Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
“De dagvaarding van de verdachte om op 13 april 2017 ter terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen is aan de verdachte in persoon uitgereikt op 6 februari 2017.
De verdachte had derhalve binnen veertien dagen na het op 13 april 2017 gewezen vonnis in hoger beroep moeten komen. De verdachte heeft echter eerst op 10 mei 2017 hoger beroep ingesteld. Het hof stelt derhalve vast dat de verdachte te laat hoger beroep heeft ingesteld.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Bij de dagvaarding in eerste aanleg wordt tevens schriftelijke informatie aan de verdachte verstrekt, waarin uitdrukkelijk wordt vermeld dat een verdachte uitsluitend binnen een wettelijke termijn van veertien dagen na de uitspraakdatum van de eerste rechter hoger beroep kan instellen. Het is het hof niet gebleken dat deze schriftelijke informatie niet aan de verdachte is verstrekt.
De verdachte heeft in zijn grievenformulier d.d. 10 mei 2017 vermeld dat hij door drukte de zitting van 13 april 2017 was vergeten. Hij heeft dezelfde dag met de griffie van de rechtbank gebeld en gevraagd naar de uitspraak van de politierechter in zijn strafzaak. Aan hem werd medegedeeld dat de uitspraak nog niet bekend was. De verdachte zou het schriftelijk vonnis thuis gestuurd krijgen. De verdachte heeft op 4 mei 2017 de uitspraak per post thuis ontvangen en op 10 mei 2017 hoger beroep ingesteld.
Het hof acht het aannemelijk dat de griffie van de rechtbank op 13 april 2017 niet op de hoogte was van de uitspraak van de politierechter op diezelfde dag. Ook acht het hof aannemelijk dat aan de verdachte is medegedeeld dat hij het vonnis thuis gestuurd zou krijgen.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte echter, gelet op de feitelijke gang van zaken als hiervoor weergegeven, niet aan het telefoongesprek met de griffie het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen of mogen ontlenen dat hij thuis kon afwachten tot hij het vonnis ontving, nu tijdens het telefoongesprek op geen enkel moment is gesproken over de termijn voor het instellen van hoger beroep.
Gelet op het geheel van bovengenoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat de overschrijding van de beroepstermijn in de onderhavige zaak niet verontschuldigbaar is, zodat de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep.”