2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verweerster] houdt zich onder meer bezig met het uitzenden en uitlenen van personeel.
(ii) [A] B.V. hield zich onder meer bezig met asbestsanering en het slopen van bouwwerken. De statutaire naam van deze vennootschap is in 2015 gewijzigd in [B] B.V. (hierna: [B]).
(iii) [C] B.V. (hierna: [C]) is de bestuurder en enig aandeelhouder van [B]. [eiser] houdt 10,1% van de aandelen in [C]. Zijn echtgenote [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) houdt 89,9% van de aandelen en is de enige bestuurder van [C].
(iv) Tussen [verweerster] en [B] bestond een handelsrelatie, in het kader waarvan zij (inleen)overeenkomsten met betrekking tot personeel hebben gesloten.
(v) Ter uitvoering van deze overeenkomsten heeft [verweerster] aan [B] werknemers ter beschikking gesteld. Daarvoor heeft [verweerster] facturen aan [B] verzonden. Deze zijn, ondanks aanmaning, voor een bedrag van € 33.498,35 onbetaald gebleven.
(vi) Op 1 juni 2015 heeft [D] (hierna: [D]), de (toenmalige) gemachtigde van [verweerster], voor zover relevant, de volgende e-mail verzonden aan [eiser]:
“Ik heb overleg gehad met [betrokkene 2].
Hij wil akkoord gaan met betaling over 2 weken (…), maar dan moet u vandaag een garantstelling opstellen en tekenen waarin staat dat u met u privé holding en privé garant staat voor het bedrag van € 48.062,35. (...)”
(vii) [eiser] heeft op deze e-mail dezelfde dag, voor zover relevant, als volgt gereageerd:
“Ik heb uw mail in goede orde ontvangen.
Indien u een concept stuk op zou willen stellen dan stuur ik deze, ter goedkeuring, naar mijn adviseur zodat het e.e.a. geregeld zal worden.”
(viii) Op 22 juni 2015 om 15:30 uur heeft [D], voor zover relevant, de volgende e-mail aan [eiser] gestuurd (en deze e-mail tevens verstuurd naar het zakelijke e-mailadres van diens echtgenote):
“Als u voor 17.00 uur een borgstelling in Privé getekend dan wachten we tot aan het einde van de week. Stuurt hij het niet op dan gaat om 17.00 de [faillissements]aanvraag eruit. (...)”
(ix) Op 22 juni 2015 om 16:06 uur heeft [D] een e-mail aan [verweerster] gezonden met, voor zover relevant, de volgende inhoud:
“Ik ben gebeld door de Advocaat van [eiser] (…). Hij gaf mij aan dat er echt een akkoord is met de gemeente en er vrijdag zo als het nu lijkt wordt betaald. (...)
Hij gaf aan [eiser] een mail te laten opstellen waarin hij persoonlijk garant staat voor de betaling. Hij vond dit een zware garantie die wij wilden hebben. Ik ga er dus vanuit dat ik straks een mail ontvang van [eiser]. (…)”
(x) [eiser] heeft op 22 juni 2015 om 16:58 uur een e-mail met, voor zover relevant, de volgende inhoud aan de gemachtigde van [verweerster] gezonden:
“Zoals besproken doen wij er echt alles aan om de vordering van [verweerster] zo spoedig te voldoen. U bent ermee bekend dat wij in overleg zijn met de gemeente en dat wij de vordering van [verweerster] voldoen meteen zodra wij geld van de gemeente hebben ontvangen. U liet mij weten dat [betrokkene 2] alleen afziet van het indienen van een faillissementsaanvraag indien ik mij persoonlijk borg stel voor de vordering van € 38.062,35.
Ik heb dan ook geen andere keuze dan hierbij te bevestigen dat ik mij – [eiser] – persoonlijk borg stel voor de voornoemde vordering van [verweerster]. De borgtocht komt natuurlijk te vervallen zodra de vordering is voldaan.”
(xi) [B] is op 18 augustus 2015 failliet verklaard.
(xii) Bij brief van 28 augustus 2015 heeft de advocaat van [betrokkene 1] namens haar een beroep gedaan op de vernietigingsgrond van art. 1:89 lid 1 BW in verbinding met art. 1:88 lid 1, aanhef en onder c, BW.
2.2
[verweerster] vordert van [eiser] betaling van een bedrag van (in hoofdsom) € 34.608,33. Aan deze vordering heeft zij ten grondslag gelegd dat [B] de door [verweerster] gefactureerde bedragen onbetaald heeft gelaten en dat [eiser] op grond van de borgtocht gehouden is tot betaling.
[eiser] heeft aangevoerd dat – als al sprake is van een borgtocht – deze door zijn echtgenote bij de hiervoor in 2.1 onder (xii) bedoelde brief is vernietigd. Deze vernietiging is volgens [eiser] rechtsgeldig, aangezien zijn echtgenote niet de voor deze borgtocht op grond van art. 1:88 lid 1, onder c, BW vereiste toestemming heeft verleend.
2.3
De rechtbank heeft de vordering van [verweerster] toegewezen. Volgens de rechtbank gaat het in dit geval om een (particuliere) borgtocht, waarvoor [betrokkene 1] toestemming had moeten geven. Haar beroep op de vernietigbaarheid is volgens de rechtbank echter in het licht van de beschermingsgedachte achter het toestemmingsvereiste naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, omdat onaannemelijk is dat zij niet van de borgstelling zou hebben geweten en evenmin aannemelijk is dat [eiser] daarin volledig op eigen houtje heeft gehandeld.
2.4
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.1 Daartoe heeft het hof, samengevat weergegeven, als volgt overwogen.
Ten tijde van de (hiervoor in 2.1 onder (x) bedoelde) e-mail van 22 juni 2015 was [eiser] weliswaar niet middellijk statutair bestuurder van [B], maar hij was toen wel feitelijk een bestuurder van de onderneming. [eiser] was zo nauw verbonden met de vennootschappen en had financieel belang bij de bedrijfsresultaten van [B] (via [C]), dat hij in de praktijk als ondernemer moet gelden. (rov. 5.5)
De rechtshandelingen waarvoor zekerheid werd verstrekt, betreffen het nakomen van aangegane verplichtingen voor het inlenen van personeel. Beoordeeld moet worden of die rechtshandelingen geschiedden ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van de vennootschap. Dat het inlenen van personeel en het daarvoor betalen tot de normale bedrijfsvoering van [B] behoorden, volgt uit het betoog van [eiser] zelf. (rov. 5.6)
De verklaring van [eiser] in de e-mail van 22 juni 2015 kan niet anders worden gelezen dan als een borgstelling, gelet op de betekenis die partijen over en weer aan de verklaring mochten geven, althans gelet op de betekenis die [verweerster] daaraan mocht geven. Het gaat hier om een zakelijke borgstelling (die werd verricht door een bestuurder van een besloten vennootschap, die daarvan alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid der aandelen houdt en die geschiedde ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap), zodat het toestemmingsvereiste van art. 1:88 lid 1, onder c, BW en het bewijsvoorschrift van art. 7:859 BW niet van toepassing zijn. Daaruit volgt dat de e-mail ook voldoende bewijs oplevert van de borgstelling en dat [betrokkene 1] de borgstelling niet kon vernietigen. (rov. 5.7)