Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde en heeft daartoe het volgende overwogen:
“Verdachte wordt verweten dat hij in de ten laste gelegde periode niet heeft voldaan aan zijn wettelijke verplichting om zijn leerplichtige dochter [betrokkene 1] in te schrijven als leerling van een school, zoals bepaald in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969.
Verdachte stelt zich op het standpunt dat hij daartoe niet was gehouden, aangezien hem ten onrechte niet de gevraagde vrijstelling als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder b, van de Leerplichtwet is verleend, welk artikel als volgt luidt:
De in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen zijn vrijgesteld van de verplichting om te zorgen, dat een jongere als leerling van een school onderscheidenlijk een instelling is ingeschreven, zolang (...)
b. zij tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning - of, indien zij geen vaste verblijfplaats hebben, op alle binnen Nederland - gelegen scholen onderscheidenlijk instellingen waarop de jongere geplaatst zou kunnen worden, overwegende bedenkingen hebben.
Uit het dossier en uit hetgeen ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep naar voren is gekomen blijkt dat verdachte het (spiritueel) holisme als levensovertuiging heeft en dat deze overtuiging de grond voor zijn richtingbezwaren vormt. De toelichting daarop van verdachte laat zich als volgt samenvatten:
Door verdachte is betoogd dat het begrip 'eenheid' (van verstand, ziel, ratio, emotie, lichaam en geest) in het holisme centraal staat, zowel eenheid binnen de eigen persoon als ten opzichte van andere levende wezens, daaronder - naast mensen - tevens begrepen dieren en planten. De daarbij behorende levenshouding wordt gekenmerkt door onbevangenheid ten aanzien van de telkens nieuwe wijzen waarin die eenheid zich kan manifesteren en de daarmee gepaard gaande persoonlijke groei. Aanvaarding van het gezag van al dan niet dogmatische religies - zo begrijpt het hof - staat daaraan in de weg evenals levensbeschouwelijke neutraliteit. Indien op school slechts het verstand wordt gevoed en de ziel wordt genegeerd ontstaat er afgescheidenheid en een onhanteerbare kloof tussen de levensovertuiging in het gezin en de normen en waarden op school, aldus verdachte.
In het dossier bevindt zich een nadere toelichting op de bezwaren die verdachte heeft tegen alle, op redelijke afstand van zijn woning gelegen, katholieke, protestants-christelijke, gereformeerde, reformatorische, bijzondere, islamitische en antroposofische scholen. Op de suggestie van de advocaat-generaal dat het Montessori-onderwijs wellicht strookt met zijn levensovertuiging heeft verdachte geantwoord dat de naam Montessori slechts betrekking heeft op de pedagogische inrichting van het onderwijs en dat dergelijke scholen daarnaast op enigerlei levensbeschouwelijke of neutrale leest geschoeid zijn, waardoor zijn eerdergenoemde richtingbezwaren eveneens op Montessorischolen van toepassing zijn.
Gevraagd naar zijn bereidheid om [betrokkene 1] in te schrijven op de op holistische grondslag gestoelde school [A] te [plaats 2] heeft verdachte meegedeeld die mogelijkheid onderzocht te hebben. De afstand tussen zijn woonplaats [plaats 1] en [plaats 2] - het hof stelt vast dat die 52 km bedraagt - is echter redelijkerwijs niet (dagelijks) overbrugbaar. Openbaar vervoer is geen reële optie. Bovendien heeft verdachte twijfels over de continuïteit van de school, daarbij mede gelet op het geringe aantal leerlingen en het financieel onzekere bestaan van dergelijke niet-gesubsidieerde scholen.
Het oordeel van het hof
Hetgeen door en namens verdachte, zowel schriftelijk als mondeling ter terechtzitting, naar voren is gebracht met betrekking tot zijn aan het holisme ontleende bezwaren tegen alle binnen redelijke afstand van zijn woning gelegen scholen is naar het oordeel van het hof, anders dan de kantonrechter en de advocaat-generaal in haar vordering, aan te merken als overwegende bedenkingen in de zin van artikel 5, onder b, Leerplichtwet 1969. Deze bedenkingen kunnen niet anders worden verstaan dan dat zij in overwegende mate de richting van het onderwijs betreffen, in de jurisprudentie nader gedefinieerd als 'een fundamentele oriëntatie, ontleend aan een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing'. In aanmerking nemend dat het - gelet op de wetgeschiedenis - niet aan de rechter is om het gewicht van die bedenkingen te beoordelen, is het hof van oordeel dat verdachte zijn bezwaren voldoende duidelijk en concreet naar voren heeft gebracht.
Daargelaten de indruk dat verdachte in brede zin inhoud lijkt te kunnen geven aan het thuisonderwijs van [betrokkene 1], daaronder tevens begrepen haar ontwikkeling in sociaal opzicht, is aan de wettelijke vereisten voor een vrijstelling als bedoeld in artikel 5, onder b, Leerplichtwet 1969 voldaan. Verdachte was dan ook naar het oordeel van het hof vrijgesteld van de verplichting om te zorgen dat zijn dochter als leerling van een school of instelling stond ingeschreven.
Gelet daarop dient verdachte te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.”