996/307 volgt dat de latente inkomstenbelastingschuld naar evenredigheid moet worden toegerekend aan het voorwaardelijk vrijgestelde en het niet‑vrijgestelde gedeelte van de schenking. Het beroep van belanghebbende op het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2013, nr. 12/01745, ECLI:NL:HR:2013:26, BNB 2013/227 faalt volgens de Rechtbank, omdat dit arrest ziet op het vaststellen van de omvang van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten en niet op de toerekening van een latente inkomstenbelastingschuld.
2.4.
De klachten komen op tegen het in onderdeel 2.3 weergegeven oordeel van de Rechtbank. De klachten falen omdat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft gegeven.
3 Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2017.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: