Het hof heeft voor recht verklaard dat op het huwelijksvermogensregime van partijen Jordaans soennitisch recht van toepassing is.1 Daartoe heeft het hof, kort weergegeven, als volgt overwogen.
Het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen, wordt aangewezen door de bepalingen van het Huwelijksvermogensverdrag.2 (rov. 5.5)
Op grond van art. 4 lid 1 Huwelijksvermogensverdrag is, voor zover partijen niet vóór het huwelijk het toepasselijke recht hebben aangewezen, het recht van toepassing van de staat op welks grondgebied zij hun eerste gewone verblijfplaats na hun huwelijk vestigen. Voor het geval partijen hun eerste gewone verblijfplaats na hun huwelijk niet in dezelfde staat vestigen, bepaalt art. 4 lid 2, onder 3, Huwelijksvermogensverdrag dat het recht van de staat van hun gemeenschappelijke nationaliteit van toepassing is. (rov. 5.6)
Het betoog van de man dat partijen een uitdrukkelijke, dan wel een impliciete rechtskeuze hebben gedaan voor het Jordaanse soennitische recht, wordt verworpen. (rov. 5.7-5.13)
Nu geen sprake is van een rechtskeuze, is op grond van art. 4 lid 2, onder 3, Huwelijksvermogensverdrag Nederlands recht van toepassing: partijen hebben geen eerste (gezamenlijke) huwelijksdomicilie, maar bezitten wel beiden de Nederlandse nationaliteit. (rov. 5.8 en 5.13)
De man heeft – voor het geval dat het Nederlandse recht toepassing vindt – een beroep gedaan op art. 10:9 BW en gesteld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen bij helfte moet plaatsvinden. (rov. 5.14)
Dit beroep moet worden gehonoreerd. De vrouw heeft de stelling van de man dat zij beiden gerechtvaardigd erop hebben vertrouwd dat het Jordaanse soennitische recht van toepassing is op hun huwelijksvermogensregime, onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat vaststaat dat zij beiden zijn uitgegaan van de toepasselijkheid van dat recht. Verder zou, gelet op de feiten en omstandigheden van het geval, toepassing van het Nederlandse huwelijksvermogensrecht een ongerechtvaardigde schending zijn van het gerechtvaardigde vertrouwen van partijen dat het Jordaanse soennitische recht hun huwelijksvermogensregime beheerst. (rov. 5.17-5.19)