Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de partneralimentatie met ingang van 1 januari 2019 op nihil gesteld en de man veroordeeld tot terugbetaling van de met ingang van 1 januari 2019 ontvangen partneralimentatie.1 Het hof heeft daartoe, samengevat, als volgt overwogen.
Bij het vaststellen van partneralimentatie dient eerst te worden bekeken of de onderhoudsgerechtigde behoefte heeft aan een bijdrage in zijn of haar levensonderhoud voordat wordt nagegaan of de onderhoudsplichtige beschikt over draagkracht voor een dergelijke bijdrage. (rov. 5.3)
De behoefte van de man bedraagt € 14.539,-- netto per maand in 2020. (rov. 5.4)
De rechtbank heeft al overwogen dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren en dat als partijen dit niet doen, de rechter daaruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat van de man kan worden verwacht dat hij beter onderbouwt dat hij niet (deels) in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. (rov. 5.5)
Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat het voor de man onmogelijk is om andere werkzaamheden te verrichten dan de werkzaamheden waarvoor hij is afgekeurd. Het had op zijn weg gelegen een rapport van een keuringsarts dan wel een arbeidsdeskundige over te leggen. De man heeft ter mondelinge behandeling verklaard niet te solliciteren. Ook is niet gebleken van enige inspanning om op zijn minst te onderzoeken welke mogelijkheden hij heeft om inkomen uit arbeid te verwerven. (rov. 5.7)
De man heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn vermogensopstelling en zijn stellingen op geen enkele manier nader met stukken onderbouwd. Zo heeft hij nagelaten zijn (recente) aangiften en aanslagen inkomstenbelasting over te leggen en heeft hij geen afschriften of overzichten overgelegd van zijn bankrekeningen. (rov. 5.8 en 5.9)
Mede in het licht van het gebrek aan inzicht in de vermogensopstelling van de man, is niet gebleken dat hij geen vermogen ontvangt of kan ontvangen uit de nalatenschap van zijn moeder, zoals door hem gesteld. (rov. 5.10 en 5.11)
De man heeft niet aangetoond dat het voor hem op geen enkele wijze mogelijk is om inkomen uit arbeid te verwerven. Ook bestaat geen inzicht in het vermogen van de man, zodat het hof niet kan vaststellen hoeveel inkomsten uit vermogen hij heeft dan wel kan hebben of dat hij kan interen op zijn vermogen. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de man niet heeft aangetoond dat hij behoeftig is, zodat de partneralimentatie op nihil zal worden gesteld. (rov. 5.12)
Nu de man zijn behoeftigheid niet heeft aangetoond, komt het hof niet toe aan de beoordeling van de draagkracht van de vrouw. (rov. 5.13)
De vrouw heeft de van 1 januari 2019 tot juni 2020 verschuldigde partneralimentatie voldaan, hetgeen neerkomt op € 274.650,--. Nu de man ter mondelinge behandeling onweersproken heeft verklaard dat hij in ieder geval nog de beschikking heeft over € 700.000,-- kan van hem worden verwacht dat hij de door de vrouw onverschuldigd betaalde partneralimentatie terugbetaalt. (rov. 5.15)