In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiser] was eigenaar van het perceel met daarop het pand aan de [a-straat 1] te [plaats]. [eiser] exploiteerde in het souterrain van dat pand en in het daarmee in verbinding staande (door hem gehuurde) souterrain van het naastgelegen pand een coffeeshop. [eiser] bewoonde de woning op de eerste etage van het pand en verhuurde de woningen op de bel-etage, de tweede verdieping, de derde verdieping en de zolder aan derden.
(ii) De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 13 augustus 1997, welk vonnis op 31 oktober 1997 is ingeschreven in de openbare registers, de onteigening van het perceel uitgesproken, het voorschot op de schadeloosstelling bepaald op NLG 209.700,-- inclusief bedrijfsschade en deskundigen benoemd om de schadeloosstelling te begroten. De deskundigen hebben in hun rapport van 30 mei 2001 (hierna: het eerste deskundigenbericht) de schadeloosstelling begroot op NLG 532.000,--, te vermeerderen met rente wegens het gemis van het bedrag waarmee de schadeloosstelling het voorschot overtreft.
(iii) De rechtbank Amsterdam heeft vervolgens bij vonnis van 13 februari 2002 de schadeloosstelling vastgesteld op € 258.201,-- (het equivalent van NLG 569.000,--), vermeerderd met 5% rente per jaar over € 163.043,-- (het bedrag waarmee de schadeloosstelling het voorschot te boven gaat) vanaf 1 juni 2001 tot de dag van het wijzen van het vonnis, en met wettelijke rente over de som van beide bedragen vanaf laatstbedoelde dag.
(iv) De Hoge Raad heeft bij arrest van 4 april 2003 laatstgenoemd vonnis vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het gerechtshof Amsterdam.1